6
Geen woorden maar daden
Toen meneer P. weg was, bleef ik een hele tijd op de veranda over mijn leven zitten nadenken. Wat werd er verdorie van me verwacht? Ik had het gevoel dat het leven me zojuist een schop voor mijn kont had gegeven.
Wat was ik blij toen mijn vader en moeder thuiskwamen van hun werk.
“Hoi, knul,” zei mijn vader.
“Hoi pa, hoi ma.”
“Wat kijk je droevig, Junior?” vroeg mijn moeder. Zij zag alles.
Ik wist niet hoe ik moest beginnen, en daarom begon ik maar met de grootste vraag.
“Wie heeft de meeste hoop?” vroeg ik.
Pa en ma keken elkaar aan. Ze bestudeerden elkaars ogen, snap je, alsof ze antennes hadden en elkaar radiosignalen zonden. En toen keken ze allebei weer naar mij.
“Kom op,” zei ik.
“Wie heeft de meeste hoop?”
“Blanken,” zeiden mijn ouders tegelijk.
En omdat ik al had verwacht dat ze dat zouden zeggen, zei ik het meest verrassende dat ze ooit van me hadden gehoord.
“Ik wil van school veranderen,” zei ik.
“Wil je naar Hunters?” vroeg mijn moeder. Dat is een andere school in de westelijke punt van het reservaat, waar arme indiaanse en nog armere blanke kinderen op zitten. Jazeker, er bestaat een plaats op aarde waar de blanken nog armer zijn dan de indianen.
“Nee,” zei ik.
“Wil je naar Springdale?” vroeg mijn vader. Dat is een school op de grens van het reservaat, waar de armste indiaanse en armer-dan-armste blanke kinderen op zitten. Jazeker, er bestaat een plaats op aarde waar de blanken nog armer zijn dan je ooit voor mogelijk zou hebben gehouden.
“Ik wil naar Reardan,” zei ik.
Reardan is het rijke, blanke boerenstadje dat precies vijfendertig kilometer van het reservaat vandaan tussen de korenvelden ligt. En het is geloof ik nogal een achterlijk plaatsje, vol boeren en conservatievelingen en racistische agenten die iedere indiaan aanhouden die erdoorheen rijdt.
Toen ik nog klein was, is mijn vader er eens in één week tijd drie keer aangehouden voor door rood rijden—dat wil zeggen, de auto werd door een roodhuid gereden. Maar in Reardan staat een van de beste kleine scholen in de staat, met een computerlokaal en een enorm scheikundelab en een toneelclub en twee basketbalzalen.
De leerlingen van Reardan zijn de intelligentste en sportiefste die je maar kunt vinden. Het zijn de beste.
“Ik wil naar Reardan,” zei ik weer. Ik kon zelf haast niet geloven dat ik dat zei. Voor mij klonk dat net zo reëel als zeggen dat ik naar de maan wilde vliegen.
“Weet je het zeker?” vroegen mijn ouders.
“Ja,” zei ik.
“Wanneer wil je erheen?” vroegen mijn ouders.
“Meteen,” zei ik.
“Morgen.”
“Weet je het zeker?” vroegen ze weer.
“Misschien kun je beter wachten tot het einde van het semester. Of tot volgend jaar. En dan een frisse start maken.”
“Nee, als ik nu niet ga, doe ik het nooit. Ik moet het nu doen.”
“Goed,” zeiden ze.
Ja, zo makkelijk ging dat bij mijn ouders. Het leek haast alsof ze er al op hadden gewacht dat ik zou vragen of ik naar Reardan mocht, alsof ze helderziend waren of zo.
Ik bedoel, ze hebben altijd al geweten dat ik raar en ambitieus ben, dus misschien verwachten ze dat ik de raarst mogelijke dingen doe. En naar Reardan gaan is echt een vreemd idee. Maar het is niet raar dat mijn ouders zo snel met mijn plannen instemden. Ze willen een beter leven voor mijn zus en mij. Mijn zus loopt weg om weg te zijn, maar ik loop weg omdat ik iets wil vinden. En mijn ouders houden zoveel van me dat ze me willen helpen. Tuurlijk, mijn vader is een zatlap en mijn moeder een ex-zatlap, maar ze willen niet dat hun kinderen zatlappen worden.
“Het zal wel moeilijk worden je naar Reardan te krijgen,” zei mijn vader.
“We hebben geen geld om daar te gaan wonen. En er zal heus geen schoolbus hiernaartoe komen.”
“Jij wordt de eerste die het reservaat op deze manier verlaat,” zei mijn moeder.
“De indianen hier zullen wel kwaad op je zijn.” Krijg nou wat, ik zie aankomen dat mijn stamgenoten me gaan martelen.