6

Terwijl ik me afvroeg wat ik buiten mijn slaapkamerraam had gezien, was Duncan bij de cottage verre van blij. De wind was weer opgestoken en schudde de caravan als een boot op de woeste zee door elkaar. Hij had als voorzorgsmaatregel de petroleumkachel al in een hoek gezet zodat die niet kon omwaaien. Hij zat vlak bij de sissende blauwe vlam, ingeklemd achter het tafeltje, in de caravan. En toch, hoewel de caravan krap was, was het beter dan de nacht te moeten doorbrengen in de Range Rover of ineengedoken in de deuropening van de cottage. En daar had Fraser hem het liefst gezien, bedacht hij knorrig. Nee, het was niet de caravan waar hij zo’n moeite mee had.

Hij kon de gedachte aan wat er in de cottage lag niet uit zijn hoofd zetten.

Fraser kon lachen wat hij wilde, maar híj was niet degene die hier zat. En het was Duncan ook opgevallen dat de brigadier niet had aangeboden nog even te blijven hangen toen hij hem zijn eten was komen brengen. Hij had ongetwijfeld haast om terug te gaan naar de kroeg, want te oordelen naar de geur van zijn adem, had hij al een begin gemaakt met de whisky. Duncan had naar de steeds kleiner wordende lampen van de Range Rover gekeken met een gevoel dat hij sinds zijn kindertijd niet meer had ervaren.

Niet dat hij bang was om hier te zijn. Niet op die manier in ieder geval. Hij woonde zelf op een eiland en als je de stad Stornoway eenmaal achter je had gelaten, waren er op Lewis ook genoeg plaatsen waar er geen levend wezen te bekennen viel. Hij had alleen nog nooit zo afgelegen gezeten in zijn eentje.

Niet met een verkoold lijk op nog geen zes meter afstand.

Duncan kon het beeld van die niet-verbrande ledematen en geroosterde botten niet uit zijn hoofd zetten. Het was echt waar, die hadden ooit aan íémand toebehoord. Aan een jonge vrouw, had dr. Hunter gezegd. Dat was ook zo schokkend. Dat iemand die ooit had gelachen, had gehuild en al het andere, zo kon eindigen. Van de gedachte alleen al kreeg hij kippenvel.

Een veel te levendige fantasie, dat is jouw probleem. Altijd al zo geweest. Hij wist niet zeker of dat hem tot een betere of slechtere politieman maakte. Hij nam geen genoegen met het opschrijven van de feiten, maar werd altijd meegesleept door de vraag ‘stel dat?’ Hij kon er niets aan doen, zo werkten zijn hersenen nu eenmaal. Zoals, stel dat die vrouw inderdaad was verbrand door iets waar de wetenschap nog geen weet van had? Stel dat ze inderdaad was vermoord?

En wat als de moordenaar nog op het eiland rondliep?

Ja, en stel dat jij nou eens stopt met jezelf bang maken? Zuchtend pakte Duncan het handboek criminologie dat hij bij zich had. Daar zou Fraser waarschijnlijk ook om lachen, maar hij was vast van plan het ooit tot rechercheur te schoppen. En als hij iets deed, wilde hij dat ook zo goed mogelijk doen. Dan wilde hij er zo veel mogelijk over leren en als dat betekende dat hij af en toe dingen moest opofferen, het zij zo. Anders dan sommige andere mensen was Duncan niet vies van hard werken.

Maar vanavond had hij moeite om zich te concentreren. Rusteloos duwde hij het boek na een tijdje van zich af. Zet de ketel dan op. Je kunt wel een kopje thee gebruiken. Duncan bedacht dat hij tegen de tijd dat ze hier klaar waren waarschijnlijk geen thee meer zou kunnen zien.

Toen hij opstond om de ketel bij het aanrechtje te vullen werd het opeens heel stil: de wind was gaan liggen en bereidde zich voor op de volgende aanval. In dat korte moment van stilte hoorde Duncan buiten iets. Het werd meteen overstemd doordat de caravan weer de volle laag kreeg van de volgende windvlaag, maar hij wist zeker dat hij zich niet had vergist.

Het geluid van een auto.

Hij keek naar buiten, in afwachting van het schijnsel van de koplampen van de Range Rover. Maar de duisternis buiten bleef intact.

Hij dacht even na. Zelfs als het geluid afkomstig was geweest van een auto op de weg verderop, dan nog had hij de koplampen moeten zien. En dat betekende dat hij zich ofwel had ingebeeld dat hij een auto hoorde…

Of dat iemand zijn koplampen had gedoofd om zijn aankomst niet te verraden.

Ach, wat frisse lucht zal me sowieso goeddoen. Hij trok zijn jas aan, pakte de grote zaklamp en deed de deur van de caravan open. Hij wilde hem al aanklikken toen hij zich opeens bedacht. Als er hier iemand rondsloop, zou hij die persoon daarmee alleen maar waarschuwen dat hij eraan kwam. Hij liep heel voorzichtig naar de cottage toe, gebruikmakend van het sporadische openbreken van de wolken om te zien waar hij liep. Toen de zwarte omtrek van de cottage voor hem opdoemde, voelde hij het geruststellende gewicht van de zaklamp in zijn hand. Hij was dertig centimeter lang en kon indien nodig ook fungeren als een behoorlijke knuppel. Niet dat dat zo was, zei hij tegen zichzelf, en precies op dat moment zag hij achter de cottage een lichtflits.

Duncan stond als aan de grond genageld en zijn hart ging als een razende tekeer. Hij bewoog zijn hand al naar de mobilofoon om Fraser te bellen, maar bedacht zich. Grote kans dat de indringer hem dan zou horen. Hij deed een paar stappen naar voren. Hij zag dat het afzetlint voor de deur nog intact was. Dicht langs de muur lopend schuifelde hij naar de hoek van de cottage.

Hij hield stil en luisterde. Hij hoorde iets tegen een steen schrapen en vervolgens een soort zoevend geluid door het gras. Het leed geen twijfel.

Er was echt iemand.

Duncan greep de zaklamp nog steviger vast en spande al zijn spieren. Kalm blijven. Hij ademde diep in, en nog een keer. Oké, klaar…

Hij gooide zichzelf de hoek om en klikte de zaklamp aan. ‘Politie! Blijf staan!’

Hij hoorde een verbaasde vloek en zag dat iemand het op een lopen zette. Duncan sprintte erachteraan door het natte gras dat aan zijn benen trok en hem onderuit dreigde te halen. Hij was nog niet ver of de figuur voor hem struikelde en viel voorover. Hij greep de gestalte bij de schouder, draaide hem half om en scheen met zijn zaklamp in het gezicht van de figuur.

Maggie Cassidy keek naar hem op, haar ogen samengeknepen tegen het felle licht. ‘Ga van me af! O mo chreach, volgens mij is mijn been gebroken!’

Duncan voelde een mengeling van opluchting en iets van een anticlimax. En schuldgevoel. Toen hij de journaliste overeind trok, zag hij dat ze amper tot zijn schouder kwam.

‘Je joeg me de stuipen op het lijf met dat geschreeuw!’ gromde ze. ‘Als ik jou was zou ik maar hopen dat ik geen gebroken been heb, want dan sleep ik je voor de rechter.’

‘Wat voer je hier uit?’ vroeg Duncan, hopend dat het niet klonk alsof hij bang was geweest.

Er volgde een stilte die net iets te lang duurde. ‘Ik wilde even komen kijken hoe het met je ging,’ antwoordde Maggie met een innemende glimlach. ‘Ik kan me niet voorstellen dat het leuk is om hier in je eentje te moeten zitten.’

‘Waarom keek je dan door het raam van de cottage?’

‘Ik zag geen licht in de caravan. Ik dacht dat je misschien daarbinnen was.’

‘Ja vast, tuurlijk dacht je dat.’ Hij zag dat ze stiekem iets in haar zak probeerde te stoppen. ‘Wat heb je daar?’

‘Niets.’

Maar toen hij zijn zaklamp erop richtte, zag hij dat ze een mobieltje in haar hand had. ‘Ik geef je weinig kans dat je hier iemand bereikt,’ zei hij. ‘Je was niet toevallig van plan daar foto’s mee te nemen, hè?’

‘Nee, natuurlijk niet…’

Hij glimlachte naar haar en stak zijn hand uit.

‘Hé, het is niet gelukt, oké?’ protesteerde ze.

‘Dan vind je het vast ook niet erg me dat even te laten zien.’

Maggie zag er verslagen uit. Ze toonde hem het schermpje. ‘Ze waren toch heel slecht,’ bromde ze terwijl ze twee onscherpe, overbelichte foto’s opriep.

Daar zou ze inderdaad niet veel aan hebben, bedacht Duncan. Zelfs hij kon niet zien wat het was. Toch zorgde hij ervoor dat ze ze weggooide. ‘En de rest ook.’

‘Ik zei toch al dat dit het was.’

Hij hoefde haar alleen maar aan te kijken. Met een geïrriteerde zucht liet ze hem de andere foto’s in het geheugen zien.

‘Die was je zeker vergeten, hè?’ zei hij vrolijk toen er nog een wazige foto van de cottage tevoorschijn kwam.

‘Ben je nou tevreden?’ mopperde ze terwijl ze ook die weggooide. ‘En wat ga je nu doen? Me arresteren?’

Diezelfde vraag had Duncan zich ook al gesteld. Hij wist zo snel niet eens zeker of ze de wet had overtreden. Ze was niet achter het afzetlint gekomen.

Bovendien moest hij bekennen dat hij haar ergens wel mocht. ‘Beloof je dat je dit niet nog een keer probeert?’ vroeg hij, in de hoop dat hij gezag uitstraalde.

‘Ja, beloofd. Au.’ Ze kromp ineen toen ze haar gewicht verplaatste.

‘Gaat het?’ vroeg Duncan.

‘Ondanks jou kan ik nog lopen, ja. Mag ik nu gaan?’

‘Waar staat je auto?’

Ze gebaarde achter zich naar het pad. ‘Die heb ik bij de weg achtergelaten.’

‘Weet je zeker dat het lukt?’

‘Alsof jou dat wat kan schelen,’ bitste ze terug, maar ze had daar meteen spijt van. Ze glimlachte berouwvol. ‘Sorry. Ja, dat lukt wel. Dank je wel.’

Duncan grinnikte in zichzelf terwijl hij de kleine gestalte nakeek die over het pad hobbelde, met het schijnsel van de zaklamp dat voor haar uit danste. Toen hij zeker wist dat ze weg was, liep hij terug naar de caravan. Bij het naar binnen gaan zag hij een modderveeg bij de deur. Dat had hij daarnet nog niet gezien. Die klote Fraser. Zelfs zijn schoenen afvegen is al te veel moeite.

Met zijn gedachte bij Maggie Cassidy zette hij vervolgens de ketel op.

 

Maggies auto stond zo’n vijftig meter verderop. Zodra Duncan haar niet meer kon zien verdween haar manke loopje, maar haar stuurse blik vervaagde pas toen ze bijna bij de oude Mini was. De auto was van haar grootmoeder en niet meer dan een rammelbak op wielen, maar het was beter dan niets.

Ze liet zichzelf achter het stuur vallen en bekeek het scherm van haar mobieltje. Hoewel ze de foto’s zelf had verwijderd, kon ze het niet nalaten even te kijken of ze toch niet nog ergens waren. Nee, ze waren echt weg.

‘Shit,’ zei ze hardop.

Kwaad gooide ze het mobieltje in haar tas, haalde de dictafoon eruit en drukte op de knop ‘record’. ‘Nou, dat was echt zonde van mijn tijd,’ zei ze. ‘En ik heb dat lijk nog steeds niet goed kunnen zien. Dat is de laatste keer dat ik commando’tje speel.’

Haar grimas vervaagde en maakte plaats voor een onwillige glimlach. ‘Maar toch, ik moet toegeven dat het best spannend was. De laatste keer dat ik zo bang was, was bij het verstoppertje spelen op de lagere school. Die keer dat ik in mijn broek plaste. Jezus, toen die jonge agent zo uit het niets tevoorschijn kwam springen! Hoe heet hij ook alweer? Ik geloof dat ze hem Duncan noemden. Best een slimme jongen, dat moet ik hem nageven. En hij had ook wel iets menselijks. Ook best schattig, nu ik eraan denk. Zou hij vrijgezel zijn…’

Ze glimlachte nog steeds toen ze de opname opsloeg en de auto startte. De duisternis werd verscheurd door de koplampen, terwijl ze optrok in een wolk van uitlaatgassen. Het ongezonde geratel van de motor verstomde al vlug nadat ze de asfaltweg had bereikt. En na een laatste geknars van de versnelling, werd de nacht weer stil.

Op datzelfde moment maakte een schaduw zich los van de grond, vlak naast de plek waar de Mini had gestaan, en verdween langzaam in het donker.