21

Twee weken voordat ik werd gearresteerd en de gevangenis in ging, in juni 1994, bezocht ik het dierenasiel in Brooklyn met een vriend van me die zijn pup kwijt was.

We liepen langs de rijen stalen kooien. Het waren net ter dood veroordeelden. De dieren volgden ons met wanhopige ogen. Sommige blaften, andere draaiden in hun kooien als wij langskwamen.

In de zomer van 1997 werd ik naar de isoleerafdeling van de extra beveiligde inrichting Lewisburg gebracht. Hier wachten de gevangenen tot de beveiliging ze heeft vrijgegeven voor de gewone gemeenschap. Toen ik langsliep staarden vuile, ongeschoren mannen naar me door het dikke glas in hun deuren.

Ik werd in een cel opgesloten. Ik moest denken aan het asiel, het voortdurende geblaf, het gerammel en de galmende ruimte. Ik moest denken aan de wanhopige dieren. Hier blaften wanhopige mannen dag en nacht naar elkaar.

In mijn cel zat opgedroogde stront aan de muren. Gevangenispoezie, zoals 'neuk je moer' en 'lik me reet' stond op de betonblokken gekrabbeld.

's Nachts zat de vloer onder de kakkerlakken, die onder mijn voeten kraakten als ik liep te ijsberen. De bewaarder moest ze van het glas beuken voordat hij me met een zaklantaarn kon tellen - vier keer per nacht. Ze kropen over mijn hoofd en over mijn borst. Op een dag sloeg ik ze niet meer van mijn lichaam maar alleen nog van mijn gezicht.

Ik rolde een deken op en propte die in de kier onder de deur om de ratten buiten te houden. Als het licht uitging, holden ze in drommen door de gang en gingen ze de niet-gebarricadeerde cellen in. Het lawaai hield nooit op; het was een marteling.
Na enkele dagen kon ik de ene grote bek van de andere onderscheiden terwijl ik naar de betonnen muur staarde.

Er was een Puertoricaan die de hele tijd doorzeurde over hoe lekker hij het vond een vrouw te beffen, om als hij eenmaal opgewonden was te roepen dat hij zich ging aftrekken. Dan was het even stil, waarna hij opnieuw begon. Dat deed hij een paar keer per dag. Ik noemde hem Bram Stroker.

Er was een radicale priester die de hele tijd Bijbelverzen opdreunde waarin volgens hem de manier waarop blanken zwarten veroordeelden werd veroordeeld. Ik noemde hem aartsbisschop Desmond Cuckoo.

Een andere zwarte gevangene noemde ik 'the White Man's Burden', omdat hij bij de blanke bewaarders altijd zat te zeuren om een pen, een potlood, wc-papier, wat dan ook.

En dan was er nog de 'Raszuivere Amerikaan' (wat dat ook mag betekenen), die steeds door zat te zagen over de Joodse samenzwering, die er om een of andere, voor hem onverklaarbare, reden achter zat dat wij hier allemaal gevangenzaten. Ik noemde hem Reichsmarschall Hermann Boring.

Ik viel van louter uitputting in slaap en werd zo nu en dan wakker door het geraaskal van een of andere onvermoeibare gek die maar niet ophield over alle gevechten die hij had gehad, de meisjes die hij had geneukt en het geld dat hij had verdiend.

Er was ook een varken dat zich met zijn eigen stront besmeurde. Een ander gorgelde met zijn eigen urine, en spoog die vervolgens naar de bewaarder omdat die hem geen extra snee brood wilde geven.

Bijna dagelijks propte een of andere lamstraal lakens in zijn toilet en trok net zo lang door tot zijn cel overstroomde. Het water liep dan onder zijn deur door en langs de rij cellen tot de bullebakken hun uitrusting aantrokken, naar binnen stormden en hem de hersens insloegen.

Toen ik deze cel uit mocht en mijn intrede deed in de gewone gemeenschap, was het alsof ik mijn adem lang had ingehouden en eindelijk kon uitblazen. Het was augustus 1997.
Ik had behoefte aan frisse lucht. Ik was precies drie jaar niet buiten geweest, meer dan duizend dagen zonder zon. Mijn wangen waren hier en daar ontveld, waarschijnlijk door jarenlang kunstlicht.

Door stalen deuren en langs metaaldetectors ging ik naar de luchtplaats.
Ik zag alles wazig en het licht deed pijn aan mijn ogen.
De eerste paar stappen deden me duizelen. Ik had het gevoel alsof ik in de ruimte zweefde. Ik weet nog dat ik me afvroeg of de hemel me op zou zuigen of op mijn hoofd zou vallen. Ik begaf me naar de luifel boven het krachthonk. Daar bleef ik een tijdje tot ik de oorzaak van mijn fobie had achterhaald; ik had te lang in een klein hok gezeten.
Met wankele passen liep ik naar buiten.
Nadat ik een rondje had gelopen, liep ik wat maffiavrienden van straat tegen het lijf, die allemaal levenslang hadden. Ze omhelsden en zoenden me. Een vreemd welkom, te warm voor zo'n kille plek, alsof ze me verwelkomden in een leprozenkolonie. Ze hunkerden naar nieuw gezelschap. Ze overstemden elkaar met hun geschreeuw, omdat ze zo graag over de buitenwereld wilden horen, nieuws over de oude buurten. Ik zei tegen ze: 'Mijn nieuws is drie jaar oud.' Zij zeiden: 'Voor ons is dat nieuws.'
Ik werd voorgesteld aan Jimmy Doyle, de Ierse baas van de Westies. We bleven even praten en liepen toen bij de rest vandaan. Jimmy was een aardige vent; ik kon me niet voorstellen dat hij iemand zijn hoofd afhakte.
Jimmy stelde me voor aan Michael Merrifield, een lange, Scandinavisch uitziende gevangene van rond de veertig. Toen Doyle zei: 'Michael is de leider van de Aryan Nation,' grijnsde Merrifield trots, het soort trots dat je zou verwachten bij een gewone werker die wordt voorgesteld als de directeur van Dell of Microsoft.
Merrifield is een carrierecrimineel die zijn succes afmeet aan hoe lang hij in de bak heeft gezeten, en hoeveel hij van zijn leven in de isoleer heeft verspild. Als gevangenen zoals Merrifield elkaar tegen het lijf lopen, scheppen ze op over hoeveel man ze overhoop hebben gestoken, of hoeveel moorden elk van hen ongestraft in de gevangenis heeft gepleegd.
Het inrichtingsleven is het enige leven dat ze kennen; de meesten zijn sinds hun jeugd van de ene naar de andere gevangenis gestuurd.
Stel je een jongen voor die in het Midden-Westen opgroeit in een woonwagenkamp. Zijn moeder is een hoererende serveerster die van 's middags tot middernacht in een wegrestaurant voor truckers werkt. Het hele gezin wordt verrot geslagen door een dronken vader, tot het door de staat uit elkaar wordt gehaald en de broers en zussen naar verschillende pleeggezinnen worden gestuurd. Ze pendelen vanaf hun jeugd tussen de gevangenis en de buitenwereld, en leven op afbetaling tot velen van hen, als ze volwassen zijn, eindelijk voorgoed de gevangenis in gaan om achter de tralies te sterven.
Michael Merrifield was een van die gevangenen. In alles wat hij deed of zei was geen spoor van de buitenwereld terug te vinden. Hij wilde niet eens praten met mensen die minder dan vijf of zeven jaar hadden.
In het gewone leven werken mannen als Merrifield als pompbediende om te overleven en worden ze dag in dag uit getreiterd door de Arabische eigenaar van het pompstation. In de gevangenis krijgen ze respect en hebben ze de macht over mannen die in hun wereld zijn beland.
In het gewone leven hebben ze geen tv en kunnen ze hun telefoonrekening niet betaling. In de bak hebben zij de controle over televisies en de telefoons.
In het gewone leven is Merrifield een loser maar binnen deze muren maakt hij de dienst uit. Hij wordt opgezocht als raadgever en houdt diplomatieke bijeenkomsten. Hij is de baas en beslist over leven en dood.
Omdat een gevangene die tot meerdere malen levenslang is veroordeeld het systeem maar een leven kan geven, kan hij iedereen vermoorden die hij maar wil. Nu de wet de hoogste straf heeft geeist, heeft zij haar macht verloren.
De bewakers in de wachttorens riepen om dat de vergrendeling inging. 'Einde luchttijd. Iedereen naar zijn cel.'
Ik zoende Jimmy, stootte mijn knokkels tegen die van Michael en liep terug naar mijn blok.
Ik trok mijn overhemd uit en ging op mijn veldbed liggen, met mijn schoenen nog aan. Je doet nooit je schoenen uit, tenzij de deur van je cel voor de nacht op slot is gedaan, voor het geval je moet vechten.
Ik had mijn eerste hap frisse lucht in jaren gehad. Mijn benen deden zeer en mijn hoofd duizelde van alle rondjes die ik had gelopen, maar het gaf me een goed gevoel dat ik buiten was geweest.
Opeens gingen er sirenes.
Ik sprong op en rende naar de gang om te kijken wat er aan de hand was. De gevangenis was een gekkenhuis. Overal schreeuwende en springende mannen.
Een bewaarder stormde langs me met een bebloede machete in zijn handen, gevolgd door nog meer bewaarders met zelfgemaakte wapens die in Blok A in beslag waren genomen.
Blanken riepen:
'Dat is nikkerbloed. Dat heb ik vaak genoeg gezien om het te weten. Nikkerbloed is donkerrood.'
'Twee dooien, misschien drie. Heibel in Blok A, ze hebben een stel nikkers afgemaakt.'
'Die nikkers verdienden het.'
Merrifield had een massamoord georganiseerd. Even tevoren had hij nog met mij staan praten. Hij was niet zenuwachtig of bezorgd. Ik had nooit van mijn leven geraden wat hij ging doen. Als een gladiator was hij teruggekomen van zijn laatste wandeling in het zonnetje, om zijn wapenrusting aan te trekken en het colosseum in te gaan.
Hij en zijn Aryans waren van de ene cel naar de andere gegaan om Black Muslims te grazen te nemen. Bliksemsnel waren ze de eerste cel in gegaan, om hun slachtoffer vaker te doorsteken dan een oefenpop voor een bajonetaanval. Ze gingen de volgende cel in en hakten de scheidsrechter voor de zomersport op de luchtplaats dood. Iemand maakte later de grap dat hij eerder die dag een verkeerde beslissing had genomen.
In de bak zou ik leren om grapjes te maken over de dood. Die is te echt, te dichtbij om serieus genomen te worden.
Overal zat bloed: spetters op de muren, sporen van de ene cel naar de andere, het sijpelde zelfs vanaf de galerij naar beneden.
Toen de kapitein later de plaats van de moorden inspecteerde, moest hij kokhalzen, onpasselijk van de aanblik.
'Wat is er, smeris, nog nooit een beetje bloed gezien?'
'He mietje, ga thuis geitenwollen sokken breien,' riepen de gevangenen.
De kapitein vluchtte met bloed aan zijn schoenen uit het blok. Vernederd verliet hij de gevangenis. Als je in Lewisburg het respect eenmaal hebt verspeeld, krijg je het niet meer terug.
Na de moorden ging de hele gevangenis op slot en moesten wij allemaal in ons eigen blok blijven.
Geen telefoontjes. Geen bezoek. Geen kantine. Geen luchtplaats. Helemaal niets. We aten drie keer per dag glimmende groene bologna op beschimmeld brood.
De blanken waren erg op hun hoede voor wraakacties.
Ik was een van de slechts drie blanken in mijn cellenblok. Ik had overal een machete bij me. Die had me een pakje sigaretten gekost. Hij was gemaakt van een metalen rooster van een van de ventilatieschachten in Blok H, een cellenblok in aanbouw. Als ik naar de douches ging, bond ik hem om mijn middel, onder mijn badjas. Als ik ging slapen, stopte ik hem in een scheur in mijn matras.
Na twee weken kregen we post.
Een week later kwam er een leger stormtroepers het cellenblok in gemarcheerd, klaar voor de strijd. Ze droegen een zwart gevechtstenue, met laarzen, kogelvrije vesten, schilden en Darth Vaderhelmen. Ze kwamen om hun kracht te demonstreren, om ons onder de duim te houden.
Een bewaarder vertelde me later waarom hun helmen getint glas hadden. 'Om onze identiteit te verhullen voor als we "per ongeluk" een van jullie doodslaan.'
Ik vroeg me af wat voor soort geweld mensen zouden gebruiken als ze zich achter een masker kunnen verbergen, of als hun daden legaal zijn, zoals de KuKluxKlan of de Gestapo. Die waren allebei op een kruistocht om de wereld van ondermensen te verlossen. Deze gorilla's waren in de ban van hetzelfde concept. Ik had alle reden om ze te wantrouwen.
Strijdlustig kwamen ze binnengemarcheerd. De eerste rij knielde en vormde een muur met schilden en knuppels. Een tweede rij ging achter hen staan en hield een soort machinepistool voor hun borst. Geweren zijn in de gevangenis niet toegestaaan om te voorkomen dat gevangenen zich er bij een rel meester van kunnen maken. Ze moesten geladen zijn met gasgranaten, beanbags of rubberen kogels.
De nieuwe kapitein kwam achter zijn mannen naar binnen paraderen. Hij droeg een sportjasje. Hij haalde met een arrogant gebaar een hand door zijn strak naar achteren gekamde haar. Een manicure, een universiteitsring, de eerste keer in jaren dat ik reukwater rook. Hij blies een paar kauwgombellen en liet die klappen.
'De Nationale Garde staat buiten de gevangenis. Jullie hebben de helicopters vast wel gehoord. Ik heb directe toestemming van Washington om maximaal geweld te gebruiken. Weet iemand wat dat betekent?'
Wie zou daar antwoord op geven?
'Het betekent dat we jullie ongestraft kunnen doden. Begrijpt iedereen dat?'
Hij knikte met een 'dat dacht ik ook'-blik en gaf zijn robots toen opdracht zich uit het cellenblok terug te trekken.
Later die week werden wij een voor een door ploegjes van vijf bullebakken naar de telefoon begeleid.
Toen het mijn beurt was, werd ik gestript en naar de alkoof even buiten het blok gebracht, waar de telefoons waren.
Aan beide kanten stonden er twee bullebakken naast me. De andere duwde zijn wapenstok in mijn nek en zei dat ik een nummer moest draaien. Hij sprak door een microfoon in zijn helm die zijn stem vervormde.
Ik belde mijn vader; die had al meer dan een maand niet van mij gehoord.
'In wat voor gevangenis zit je, wordt er gevochten?' vroeg hij.
'Nee, helemaal niet,' stelde ik hem gerust.
Ik loog niet. Er werd in Lewisburg niet gevochten; alleen gemoord.
Hier leerde ik dat een snijwond kinderspel was. Pubers sneden mensen in hun gezicht. Lafaards sneden mensen in hun gezicht. In Lewisburg werd gehakt en gehouwen, werden mensen helemaal opengereten.

22

 

Ik stond met hem in mijn cel.

Hij drukte zijn nicotinegele vinger in zijn borst en toen in zijn keel. 'Het hart of de nek, twee plekken waarmee je ze op slag uitschakelt. Vergeet dat nooit als er iemand op je afkomt, het hart of de nek. En drijf het staal er diep in. Niet in paniek raken en het in die klootzak laten zitten. Trek het eruit en zwaai ermee om je heen. Laat het bloed ervanaf druipen, dan zal de rest ervandoor gaan. Vervolgens moet je het dumpen. Laat het vallen, gooi het weg, zorg dat je het niet meer in handen hebt, dat je er niet mee betrapt wordt.'

Ik knikte voortdurend. De oude man die levenslang had leerde me hoe ik iemand met een machete moest vermoorden.
'Hou altijd je ogen open,' vervolgde hij, 'er is in deze ballentent geen vierkante centimeter waar niet iemand is afgeslacht. Ik heb er heel wat neer zien gaan. Als de vergrendeling is opgeheven, zal ik je laten zien waar we de messen op de luchtplaats verbergen. We hebben er drie, vier bij de boccebanen, en nog twee die begraven zijn bij de tomatenplanten.'
'Verder nog iets?'
'Ja. Welkom in Lewisburg.'

23

De Aryan Brotherhood is de meest gewelddadige en gevreesde bende in het gevangenissysteem. Ze haten zwarten, Joden, iedereen, inclusief zichzelf.

De meesten zitten onder de tatoeages: swastika's, bliksemschichten, zwarte mannen die aan bomen hangen, schedels, gekruiste knekels, bebloede dolken en prikkeldraad.

Omdat ze met strakke hand regeren, kunnen vijf of zes Aryans wel duizend ongeorganiseerde zwarten onder de duim houden.
Maar de Black Muslims zijn even georganiseerd. Het is een heel religieuze groep - die zweert dat de blanke de duivel is. Ze zien geen tegenstrijdigheid tussen godsdienst en haat.
In de bak hebben Aryans en Muslims 'botbrekers' bij zich. Een botbreker is een gevangenismachete die sterk genoeg is om iemands schedel te doorklieven. In Lewisburg is een werkplaats waar gevangenen werken en in hun vrije tijd botbrekers maken. Die smokkelen ze op een slimme manier van de werkplaats naar de cellenblokken.
In de dagen na de moorden hoorde ik bij stukjes en beetjes hoe de rassenoorlog was begonnen. Ene Gruff, die levenslang had, een van de drie blanken in mijn cellenblok, kwam bij me zitten en vertelde dit verhaal:
'Er was een Aryan Brother die het hok in ging. De isoleer zat stampvol, zodat de bewaarder hem in een cel stopte met een klootzak van een Arabier van de bomaanslag op het Trade Center in '93. De bewaarders wilden dat de ab die klootzak om zeep zou brengen en dachten dat dat niet lang zou duren. Wij wilden allemaal dat die Arabier de pijp uitging toen we hoorden dat hij hier zat. We slepen allemaal onze messen maar ze lieten hem maar niet uit het hok.
Hoe dan ook, toen Horse vrijkwam, droeg hij een mutsje en liep hij met een gebedsmat rond. Die klotenarabier had hem bekeerd. Horse liet zich vijf keer per dag met zijn gezicht naar Mekka op de grond vallen.
De abs werden razend. Ze stapten op de luchtplaats op Horse af, zeiden dat hij als de donder de tent uit moest, dat hij zich bij de ziekenboeg moest melden, zichzelf met een mes moest bewerken, zorgen dat hij werd overgeplaatst. Horse zei dat ze dood konden vallen, dat hij van Mohammed hield. Ze lieten het erbij, maar begonnen erover te praten dat ze hem moesten afmaken.'
'Waar zat Horse?'
'Pal tegenover mij, in Blok B. Ik zat op de eerste rij bij de moord. Hij zat aan zijn bureau een brief te schrijven toen ik snelle, harde voetstappen hoorde. Ik wist meteen wat er ging gebeuren. Ik ging zitten en pakte mijn prikker toen twee abs voor de cel van Horse bleven staan, botbrekers voor de dag haalden en naar binnen gingen. Ze plantten ze in zijn borst. Horse slaakte een doodskreet. Het bloed spoot eruit als uit een tuinslang. Op een of andere manier schoof hij ze opzij, ik weet niet waar hij de kracht vandaan haalde, het moet de shock zijn geweest. Hij kwam niet ver, gleed uit over zijn eigen bloed, en viel op zijn borst.
'Ze sprongen boven op hem en hakten op zijn nek in. Ik heb nog nooit zoveel bloed gezien. Ze liepen trots weg, alsof ze hun punt hadden gemaakt.
Ik gooide mijn prikker het raam uit, zette mijn radio harder en ging in mijn nest liggen, alsof er niks gebeurd was.
Toen ze Horse oppakten en hem op een brancard legden, viel zijn kop er bijna af.
Na een paar dagen maakten de zwarten een zwakke indruk, omdat ze er geen donder aan deden. Dus namen ze een knul te grazen die Knoxville heette. Stakker was niet eens een ab, maar hij paste in het plaatje: blond haar, blauwe ogen. Knox was jong, had geen haat in zijn lijf. Ik kende hem. Hij vertrouwde de roetmoppen, dronk met ze, rookte met ze. Daarom kozen ze hem, hij was makkelijk.'
'Hoe hebben ze hem te grazen genomen?'
'Hij dronk zelfgemaakte drank en zat met ze te lachen toen een van hen hem overhoop stak. De rest deed mee. Knox werd zo vaak in zijn gezicht gestoken dat de aalmoezenier ons vertelde dat zijn kist gesloten was.
De abs raakten helemaal door het dolle heen en zwoeren wraak voor Knox. De roetmoppen zeiden: "We staan quite, een dode moslim, een dode blanke."'
'Maar daar waren de abs het niet mee eens, die zeiden: "Mooi niet, er zijn twee blanken dood, en er gaan drie nikkers de pijp uit." En zo ging het gezeik over en weer toen jij hier kwam.'

24

Het duurde lang voordat het eind van de vergrendeling in zicht kwam. Na een paar maanden gaf de directeur elk cellenblok een kwartiertje 'vrijheid' per dag.

Mijn blok werd naar een kleine binnenplaats tussen twee woonblokken geleid. Boven ons hingen bewaarders uit de ramen, die toekeken hoe wij in kringetjes liepen, als aangelijnde honden rond een parkeermeter.

We liepen alleen tot de directeur het veilig achtte om ons met een ander blok in contact te brengen.
In de hele gevangenis was de beveiliging verscherpt. Overal hingen extra camera's, stonden meer metaaldetectors en de halters waren met kabels vastgemaakt met net genoeg speling voor het bankdrukken.
Toen de directeur ervan overtuigd was dat we elkaar niet zouden afmaken, liet hij alle gevangenen samen op de grote binnenplaats rondlopen.
Tijdens de vergrendeling hadden de gevangenen plastic stoelen aan stukken gesneden om er messen van te maken en zo langs de metaaldetectors te komen.
Er was niets veranderd. Iedereen was gewapend.
De bewaarders wisten dat, maar zolang de metaaldetectors niet afgingen, kon het ze niet schelen. Ze verdienden niet genoeg om hun leven te riskeren. In tegenstelling tot de politie of de brandweer vonden zij geen glorie in hun heldendaden.
De blanken waren trots, ze hadden er eentje meer dan de zwarten.
Sommige zwarten lulden maar wat. 'We gaan wat blanke jongens aan mootjes hakken.' Dat soort uitspraken. Maar de meeste zwarten deden het in hun broek. Ze hadden geen poeha meer en bogen hun hoofd bij de aanblik van blond haar. Sommigen waren zo bang dat ze aan stukken gehakt zouden worden dat ze zich aanmeldden voor beschermende hechtenis. Enkelen lieten zich met zelfgemaakte messen betrappen om voor een disciplinaire straf aan de gemeenschap onttrokken te worden. Daar moest ik om lachen. Ik hoefde toch niet te geloven dat iemand door een metaaldetector kon lopen en vergeten dat hij een halve meter geslepen staal op zak heeft?
De aanblik van harteloze moordenaars die doodsbang waren dat ze gedood zouden worden was een soort natuurrecht.
De wet had gesproken in Lewisburg.

25

 

Na de vergrendeling kregen alle gevangenen opdracht om full-time te werken. Ik werd opgemeten voor een keukenuniform.

Ik vond het vreselijk dat ik van mijn roman was gescheiden. Schrijven was mijn manier om aan alle krankzinnigheid te ontsnappen. Ik was verliefd geworden op Aleesa, de heldin. Doordat zij een slavin was had ze me ervoor behoed meegezogen te worden in al de rassenhaat in mijn omgeving; hoe kon ik van haar houden en hen haten?

De door mij geschapen personages werden de vrienden die ik niet had. Ik was, zeg maar, als een kind dat denkbeeldige vriendjes verzint om aan een harde werkelijkheid te ontkomen. Ik wilde ze niet tien uur per dag opgeven.

Uiteindelijk won de realiteit; ik kreeg mijn uniform en meldde me bij de keuken.
In de keuken van Lewisburg zaten ratten die groter waren dan katten en die niet bang voor ons waren. Ze liepen rond alsof ze wilden zeggen: 'Val dood, dit is mijn stek.'
Soms schoten er muizen uit een grote ketel als ik er grote zakken rijst of pasta in gooide. Ze spartelden in het kokende water en bleven dan bovenop drijven.
In de bak kregen gevangenen enorme hoeveelheden eten om ze te helpen de zware vonnissen te slikken. Na elke maaltijd gooiden we bergen onaangeroerd vlees, rijst en aardappels weg. Toen ik een keer twaalf stukken rosbief weggooide, vroeg ik aan de voedingsmanager: 'Worden die ergens heen gestuurd, naar een boerderij, een school, voor mensen die honger hebben?'
'Niets gaat hier weg,' zei hij. 'Ook jij niet!' Hij moet hebben gedacht dat ik levenslang had.
Na een dienst van tien uur dweilde ik de eetzaal. Als ik eindelijk mijn bed weer zag, liet ik me languit neervallen, las een paar pagina's, om dan in te dutten met het boek op mijn borst.
Omdat ik weinig tijd had om te lezen raakte ik zwaar gedeprimeerd. En door het leven zonder Aleesa werd ik net een minnaar met een gebroken hart.
Om mijn neerslachtigheid tegen te gaan begon ik boeken naar de keuken te smokkelen. Ik ging op zoek naar plekken waar ik kon lezen. Ik verstopte me in de groentenkooi, en achter bergen afval, onder aanrechten waar het wemelde van de kakkerlakken, en achter fornuizen waar het krioelde van de ratten. Ten slotte werd ik in de koelcel achter een stapel kratten betrapt; mijn dampende ademhaling verraadde me.
'Neem niet weer een boek mee naar je werk, anders ga je het hok in.'
En dat was dat.
Ik werkte een paar maanden in de keuken toen Jimmy Doyle zijn invloed aanwendde.
'Ik heb een baantje voor je bij Onderwijs,' zei hij. 'Nu kan je lezen zoveel als je wil.'