21
Twee weken voordat ik werd gearresteerd en de gevangenis in ging, in juni 1994, bezocht ik het dierenasiel in Brooklyn met een vriend van me die zijn pup kwijt was.
We liepen langs de rijen stalen kooien. Het waren net ter dood veroordeelden. De dieren volgden ons met wanhopige ogen. Sommige blaften, andere draaiden in hun kooien als wij langskwamen.
In de zomer van 1997 werd ik naar de isoleerafdeling van de extra beveiligde inrichting Lewisburg gebracht. Hier wachten de gevangenen tot de beveiliging ze heeft vrijgegeven voor de gewone gemeenschap. Toen ik langsliep staarden vuile, ongeschoren mannen naar me door het dikke glas in hun deuren.
Ik werd in een cel opgesloten. Ik moest denken aan het asiel, het voortdurende geblaf, het gerammel en de galmende ruimte. Ik moest denken aan de wanhopige dieren. Hier blaften wanhopige mannen dag en nacht naar elkaar.
In mijn cel zat opgedroogde stront aan de muren. Gevangenispoezie, zoals 'neuk je moer' en 'lik me reet' stond op de betonblokken gekrabbeld.
's Nachts zat de vloer onder de kakkerlakken, die onder mijn voeten kraakten als ik liep te ijsberen. De bewaarder moest ze van het glas beuken voordat hij me met een zaklantaarn kon tellen - vier keer per nacht. Ze kropen over mijn hoofd en over mijn borst. Op een dag sloeg ik ze niet meer van mijn lichaam maar alleen nog van mijn gezicht.
Ik rolde een deken op en propte die in de kier
onder de deur om de ratten buiten te houden. Als het licht uitging,
holden ze in drommen door de gang en gingen ze de
niet-gebarricadeerde cellen in. Het lawaai hield nooit op; het was
een marteling.
Na enkele dagen kon ik de ene grote bek van de andere onderscheiden
terwijl ik naar de betonnen muur staarde.
Er was een Puertoricaan die de hele tijd doorzeurde over hoe lekker hij het vond een vrouw te beffen, om als hij eenmaal opgewonden was te roepen dat hij zich ging aftrekken. Dan was het even stil, waarna hij opnieuw begon. Dat deed hij een paar keer per dag. Ik noemde hem Bram Stroker.
Er was een radicale priester die de hele tijd Bijbelverzen opdreunde waarin volgens hem de manier waarop blanken zwarten veroordeelden werd veroordeeld. Ik noemde hem aartsbisschop Desmond Cuckoo.
Een andere zwarte gevangene noemde ik 'the White Man's Burden', omdat hij bij de blanke bewaarders altijd zat te zeuren om een pen, een potlood, wc-papier, wat dan ook.
En dan was er nog de 'Raszuivere Amerikaan' (wat dat ook mag betekenen), die steeds door zat te zagen over de Joodse samenzwering, die er om een of andere, voor hem onverklaarbare, reden achter zat dat wij hier allemaal gevangenzaten. Ik noemde hem Reichsmarschall Hermann Boring.
Ik viel van louter uitputting in slaap en werd zo nu en dan wakker door het geraaskal van een of andere onvermoeibare gek die maar niet ophield over alle gevechten die hij had gehad, de meisjes die hij had geneukt en het geld dat hij had verdiend.
Er was ook een varken dat zich met zijn eigen stront besmeurde. Een ander gorgelde met zijn eigen urine, en spoog die vervolgens naar de bewaarder omdat die hem geen extra snee brood wilde geven.
Bijna dagelijks propte een of andere lamstraal lakens in zijn toilet en trok net zo lang door tot zijn cel overstroomde. Het water liep dan onder zijn deur door en langs de rij cellen tot de bullebakken hun uitrusting aantrokken, naar binnen stormden en hem de hersens insloegen.
Toen ik deze cel uit mocht en mijn intrede deed
in de gewone gemeenschap, was het alsof ik mijn adem lang had
ingehouden en eindelijk kon uitblazen. Het was augustus
1997.
Ik had behoefte aan frisse lucht. Ik was precies drie jaar niet
buiten geweest, meer dan duizend dagen zonder zon. Mijn wangen
waren hier en daar ontveld, waarschijnlijk door jarenlang
kunstlicht.
Door stalen deuren en langs metaaldetectors
ging ik naar de luchtplaats.
Ik zag alles wazig en het licht deed pijn aan mijn ogen.
De eerste paar stappen deden me duizelen. Ik had het gevoel alsof
ik in de ruimte zweefde. Ik weet nog dat ik me afvroeg of de hemel
me op zou zuigen of op mijn hoofd zou vallen. Ik begaf me naar de
luifel boven het krachthonk. Daar bleef ik een tijdje tot ik de
oorzaak van mijn fobie had achterhaald; ik had te lang in een klein
hok gezeten.
Met wankele passen liep ik naar buiten.
Nadat ik een rondje had gelopen, liep ik wat maffiavrienden van
straat tegen het lijf, die allemaal levenslang hadden. Ze omhelsden
en zoenden me. Een vreemd welkom, te warm voor zo'n kille plek,
alsof ze me verwelkomden in een leprozenkolonie. Ze hunkerden naar
nieuw gezelschap. Ze overstemden elkaar met hun geschreeuw, omdat
ze zo graag over de buitenwereld wilden horen, nieuws over de oude
buurten. Ik zei tegen ze: 'Mijn nieuws is drie jaar oud.' Zij
zeiden: 'Voor ons is dat nieuws.'
Ik werd voorgesteld aan Jimmy Doyle, de Ierse baas van de Westies.
We bleven even praten en liepen toen bij de rest vandaan. Jimmy was
een aardige vent; ik kon me niet voorstellen dat hij iemand zijn
hoofd afhakte.
Jimmy stelde me voor aan Michael Merrifield, een lange,
Scandinavisch uitziende gevangene van rond de veertig. Toen Doyle
zei: 'Michael is de leider van de Aryan Nation,' grijnsde
Merrifield trots, het soort trots dat je zou verwachten bij een
gewone werker die wordt voorgesteld als de directeur van Dell of
Microsoft.
Merrifield is een carrierecrimineel die zijn succes afmeet aan hoe
lang hij in de bak heeft gezeten, en hoeveel hij van zijn leven in
de isoleer heeft verspild. Als gevangenen zoals Merrifield elkaar
tegen het lijf lopen, scheppen ze op over hoeveel man ze overhoop
hebben gestoken, of hoeveel moorden elk van hen ongestraft in de
gevangenis heeft gepleegd.
Het inrichtingsleven is het enige leven dat ze kennen; de meesten
zijn sinds hun jeugd van de ene naar de andere gevangenis
gestuurd.
Stel je een jongen voor die in het Midden-Westen opgroeit in een
woonwagenkamp. Zijn moeder is een hoererende serveerster die van 's
middags tot middernacht in een wegrestaurant voor truckers werkt.
Het hele gezin wordt verrot geslagen door een dronken vader, tot
het door de staat uit elkaar wordt gehaald en de broers en zussen
naar verschillende pleeggezinnen worden gestuurd. Ze pendelen vanaf
hun jeugd tussen de gevangenis en de buitenwereld, en leven op
afbetaling tot velen van hen, als ze volwassen zijn, eindelijk
voorgoed de gevangenis in gaan om achter de tralies te
sterven.
Michael Merrifield was een van die gevangenen. In alles wat hij
deed of zei was geen spoor van de buitenwereld terug te vinden. Hij
wilde niet eens praten met mensen die minder dan vijf of zeven jaar
hadden.
In het gewone leven werken mannen als Merrifield als pompbediende
om te overleven en worden ze dag in dag uit getreiterd door de
Arabische eigenaar van het pompstation. In de gevangenis krijgen ze
respect en hebben ze de macht over mannen die in hun wereld zijn
beland.
In het gewone leven hebben ze geen tv en kunnen ze hun
telefoonrekening niet betaling. In de bak hebben zij de controle
over televisies en de telefoons.
In het gewone leven is Merrifield een loser maar binnen deze muren
maakt hij de dienst uit. Hij wordt opgezocht als raadgever en houdt
diplomatieke bijeenkomsten. Hij is de baas en beslist over leven en
dood.
Omdat een gevangene die tot meerdere malen levenslang is
veroordeeld het systeem maar een leven kan geven, kan hij iedereen
vermoorden die hij maar wil. Nu de wet de hoogste straf heeft
geeist, heeft zij haar macht verloren.
De bewakers in de wachttorens riepen om dat de vergrendeling
inging. 'Einde luchttijd. Iedereen naar zijn cel.'
Ik zoende Jimmy, stootte mijn knokkels tegen die van Michael en
liep terug naar mijn blok.
Ik trok mijn overhemd uit en ging op mijn veldbed liggen, met mijn
schoenen nog aan. Je doet nooit je schoenen uit, tenzij de deur van
je cel voor de nacht op slot is gedaan, voor het geval je moet
vechten.
Ik had mijn eerste hap frisse lucht in jaren gehad. Mijn benen
deden zeer en mijn hoofd duizelde van alle rondjes die ik had
gelopen, maar het gaf me een goed gevoel dat ik buiten was
geweest.
Opeens gingen er sirenes.
Ik sprong op en rende naar de gang om te kijken wat er aan de hand
was. De gevangenis was een gekkenhuis. Overal schreeuwende en
springende mannen.
Een bewaarder stormde langs me met een bebloede machete in zijn
handen, gevolgd door nog meer bewaarders met zelfgemaakte wapens
die in Blok A in beslag waren genomen.
Blanken riepen:
'Dat is nikkerbloed. Dat heb ik vaak genoeg gezien om het te weten.
Nikkerbloed is donkerrood.'
'Twee dooien, misschien drie. Heibel in Blok A, ze hebben een stel
nikkers afgemaakt.'
'Die nikkers verdienden het.'
Merrifield had een massamoord georganiseerd. Even tevoren had hij
nog met mij staan praten. Hij was niet zenuwachtig of bezorgd. Ik
had nooit van mijn leven geraden wat hij ging doen. Als een
gladiator was hij teruggekomen van zijn laatste wandeling in het
zonnetje, om zijn wapenrusting aan te trekken en het colosseum in
te gaan.
Hij en zijn Aryans waren van de ene cel naar de andere gegaan om
Black Muslims te grazen te nemen. Bliksemsnel waren ze de eerste
cel in gegaan, om hun slachtoffer vaker te doorsteken dan een
oefenpop voor een bajonetaanval. Ze gingen de volgende cel in en
hakten de scheidsrechter voor de zomersport op de luchtplaats dood.
Iemand maakte later de grap dat hij eerder die dag een verkeerde
beslissing had genomen.
In de bak zou ik leren om grapjes te maken over de dood. Die is te
echt, te dichtbij om serieus genomen te worden.
Overal zat bloed: spetters op de muren, sporen van de ene cel naar
de andere, het sijpelde zelfs vanaf de galerij naar
beneden.
Toen de kapitein later de plaats van de moorden inspecteerde, moest
hij kokhalzen, onpasselijk van de aanblik.
'Wat is er, smeris, nog nooit een beetje bloed gezien?'
'He mietje, ga thuis geitenwollen sokken breien,' riepen de
gevangenen.
De kapitein vluchtte met bloed aan zijn schoenen uit het blok.
Vernederd verliet hij de gevangenis. Als je in Lewisburg het
respect eenmaal hebt verspeeld, krijg je het niet meer
terug.
Na de moorden ging de hele gevangenis op slot en moesten wij
allemaal in ons eigen blok blijven.
Geen telefoontjes. Geen bezoek. Geen kantine. Geen luchtplaats.
Helemaal niets. We aten drie keer per dag glimmende groene
bologna op beschimmeld brood.
De blanken waren erg op hun hoede voor wraakacties.
Ik was een van de slechts drie blanken in mijn cellenblok. Ik had
overal een machete bij me. Die had me een pakje sigaretten gekost.
Hij was gemaakt van een metalen rooster van een van de
ventilatieschachten in Blok H, een cellenblok in aanbouw. Als ik
naar de douches ging, bond ik hem om mijn middel, onder mijn
badjas. Als ik ging slapen, stopte ik hem in een scheur in mijn
matras.
Na twee weken kregen we post.
Een week later kwam er een leger stormtroepers het cellenblok in
gemarcheerd, klaar voor de strijd. Ze droegen een zwart
gevechtstenue, met laarzen, kogelvrije vesten, schilden en Darth
Vaderhelmen. Ze kwamen om hun kracht te demonstreren, om ons onder
de duim te houden.
Een bewaarder vertelde me later waarom hun helmen getint glas
hadden. 'Om onze identiteit te verhullen voor als we "per ongeluk"
een van jullie doodslaan.'
Ik vroeg me af wat voor soort geweld mensen zouden gebruiken als ze
zich achter een masker kunnen verbergen, of als hun daden legaal
zijn, zoals de KuKluxKlan of de Gestapo. Die waren allebei op een
kruistocht om de wereld van ondermensen te verlossen. Deze
gorilla's waren in de ban van hetzelfde concept. Ik had alle reden
om ze te wantrouwen.
Strijdlustig kwamen ze binnengemarcheerd. De eerste rij knielde en
vormde een muur met schilden en knuppels. Een tweede rij ging
achter hen staan en hield een soort machinepistool voor hun borst.
Geweren zijn in de gevangenis niet toegestaaan om te voorkomen dat
gevangenen zich er bij een rel meester van kunnen maken. Ze moesten
geladen zijn met gasgranaten, beanbags of rubberen
kogels.
De nieuwe kapitein kwam achter zijn mannen naar binnen paraderen.
Hij droeg een sportjasje. Hij haalde met een arrogant gebaar een
hand door zijn strak naar achteren gekamde haar. Een manicure, een
universiteitsring, de eerste keer in jaren dat ik reukwater rook.
Hij blies een paar kauwgombellen en liet die klappen.
'De Nationale Garde staat buiten de gevangenis. Jullie hebben de
helicopters vast wel gehoord. Ik heb directe toestemming van
Washington om maximaal geweld te gebruiken. Weet iemand wat dat
betekent?'
Wie zou daar antwoord op geven?
'Het betekent dat we jullie ongestraft kunnen doden. Begrijpt
iedereen dat?'
Hij knikte met een 'dat dacht ik ook'-blik en gaf zijn robots toen
opdracht zich uit het cellenblok terug te trekken.
Later die week werden wij een voor een door ploegjes van vijf
bullebakken naar de telefoon begeleid.
Toen het mijn beurt was, werd ik gestript en naar de alkoof even
buiten het blok gebracht, waar de telefoons waren.
Aan beide kanten stonden er twee bullebakken naast me. De andere
duwde zijn wapenstok in mijn nek en zei dat ik een nummer moest
draaien. Hij sprak door een microfoon in zijn helm die zijn stem
vervormde.
Ik belde mijn vader; die had al meer dan een maand niet van mij
gehoord.
'In wat voor gevangenis zit je, wordt er gevochten?' vroeg
hij.
'Nee, helemaal niet,' stelde ik hem gerust.
Ik loog niet. Er werd in Lewisburg niet gevochten; alleen
gemoord.
Hier leerde ik dat een snijwond kinderspel was. Pubers sneden
mensen in hun gezicht. Lafaards sneden mensen in hun gezicht. In
Lewisburg werd gehakt en gehouwen, werden mensen helemaal
opengereten.
22
Ik stond met hem in mijn cel.
Hij drukte zijn nicotinegele vinger in zijn borst en toen in zijn keel. 'Het hart of de nek, twee plekken waarmee je ze op slag uitschakelt. Vergeet dat nooit als er iemand op je afkomt, het hart of de nek. En drijf het staal er diep in. Niet in paniek raken en het in die klootzak laten zitten. Trek het eruit en zwaai ermee om je heen. Laat het bloed ervanaf druipen, dan zal de rest ervandoor gaan. Vervolgens moet je het dumpen. Laat het vallen, gooi het weg, zorg dat je het niet meer in handen hebt, dat je er niet mee betrapt wordt.'
Ik knikte voortdurend. De oude man die
levenslang had leerde me hoe ik iemand met een machete moest
vermoorden.
'Hou altijd je ogen open,' vervolgde hij, 'er is in deze ballentent
geen vierkante centimeter waar niet iemand is afgeslacht. Ik heb er
heel wat neer zien gaan. Als de vergrendeling is opgeheven, zal ik
je laten zien waar we de messen op de luchtplaats verbergen. We
hebben er drie, vier bij de boccebanen,
en nog twee die begraven zijn bij de tomatenplanten.'
'Verder nog iets?'
'Ja. Welkom in Lewisburg.'
23
De Aryan Brotherhood is de meest gewelddadige en gevreesde bende in het gevangenissysteem. Ze haten zwarten, Joden, iedereen, inclusief zichzelf.
De meesten zitten onder de tatoeages: swastika's, bliksemschichten, zwarte mannen die aan bomen hangen, schedels, gekruiste knekels, bebloede dolken en prikkeldraad.
Omdat ze met strakke hand regeren, kunnen vijf
of zes Aryans wel duizend ongeorganiseerde zwarten onder de duim
houden.
Maar de Black Muslims zijn even georganiseerd. Het is een heel
religieuze groep - die zweert dat de blanke de duivel is. Ze zien
geen tegenstrijdigheid tussen godsdienst en haat.
In de bak hebben Aryans en Muslims 'botbrekers' bij zich. Een
botbreker is een gevangenismachete die sterk genoeg is om iemands
schedel te doorklieven. In Lewisburg is een werkplaats waar
gevangenen werken en in hun vrije tijd botbrekers maken. Die
smokkelen ze op een slimme manier van de werkplaats naar de
cellenblokken.
In de dagen na de moorden hoorde ik bij stukjes en beetjes hoe de
rassenoorlog was begonnen. Ene Gruff, die levenslang had, een van
de drie blanken in mijn cellenblok, kwam bij me zitten en vertelde
dit verhaal:
'Er was een Aryan Brother die het hok in ging. De isoleer zat
stampvol, zodat de bewaarder hem in een cel stopte met een klootzak
van een Arabier van de bomaanslag op het Trade Center in '93. De
bewaarders wilden dat de ab die klootzak om zeep zou brengen en
dachten dat dat niet lang zou duren. Wij wilden allemaal dat die
Arabier de pijp uitging toen we hoorden dat hij hier zat. We slepen
allemaal onze messen maar ze lieten hem maar niet uit het
hok.
Hoe dan ook, toen Horse vrijkwam, droeg hij een mutsje en liep hij
met een gebedsmat rond. Die klotenarabier had hem bekeerd. Horse
liet zich vijf keer per dag met zijn gezicht naar Mekka op de grond
vallen.
De abs werden razend. Ze stapten op de luchtplaats op Horse af,
zeiden dat hij als de donder de tent uit moest, dat hij zich bij de
ziekenboeg moest melden, zichzelf met een mes moest bewerken,
zorgen dat hij werd overgeplaatst. Horse zei dat ze dood konden
vallen, dat hij van Mohammed hield. Ze lieten het erbij, maar
begonnen erover te praten dat ze hem moesten afmaken.'
'Waar zat Horse?'
'Pal tegenover mij, in Blok B. Ik zat op de eerste rij bij de
moord. Hij zat aan zijn bureau een brief te schrijven toen ik
snelle, harde voetstappen hoorde. Ik wist meteen wat er ging
gebeuren. Ik ging zitten en pakte mijn prikker toen twee abs voor
de cel van Horse bleven staan, botbrekers voor de dag haalden en
naar binnen gingen. Ze plantten ze in zijn borst. Horse slaakte een
doodskreet. Het bloed spoot eruit als uit een tuinslang. Op een of
andere manier schoof hij ze opzij, ik weet niet waar hij de kracht
vandaan haalde, het moet de shock zijn geweest. Hij kwam niet ver,
gleed uit over zijn eigen bloed, en viel op zijn borst.
'Ze sprongen boven op hem en hakten op zijn nek in. Ik heb nog
nooit zoveel bloed gezien. Ze liepen trots weg, alsof ze hun punt
hadden gemaakt.
Ik gooide mijn prikker het raam uit, zette mijn radio harder en
ging in mijn nest liggen, alsof er niks gebeurd was.
Toen ze Horse oppakten en hem op een brancard legden, viel zijn kop
er bijna af.
Na een paar dagen maakten de zwarten een zwakke indruk, omdat ze er
geen donder aan deden. Dus namen ze een knul te grazen die
Knoxville heette. Stakker was niet eens een ab, maar hij paste in
het plaatje: blond haar, blauwe ogen. Knox was jong, had geen haat
in zijn lijf. Ik kende hem. Hij vertrouwde de roetmoppen, dronk met
ze, rookte met ze. Daarom kozen ze hem, hij was
makkelijk.'
'Hoe hebben ze hem te grazen genomen?'
'Hij dronk zelfgemaakte drank en zat met ze te lachen toen een van
hen hem overhoop stak. De rest deed mee. Knox werd zo vaak in zijn
gezicht gestoken dat de aalmoezenier ons vertelde dat zijn kist
gesloten was.
De abs raakten helemaal door het dolle heen en zwoeren wraak voor
Knox. De roetmoppen zeiden: "We staan quite, een dode moslim, een
dode blanke."'
'Maar daar waren de abs het niet mee eens, die zeiden: "Mooi niet,
er zijn twee blanken dood, en er gaan drie nikkers de pijp uit." En
zo ging het gezeik over en weer toen jij hier kwam.'
24
Het duurde lang voordat het eind van de vergrendeling in zicht kwam. Na een paar maanden gaf de directeur elk cellenblok een kwartiertje 'vrijheid' per dag.
Mijn blok werd naar een kleine binnenplaats tussen twee woonblokken geleid. Boven ons hingen bewaarders uit de ramen, die toekeken hoe wij in kringetjes liepen, als aangelijnde honden rond een parkeermeter.
We liepen alleen tot de directeur het veilig
achtte om ons met een ander blok in contact te brengen.
In de hele gevangenis was de beveiliging verscherpt. Overal hingen
extra camera's, stonden meer metaaldetectors en de halters waren
met kabels vastgemaakt met net genoeg speling voor het
bankdrukken.
Toen de directeur ervan overtuigd was dat we elkaar niet zouden
afmaken, liet hij alle gevangenen samen op de grote binnenplaats
rondlopen.
Tijdens de vergrendeling hadden de gevangenen plastic stoelen aan
stukken gesneden om er messen van te maken en zo langs de
metaaldetectors te komen.
Er was niets veranderd. Iedereen was gewapend.
De bewaarders wisten dat, maar zolang de metaaldetectors niet
afgingen, kon het ze niet schelen. Ze verdienden niet genoeg om hun
leven te riskeren. In tegenstelling tot de politie of de brandweer
vonden zij geen glorie in hun heldendaden.
De blanken waren trots, ze hadden er eentje meer dan de
zwarten.
Sommige zwarten lulden maar wat. 'We gaan wat blanke jongens aan
mootjes hakken.' Dat soort uitspraken. Maar de meeste zwarten deden
het in hun broek. Ze hadden geen poeha meer en bogen hun hoofd bij
de aanblik van blond haar. Sommigen waren zo bang dat ze aan
stukken gehakt zouden worden dat ze zich aanmeldden voor
beschermende hechtenis. Enkelen lieten zich met zelfgemaakte messen
betrappen om voor een disciplinaire straf aan de gemeenschap
onttrokken te worden. Daar moest ik om lachen. Ik hoefde toch niet
te geloven dat iemand door een metaaldetector kon lopen en vergeten
dat hij een halve meter geslepen staal op zak heeft?
De aanblik van harteloze moordenaars die doodsbang waren dat ze
gedood zouden worden was een soort natuurrecht.
De wet had gesproken in Lewisburg.
25
Na de vergrendeling kregen alle gevangenen opdracht om full-time te werken. Ik werd opgemeten voor een keukenuniform.
Ik vond het vreselijk dat ik van mijn roman was gescheiden. Schrijven was mijn manier om aan alle krankzinnigheid te ontsnappen. Ik was verliefd geworden op Aleesa, de heldin. Doordat zij een slavin was had ze me ervoor behoed meegezogen te worden in al de rassenhaat in mijn omgeving; hoe kon ik van haar houden en hen haten?
De door mij geschapen personages werden de vrienden die ik niet had. Ik was, zeg maar, als een kind dat denkbeeldige vriendjes verzint om aan een harde werkelijkheid te ontkomen. Ik wilde ze niet tien uur per dag opgeven.
Uiteindelijk won de realiteit; ik kreeg mijn
uniform en meldde me bij de keuken.
In de keuken van Lewisburg zaten ratten die groter waren dan katten
en die niet bang voor ons waren. Ze liepen rond alsof ze wilden
zeggen: 'Val dood, dit is mijn stek.'
Soms schoten er muizen uit een grote ketel als ik er grote zakken
rijst of pasta in gooide. Ze spartelden in het kokende water en
bleven dan bovenop drijven.
In de bak kregen gevangenen enorme hoeveelheden eten om ze te
helpen de zware vonnissen te slikken. Na elke maaltijd gooiden we
bergen onaangeroerd vlees, rijst en aardappels weg. Toen ik een
keer twaalf stukken rosbief weggooide, vroeg ik aan de
voedingsmanager: 'Worden die ergens heen gestuurd, naar een
boerderij, een school, voor mensen die honger hebben?'
'Niets gaat hier weg,' zei hij. 'Ook jij niet!' Hij moet hebben
gedacht dat ik levenslang had.
Na een dienst van tien uur dweilde ik de eetzaal. Als ik eindelijk
mijn bed weer zag, liet ik me languit neervallen, las een paar
pagina's, om dan in te dutten met het boek op mijn borst.
Omdat ik weinig tijd had om te lezen raakte ik zwaar gedeprimeerd.
En door het leven zonder Aleesa werd ik net een minnaar met een
gebroken hart.
Om mijn neerslachtigheid tegen te gaan begon ik boeken naar de
keuken te smokkelen. Ik ging op zoek naar plekken waar ik kon
lezen. Ik verstopte me in de groentenkooi, en achter bergen afval,
onder aanrechten waar het wemelde van de kakkerlakken, en achter
fornuizen waar het krioelde van de ratten. Ten slotte werd ik in de
koelcel achter een stapel kratten betrapt; mijn dampende ademhaling
verraadde me.
'Neem niet weer een boek mee naar je werk, anders ga je het hok
in.'
En dat was dat.
Ik werkte een paar maanden in de keuken toen Jimmy Doyle zijn
invloed aanwendde.
'Ik heb een baantje voor je bij Onderwijs,' zei hij. 'Nu kan je
lezen zoveel als je wil.'