1

De ‘Blauw Oog van de Maand’–club

Ik ben geboren met water in mijn hersenen. Nou ja, dat klopt niet helemaal. Eigenlijk ben ik geboren met te veel cerebrospinale vloeistof in mijn hersenpan. Maar cerebrospinale vloeistof is gewoon de dure doktersterm voor hersensmeer. En hersensmeer werkt net zo in de kwabben als smeerolie in een motor. Het zorgt ervoor dat alles vlot en soepel blijft lopen. Maar ik ben zo’n aparte figuur, ik ben geboren met te veel vet in mijn hersenpan, en dat werd allemaal dik, troebel en smerig, zodat de boel alleen maar verstopt raakte. Mijn motor voor denken, ademen en leven ging trager werken en liep vol.

Mijn hersenen verzopen in het vet.

Maar als je het zo zegt, klinkt het alleen maar vreemd en grappig, alsof mijn brein een enorme patat is, en daarom lijkt het serieuzer, poëtischer en juister om te zeggen: “Ik ben geboren met water in mijn hersenen.”

Nou ja, misschien is dat óók niet zo’n ontzettend serieuze manier om het te zeggen. Misschien is het allemaal ook wel vreemd en grappig.

Maar vonden mijn vader en moeder, grote zus, oma, neven, nichten, ooms en tantes het soms zo grappig toen de dokters mijn schedeltje openzaagden en al dat overtollige water er met een piepklein pompje uit zogen?

Ik was pas een halfjaar en ze dachten dat ik tijdens de operatie de pijp uit zou gaan. En zelfs al overleefde ik die minipomp, dan zou ik tijdens de procedure ernstige hersenbeschadiging oplopen en de rest van mijn leven als een plant doorbrengen. Nou, dat ik de operatie overleefde is duidelijk. Anders was ik dit nu niet aan het schrijven, maar ik heb wel allerlei lichamelijke problemen die een rechtstreeks gevolg zijn van mijn hersenbeschadiging.

Ten eerste kreeg ik alles bij elkaar tweeënveertig tanden en kiezen. Een gewoon mens heeft er tweeëndertig, hè? Maar ik had er tweeënveertig. Tien meer dan gebruikelijk. Tien meer dan normaal. Tien meer dan menselijk.

Het werd zo vol in mijn mond dat ik hem nauwelijks meer dicht kreeg. Ik ging naar het indiaanse gezondheidscentrum om er een paar te laten trekken, om normaal te kunnen eten en niet meer als een kwijlende gier. Maar omdat je in het indiaanse gezondheidscentrum maar eens per jaar een uitvoerige tandartsbehandeling vergoed kreeg, moest ik ze alle tien in één keer laten trekken.

En wat erger is, onze blanke tandarts geloofde dat indianen maar half zoveel pijn voelen als blanken, en daarom gaf hij ons maar half zoveel verdoving. Wat een klootzak, hè?

Het indiaanse gezondheidscentrum vergoedde ook de aanschaf van een bril maar eens per jaar en leverde maar één model: zo’n montuur van dik zwart plastic.

Als gevolg van mijn hersenbeschadiging was mijn ene oog bijziend en het andere verziend, en dus waren de glazen van mijn lelijke bril totaal ongelijk doordat mijn ogen zo ongelijk waren. Ik heb vaak hoofdpijn omdat mijn ogen, zeg maar, vijanden zijn, snap je, alsof ze eerst met elkaar getrouwd waren maar elkaar nu niet meer kunnen uitstaan.

En omdat ik mijn eerste bril kreeg toen ik drie was leek ik wel een driejarige indiaanse opa wanneer ik rondrende in het reservaat.

O ja, en mager was ik ook. Als ik een kwartslag draaide, zag je me niet meer.

Maar mijn handen en voeten waren enorm. In de derde klas had ik al schoenmaat vierenveertig! Met mijn grote voeten en mijn potloodlijf leek ik net een hoofdletter L die over de weg liep. En mijn schedel was kolossaal. Indrukwekkend.

Mijn hoofd was zo groot dat er kleine indiaanse schedeltjes als satellieten omheen cirkelden. Sommige kinderen noemden mij Planeet. Andere noemden me gewoon Wereldbol. De pestkoppen tilden me op, draaiden me een paar keer rond, zetten hun vinger op mijn schedel en zeiden: “Daar wil ik naartoe.” Dat ik er van buiten idioot uitzag is dus wel duidelijk, maar wat binnenin zat was nog erger.

Ten eerste had ik toevallen. Minstens twee keer per week. Dus ik beschadigde mijn hersenen aan de lopende band. Maar het punt is, die toevallen kreeg ik omdat ik al hersenletsel had, dus elke keer dat ik er een kreeg, heropende ik oude wonden. Ja ja, elke keer dat ik een toeval had, beschadigde ik mijn beschadiging.

Nu heb ik al zeven jaar geen toeval meer gehad, maar de dokters zeggen dat ik ‘gevoelig voor convulsie-activiteit’ ben. Gevoelig voor convulsie-activiteit. Rolt dat niet als poëzie van je tong?

Verder stotterde en sliste ik. Of misschien moet ik zeggen dat ik st-st-st-st-stotterde en sssjlisssjte.

Je zou denken dat er niets levensbedreigends is aan spraakgebreken, maar neem maar van mij aan dat niets gevaarlijker is dan een kind zijn dat stottert en slist.

Een vijfjarige is schattig wanneer hij slist en stottert. Sterker nog, de meeste populaire kindacteurs zijn door slissen en stotteren een ster geworden.

En ja hoor, je bent nog steeds best schattig als je een stotterende, slissende zes-, zeven- of achtjarige bent, maar tegen de tijd dat je negen of tien wordt, is het afgelopen. Dan maken je gestotter en geslis je achterlijk. En als je veertien bent, zoals ik, en je stottert en slist nog steeds, dan word je de grootste randdebiel van de wereld. Iedereen in het reservaat noemt mij zo’n twee keer per dag een randdebiel. Ze noemen me randdebiel als ze me mijn broek uittrekken, als ze mijn kop in de wc duwen of als ze me gewoon een dreun tegen mijn hoofd geven.

Ik schrijf dit verhaal niet eens op zoals ik in werkelijkheid praat, want dan zou ik het vol gestotter en geslis moeten zetten, en dan zou jij je afvragen waarom je een verhaal zat te lezen dat door zo’n randdebiel was geschreven.

Weet je wat er in het reservaat met randdebielen gebeurt? We worden in elkaar geslagen. Minstens eens per maand.

Ja hoor, ik ben lid van de ‘Blauw Oog van de Maand’—club. Natuurlijk wil ik naar buiten. Ieder kind wil naar buiten. Maar het is veiliger om binnen te blijven. Daarom zit ik meestal in mijn eentje in mijn kamer te lezen en cartoons te tekenen. Ik ben altijd aan het tekenen.

Ik teken cartoons van mijn vader en moeder, mijn zus en mijn grootmoeder, mijn beste vriend, Rowdy, en iedereen in het reservaat.

Dit is er een van mezelf:

Ik teken omdat woorden te onvoorspelbaar zijn. Ik teken omdat woorden te beperkt zijn.

Als je in het Engels spreekt en schrijft, of in het Spaans of Chinees of welke taal dan ook, dan begrijpt maar één op de zoveel mensen waar je het over hebt. Maar als je een plaatje tekent, snapt iedereen het. Als ik een tekening maak van een bloem, weet iedere man, vrouw of kind die ernaar kijkt: “Dat is een bloem.”

Dus teken ik omdat ik tegen de wereld wil praten. En ik wil dat de wereld naar me luistert.

Met een pen in mijn hand voel ik me belangrijk. Dan heb ik het gevoel dat ik later wel eens een belangrijk iemand zou kunnen worden. Een kunstenaar. Misschien wel een beroemde kunstenaar. Misschien wel een rijke kunstenaar.

Dat is de enige manier waarop ik rijk en beroemd kan worden. Kijk maar eens om je heen. Bijna alle rijke en beroemde bruine mensen zijn kunstenaars. Het zijn zangers, acteurs, schrijvers, dansers, regisseurs en dichters.

Daarom teken ik, omdat ik het gevoel heb dat het wel eens mijn enige kans kon zijn om uit het reservaat te ontsnappen. Ik denk dat de wereld een reeks doorgebroken dammen en overstromingen is, en dat mijn cartoons piepkleine reddingsbootjes zijn.