15

Hongerpijn

Onze geschiedenisleraar, meneer Sheridan, probeerde ons iets te leren over de Burgeroorlog. Maar hij was zo saai en eentonig dat hij ons alleen leerde te slapen met onze ogen open. Ik moest daar weg, en daarom stak ik mijn vinger op.

“Wat is er, Arnold?” vroeg de leraar.

“Ik moet naar de wc.”

“Hou ‘t maar op.”

“Dat gaat niet.”

Ik zette mijn beste ‘als ik nu niet ga ontplof ik’–gezicht.

“Moet je echt?” vroeg de leraar.

Eerst hoefde ik helemaal niet, maar toen merkte ik dat ik, ja, eigenlijk echt moest.

“Heel nodig,” zei ik.

“Goed dan, goed dan, ga maar.”

Ik liep naar de toiletten bij de bibliotheek, omdat die meestal veel schoner zijn dan die bij de kantine.

Dus oké, ik begin aan mijn grote boodschap, en ik zit daar op de wc en concentreer me. Ik word helemaal zen, om te proberen dat hele gedoe tot een spirituele ervaring te maken. Ik heb eens gelezen dat Gandhi totaal in zijn grote boodschap opging. Ik weet niet of hij de toekomst voorspelde of zo. Maar hij dacht, geloof ik, dat de conditie en kwaliteit van zijn grote boodschap de conditie en kwaliteit van zijn leven onthulden. Ja, ik weet het, ik zal wel te veel boeken lezen. En vast véél te veel boeken over grote boodschappen.

Maar dat is wel ontzettend belangrijk, ja? Dus ik ben klaar, spoel door, was mijn handen en kijk dan in de spiegel en ga pukkels uitdrukken. Ik ben heel stil en geconcentreerd bezig als ik van de andere kant van de muur opeens een vreemd geluid hoor. Daar zijn de meisjestoiletten. En dan hoor ik dat vreemde geluid nog een keer. Wil je weten hoe het klinkt? Het klinkt zo:

ARGGHHHHHHHHSSSSSPPPPPPGGGHHHHHHHAAAAAAR-GHHHHHHHHHHAGGGGHH!

Het klinkt alsof er iemand overgeeft.

Nee.

Het klinkt alsof er een 747 neerkomt op een landingsbaan van kots.

Ik wil net teruggaan naar de klas en naar die sprankelende lessen van de geschiedenisleraar. Maar dan hoor ik dat geluid weer.

ARGGGHHHHHHHHSGHHSLLLSKSSSHHSDKFDJSABCDEF-GHIJKLMNOPQRSTUVWXYZ!

Oké, dus er kan best iemand griep hebben of zo. Wie weet heeft er daar wel iemand, weet ik veel, een nierafwijking of zo. Ik kan niet zomaar weglopen.

Dus klop ik op de deur. Die van de meisjestoiletten.

“Hé,” zeg ik.

“Gaat het wel goed daarbinnen?”

“Ga weg!”

Het is een meisje, dat is logisch, omdat het de meisjestoiletten zijn.

“Moet ik een leraar halen of zo?” vraag ik door de deur heen.

“Ik zei: GA WEG!”

Ik ben niet dom. Een subtiele hint snap ik heus wel.

Dus ik loop weg, maar iets houdt me tegen. Ik weet niet wat. Als je romantisch bent, zou je kunnen denken dat het het noodlot was.

Dus het noodlot en ik leunen tegen de muur en wachten.

Ooit zal die overgeefster toch de toiletten uit moeten komen, en dan kan ik zien dat alles in orde is. En al gauw komt ze naar buiten.

En het is de mooie Penelope, en ze is verwoed kaneelkauwgum aan het kauwen. Blijkbaar probeert ze de braakselgeur te maskeren met het grootste stuk kaneelkauwgum ter wereld. Maar dat werkt niet. Nu ruikt ze naar iemand die heeft overgegeven op een grote, oude kaneelboom.

“Wat sta jij te kijken?” vraagt ze aan mij.

“Ik sta naar iemand met anorexia te kijken,” zeg ik. Een ontzettend SEXY iemand met anorexia, wil ik erbij zeggen, maar dat doe ik niet.

“Ik ben niet anorectisch,” zegt ze.

“Ik ben boulimisch.” Dat zegt ze met haar neus en kin in de lucht. Een en al arrogantie. En dan schiet me te binnen dat er een groep mensen met anorexia bestaat die er trots op zijn magere, uitgehongerde freaks te zijn. Zij denken dat ze door hun anorexia heel bijzonder zijn, dat ze beter zijn dan anderen. Ze hebben nota bene hun eigen websites waarop ze advies geven over de beste laxeermiddelen en zo.

“Wat is het verschil tussen boulimisch en anorectisch?” vraag ik.

“Als je anorectisch bent ben je dat altijd,” zegt ze.

“Ik ben alleen boulimisch als ik overgeef.”

Wauw.

ZE KLINKT NET ALS MIJN VADER!

Je hebt verslaafden in allerlei soorten, neem ik aan. We hebben allemaal pijn. En we zoeken allemaal naar een manier om ervan af te komen.

Penelope propt zich vol met haar pijn en spuugt hem dan uit en spoelt hem weg. Mijn vader drinkt zijn pijn weg. Daarom zeg ik tegen Penelope wat ik ook altijd tegen mijn vader zeg als hij dronken en depressief is en het niet meer ziet zitten.

“Hé, Penelope,” zeg ik.

“Niet opgeven.”

Oké, natuurlijk is dat niet de meest wijze raad die je kunt bedenken. Eigenlijk is het nogal voor de hand liggend en cliché. Maar Penelope begint te huilen, en te vertellen dat ze zo eenzaam is en dat iedereen denkt dat zij zo’n ideaal leven heeft omdat ze knap en slim en populair is, maar dat ze altijd bang is, maar dat iedereen dat onzin vindt omdat ze knap en slim en populair is. Heb je door dat ze het twee keer in één zin over haar schoonheid, intelligentie en populariteit heeft? Dat meisje heeft een ego. Maar dat is ook al sexy.

Hoe kan een boulimisch meisje met adem die naar braaksel stinkt opeens zo sexy zijn? Liefde en geilheid kunnen je gek maken. Ineens begrijp ik hoe mijn zus Mary kon trouwen met een man die ze pas vijf minuten daarvoor had leren kennen. Ik ben niet meer zo kwaad dat ze ons in de steek heeft gelaten en naar Montana is verhuisd.

In de loop van de weken daarna werden Penelope en ik hét gespreksonderwerp op school. Nou ja, oké, we zijn niet echt een stel. Het is meer vriendschap met mogelijkheden wat wij hebben. Maar toch is het cool.

Iedereen is echt totaal verbijsterd dat Penelope mij als haar nieuwe vriend heeft gekozen. Ik ben wel geen lelijk, gemuteerd beest, maar ik ben wel een complete vreemde op school. En ik ben een indiaan. En Penelopes vader, Earl, is een racist.

De eerste keer dat ik hem ontmoette, zei hij: “Jij kunt je handen maar beter uit mijn dochters broekje houden, jong. Ze gaat alleen maar met je omdat ze weet dat ze mij daar nijdig mee krijgt. Dus ik word niet nijdig. En als ik niet nijdig word, maakt ze het wel weer uit met je. In de tussentijd hou jij je brandweerslang maar binnenboord, dan hoef ik je geen stomp in je maag te verkopen.”

En weet je wat hij daarna tegen me zei?

“Als jij mijn dochter zwanger maakt, jong, als jij houtskoolkindjes maakt, dan verstoot ik haar. Dan schop ik haar mijn huis uit en dan moet jij haar mee naar huis nemen, naar je pappie en mammie. Ben ik duidelijk zo? Dus je bekijkt het verder maar.” Die Earl was echt een kanjer.

Oké, dus Penelope en ik werden hét gespreksonderwerp omdat we de grote, machtige Earl trotseerden.

En ja, nu zul je wel denken dat Penelope alleen maar met me ging omdat ik de slechtst mogelijke keus voor haar was. Ze ging vast alleen maar met me omdat ik een indiaan was. En oké, ze ging maar half met me. Af en toe liepen we hand in hand en één of twee keer zoenden we, maar dat was alles. Ik weet niet wat ik voor haar betekende.

Ik denk dat ze het zat was het knapste, slimste, populairste meisje ter wereld te zijn. Ze wilde eens iets geks doen, snap je? Ze wilde een smetje oplopen. En dat smetje was ik.

Maar ach, in zekere zin gebruikte ik haar ook. Tenslotte werd ik opeens populair.

Omdat Penelope openlijk had verklaard dat ik leuk genoeg was om BIJNA mee te gaan, gingen de andere meisjes op school mij opeens ook leuk vinden.

Omdat ik Penelopes hand mocht vasthouden, en haar een afscheidszoen mocht geven wanneer ze in de schoolbus verdween om naar huis te gaan, zagen de andere jongens op school mij opeens als een echte bink.

Zelfs de leraren begonnen meer aandacht aan me te besteden. Ik was geheimzinnig.

Hoe kon ik, die indiaanse nerd, een piepklein stukje van Penelopes hart veroveren? Wat was mijn geheim?

Ik zag er anders uit, praatte en droomde en liep anders dan de anderen. Ik was nieuw.

Als je op de biologische toer wilt gaan, zou je moeten zeggen dat ik een opwindende toevoeging aan de Reardanse genen was. Dus oké, dat zijn alle voor de hand liggende redenen waarom Penelope en ik bevriend waren. Alle oppervlakkige redenen. Maar hoe zat het met de belangrijkere, betere redenen? “Arnold,” zei ze een keer na school, “ik heb zo de pest aan dit gat. Het is zo klein, te klein. Alles hier is klein. De mensen hier hebben kleine ideeën. Kleine dromen. Ze willen allemaal met elkaar trouwen en voorgoed hier blijven wonen.”

“Wat wil jij dan?” vroeg ik.

“Zo gauw mogelijk hier weg. Volgens mij ben ik geboren met een koffer.”

Ja, zo praatte ze. Met grote woorden, maf en theatraal. Ik wilde om haar lachen, maar ze was bloedserieus.

“Waar wil je dan naartoe?” vroeg ik.

“Overal. Ik wil over de Chinese Muur wandelen. Ik wil de piramides in Egypte op lopen, helemaal tot bovenaan. Ik wil in alle oceanen zwemmen. De Mount Everest beklimmen. In Afrika op safari. In een hondenslee Antarctica over. Dat wil ik allemaal. Ik wil elk en ieder stukje van alles.”

Ze had zo’n vreemde, afwezige blik in haar ogen, alsof ze gehypnotiseerd was. Ik lachte.

“Lach me niet uit,” zei ze.

“Ik lach niet om jou,” zei ik.

“Ik lach om je ogen.”

“Dat is het hele probleem,” zei ze.

“Niemand neemt me serieus.”

“Kom op, zeg, het is nogal moeilijk om je serieus te nemen als je het over de Chinese Muur en Egypte en zo hebt. Dat zijn maar grote, maffe dromen. Die zijn niet echt.”

“Voor mij wel,” zei ze.

“Als je eens ophield met in dromen praten en vertelde wat je echt met je leven wilt doen,” zei ik.

“Hou het simpel.”

“Ik wil naar Stanford om architectuur te studeren.”

“Wauw, wat cool,” zei ik.

“Maar hoezo architectuur?”

“Omdat ik iets moois wil bouwen. Omdat ik herinnerd wil worden.”

En om die droom kon ik haar niet uitlachen. Daar droomde ik zelf ook van. En indiaanse jongens horen niet zulke dromen te hebben. En blanke meisjes uit kleine plaatsjes hoorden ook geen grootse dromen te hebben.

Wij hoorden tevreden te zijn met onze beperkingen. Maar denk maar niet dat Penelope en ik van plan waren stil te blijven zitten. Niks hoor, wij wilden allebei vliegen.

“Weet je,” zei ik.

“Eigenlijk vind ik het ontzettend cool dat jij de hele wereld over wilt reizen. Maar als je niet genoeg eet, kom je niet eens halverwege.”

Ze leed pijn en ik hield van haar, zoiets tenminste, geloof ik, en daarom moest ik ook van haar pijn houden.

Het meest hield ik ervan naar haar te kijken. Dat is toch wat jongens doen, dacht ik? En mannen. We kijken naar meisjes en vrouwen. We staren naar ze. En dit is wat ik zag als ik naar Penelope staarde:

Was het verkeerd om haar zo aan te staren? Was het eigenlijk wel romantisch? Dat weet ik niet. Maar ik kon er niets aan doen.

Misschien heb ik geen benul van romantiek, maar ik weet wel iets van schoonheid.

En man, Penelope was bloedmooi.

Kun je me kwalijk nemen dat ik de hele dag naar haar staarde?