EPILOOG

Tegen de zomer waren de gebeurtenissen op Runa al begonnen te verbleken, vervaagd door de afstompende werking van je herinnering. De lijkschouwing had weinig nieuws opgeleverd. Zoals Strachan al had gezegd, waren de doden uiteindelijk nog steeds dood en de rest van ons ging door met het leven van ons eigen leven.

Bij een zoekactie in Brody’s huis was zijn dossier over Strachan boven water gekomen. Het was een gedegen stukje recherchewerk, precies zoals ik had verwacht. Hij had alleen net niet ver genoeg gegraven. Net als iedereen was het nooit in Brody opgekomen te betwijfelen dat Grace Strachans echtgenote was.

En dat was een fatale vergissing geweest.

Het bestand bevatte echter nog steeds een huiveringwekkende lijst slachtoffers, hoewel er geen enkele manier was om erachter te komen hoeveel vrouwen Brody – net als Strachan – misschien nog had gemist. Waarschijnlijk zou het lot van een aantal van Graces slachtoffers nooit bekend worden.

Net als dat van Rebecca Brody.

Het lichaam van haar vader was een week nadat hij zich van de klippen had afgegooid, opgevist door een vissersboot. De val en het zoute water hadden hun gebruikelijke verminkende uitwerking gehad, maar er was geen twijfel over mogelijk. Dat losse eindje kon in ieder geval goed worden vastgeknoopt en ik bedacht dat Brody dat wel fijn zou hebben gevonden.

Hij had immers altijd een hekel gehad aan rommel.

Maar niet alles had zo’n keurig einde. Gevoed door de alcohol uit de bar had de brand de vernietiging afgemaakt waar de ontplofte gasflessen aan waren begonnen. Het hotel was tot de grond toe afgebrand. Een paar verkoolde stukjes bot, die door de hitte te zwaar waren beschadigd om nog dna op te leveren, werden aan Cameron toegeschreven omdat ze in de bar waren gevonden. Maar Grace en Michael Strachan waren toen ze stierven samen in de keuken geweest. De paar gecalcineerde botten die nog werden gevonden, vielen onmogelijk van elkaar te onderscheiden.

Zelfs in zijn dood had Strachan niet kunnen ontkomen aan zijn zus.

Ironisch genoeg leek het Runa op dit moment voor de wind te gaan. Het was niet de kant van St. Kilda op gegaan want alle publiciteit had geleid tot een toevloed van journalisten, archeologen, natuurliefhebbers en toeristen, aangetrokken door de beruchte naam die het eiland had gekregen. Hoe lang het zou duren viel nog te bezien, maar Kinross’ veerboot was opeens zeer gewild. Er werd zelfs gesproken over het bouwen van een nieuw hotel, hoewel dat niet door Ellen McLeod zou worden gerund.

Ik had Ellen nog één keer gezien, bij de lijkschouwing inzake Brody’s zelfmoord. Ze straalde dezelfde krachtige waardigheid uit die ik me van haar herinnerde en hoewel er nieuwe schaduwen in haar ogen te zien waren, zat er ook een nieuw soort optimisme. Ze was met Anna verhuisd naar Edinburgh waar ze in een klein huisje woonden, gekocht van het verzekeringsgeld voor het hotel. Zowel Strachan als Brody had haar rijkelijk bedeeld in hun testament, maar Ellen stopte alles wat ze haar hadden nagelaten in een fonds voor de opbouw van het eiland. Het was bloedgeld, had ze met een flits van haar oude felheid gezegd. Ze wilde er niets mee te maken hebben.

Maar één ding hadden ze wel van Runa meegenomen: Brody’s bordercollie. Het was óf dat óf haar laten inslapen, en in Ellens woorden zou het niet juist zijn de oude hond te straffen voor de misdaden van zijn baas.

Ik had het gevoel dat Brody daar dankbaar om zou zijn.

En wat mij betreft was het vreemd hoe vlug ik mijn normale leven weer had opgepikt. Er waren nog steeds dagen dat ik me afvroeg hoeveel mensen er nog zouden leven als ik nooit naar Runa was gegaan, als Janice Donaldsons moord gewoon als ongeval was afgedaan. O, ik wist best dat Brody’s zieke obsessie met Strachan hem ertoe zou hebben gedreven het nog een keer te proberen en dat Graces gekte uiteindelijk weer zou zijn opgedoken. Maar de ‘slagersrekening’ drukte nog zwaar op mijn gemoed.

Toen ik daar ’s nachts een keer aan lag te denken, was Jenny wakker geworden en had me gevraagd wat er was. Ik wilde het haar vertellen, wilde de geesten uitbannen die me vanaf het eiland waren gevolgd. Maar op de een of andere manier kon ik het niet.

‘Niets.’ Ik glimlachte om haar gerust te stellen. Terwijl ik heel goed wist dat het de kleine leugentjes zijn die een relatie langzaam kapotmaken. ‘Ik kan gewoon niet slapen.’

Er was na mijn terugkeer toch al sprake van genoeg spanning tussen ons. Wat er op Runa gebeurd was, had haar afkeer van mijn vak alleen maar versterkt. Ik wist dat zij vond dat het te zeer een schakel naar het verleden was, dat het mij met mijn eigen doden verbond op een manier die ze niet vertrouwde. Daar vergiste ze zich in. Het was vanwege wat er met mijn gezin was gebeurd, dat ik ooit had geprobeerd mijn vak op te geven. Maar Jenny geloofde het niet.

‘Je bent een gediplomeerd huisarts, David,’ had ze gezegd tijdens een van onze bijna-ruzies. ‘Je zou zo in meerdere praktijken aan de gang kunnen. Het maakt mij niet eens uit waar.’

‘Maar als ik dat zelf nou niet wil?’

‘Ooit wilde je dat wel! En dan zou het over leven gaan, niet over de dood!’

Ik kon haar niet aan haar verstand peuteren dat mijn werk in mijn ogen wel degelijk over leven ging. Over hoe mensen het leven hadden gelaten en over wie hun dat had ontnomen. En over hoe ik er misschien voor kon zorgen dat ze dat niet nog een keer zouden doen.

Maar naarmate de weken verstreken was de frictie tussen ons langzaam verdwenen. Het werd zomer, met zijn warme dagen en zwoele nachten, waardoor de gebeurtenissen op Runa nog verder weg leken dan ooit. De vragen over onze toekomst bleven bestaan, maar werden opgeschort met wederzijds, zij het onuitgesproken, goedvinden. Maar de spanning bleef, nog niet samenpakkend tot een storm, maar ook nooit ver onder de oppervlakte. Ik was uitgenodigd voor een onderzoeksreis van een maand naar het buitenterrein van het Antropologische Onderzoeksinstituut in Tennessee, de zogenaamde Body Farm waar ik een groot deel van mijn vak had geleerd. Als ik al ging zou dat pas in de herfst zijn, maar ik had het nemen van een besluit steeds voor me uit geschoven. Niet alleen omdat mijn afwezigheid een probleem zou vormen, hoewel Jenny het niet fijn zou vinden als ik zo lang weg was. De reis zou ook een soort intentieverklaring zijn. Mijn werk was een onlosmakelijk deel van me, net als Jenny. Ik was haar bijna een keer kwijtgeraakt. Ik kon me niet voorstellen dat dat weer zou gebeuren.

Toch bleef ik het moment dat ik een besluit moest nemen voor me uit schuiven.

En toen, op een zaterdagnamiddag, haalde het verleden ons in.

We waren in mijn appartement in plaats van bij Jenny, omdat ik een klein terras had dat groot genoeg was voor een tafel en een paar stoelen. Het was een warme, zonnige namiddag en we hadden wat vrienden uitgenodigd voor een barbecue. Ze zouden pas over een halfuur komen, maar ik had de barbecue vast aangestoken. Met een koud biertje in de hand en de geur van houtskool in de lucht, genoten we van het weekend. Barbecues brachten bij ons goede herinneringen naar boven omdat we elkaar zo hadden ontmoet. Jenny had wat schalen met sla naar buiten gebracht en voerde me een olijf toen de telefoon ging.

‘Ik neem hem wel,’ zei ze toen ze zag dat ik de tang en de spatel wilde wegleggen. ‘Zo gemakkelijk kom je niet van je kokswerk af.’

Glimlachend keek ik toe hoe ze naar binnen liep. In de twee jaar dat we elkaar nu kenden had ze haar blonde haar laten groeien, lang genoeg voor een staartje. Dat stond haar goed. Tevreden nam ik een slok van mijn biertje en richtte me weer op de houtskool. Ik was spiritus erop aan het druppelen toen Jenny weer naar buiten kwam.

‘Een of andere jonge vrouw voor je,’ zei ze. Ze trok een wenkbrauw naar me op. ‘Ze zei dat ze Rebecca Brody heette.’

Ik staarde haar aan.

Runa was maanden geleden. Omdat ik wist dat Jenny dat soort details niet wilde weten, had ik haar de naam van Brody’s dochter nooit verteld.

‘Wat is er?’ vroeg Jenny, die me bezorgd stond aan te kijken.

‘Wat zei ze nog meer?’

‘Niet veel. Ze wilde alleen weten of je er was en of ze even langs kon komen. Ik klonk waarschijnlijk niet al te enthousiast, maar ze zei dat het niet lang hoefde te duren. Hé, gaat het wel? Je ziet eruit alsof je een spook hebt gezien.’

Ik lachte aarzelend. ‘Grappig dat je dat zegt.’

Jenny trok een lang gezicht toen ik haar vertelde wie ze net aan de lijn had gehad.

‘Het spijt me,’ zei ik toen ik klaar was met mijn verhaal. ‘Ik dacht dat ze dood was. God mag weten wat ze van me wil en hoe ze achter mijn adres is gekomen.’

Jenny bleef even stil en zuchtte toen berustend. ‘Ach, het is niet jouw schuld. En ze heeft vast een goede reden.’

We hoorden de deurbel gaan. Ik aarzelde en keek Jenny aan. Ze glimlachte en leunde naar voren om me een zoen te geven. ‘Ga maar. Ik zal je met rust laten terwijl je haar te woord staat. En als je wilt, mag je haar wel vragen of ze wil blijven eten.’

‘Bedankt,’ zei ik en ik kuste haar voor ik naar binnen liep.

Ik was opgelucht dat Jenny het zo goed had opgevat, maar ik was er nog niet van overtuigd dat ik Brody’s dochter als gast wilde. Ik kon niet ontkennen dat ik nieuwsgierig was, maar voelde me vreemd genoeg ook een beetje zenuwachtig dat ik haar nu in levenden lijve zou zien. Haar vader was gestorven in de overtuiging dat ze dood was.

En daardoor waren vijf andere mensen ook gestorven.

Maar dat kon ik haar moeilijk kwalijk namen, zei ik tegen mezelf. En ze had wel de moeite genomen om naar mij toe te komen. Dat zou ze niet doen als ze zich niet op de een of andere manier verantwoordelijk voelde voor wat er was gebeurd. Geef haar een kans.

Ik ademde diep in en opende de deur.

Op de stoep stond een roodharige jonge vrouw. Ze was slank en bruin en droeg een zonnebril, maar zelfs die en haar onflatteuze wijde jurk, konden niet maskeren dat ze opvallend mooi was.

‘Dag,’ zei ik, glimlachend.

Ergens kwam ze me bekend voor. Ik probeerde haar te plaatsen, op zoek naar iets waarin ze op Brody leek, maar zonder iets te vinden. En toen rook ik haar muskusparfum en de glimlach verstarde op mijn gezicht.

‘Dag, dr. Hunter,’ zei Grace Strachan.

Alles leek opeens te vertragen, maar was tegelijkertijd ook haarscherp. Ik had tijd genoeg om – zinloos – te bedenken dat het jacht dus toch niet was losgeraakt en op dat moment zag ik dat Grace een mes uit haar handtas tevoorschijn haalde.

De aanblik deed me uit mijn shock ontwaken. Ik kwam in actie toen ze een uitval naar me deed, maar het was al te laat. Ik probeerde het lemmet te pakken, maar dat gleed door mijn hand heen, dwars door mijn handpalm en mijn vingers heen tot op het bot. De pijn die dat teweegbracht was nog niet eens tot me doorgedrongen toen het mes in mijn buik werd gezet.

Ik voelde geen pijn, alleen maar iets kouds en een gevoel van shock. En een afschuwelijk gevoel van schending. Dit gebeurt niet. Maar het gebeurde wel. Ik zoog een hap lucht naar binnen om te kunnen schreeuwen, maar het enige wat ik uit wist te brengen, was een verstikte kreun. Ik omklemde het handvat van het mes en voelde de warme, kleffe natheid van mijn eigen bloed dat onze beide handen besmeurde. Ik greep hem zo stevig vast als ik kon, terwijl Grace het mes eruit probeerde te trekken. Ik bleef vasthouden, zelfs toen mijn knieën het begaven. Hou vast. Hou vast of je bent dood.

En Jenny ook.

Grace gromde terwijl ze het mes eruit probeerde te trekken en volgde me langs de muur omlaag toen ik op de grond in elkaar zakte. En toen, met een laatste gefrustreerde kreun, gaf ze het op. Ze keek op me neer, hijgend, haar mond verkrampt.

‘Hij heeft me laten gaan!’ spuwde ze en ik zag tranen in twee evenwijdige stroompjes langs haar wangen stromen. ‘Hij heeft zichzelf om het leven gebracht, maar mij laten gaan!’

Ik probeerde iets te zeggen, wat dan ook, maar ik kon geen woorden meer vormen. Haar gezicht bleef nog even boven me hangen, lelijk en verwrongen, en toen was ze weg. De deuropening was leeg en het geluid van rennende voetstappen echode door de straat.

Ik keek omlaag naar mijn buik. Het mes stak er op een afstotelijke manier uit. Mijn overhemd was doorweekt met bloed. Ik kon het onder me voelen terwijl het een plas vormde op de tegels. Sta op. Beweeg. Maar ik had geen kracht meer.

Ik probeerde te schreeuwen. Het enige wat eruit kwam was een hese kreun. En het begon donker te worden. Nu al? Maar het is zomer. De pijn was verdwenen, ik voelde alleen nog maar een soort verlamming die zich verspreidde. Uit een straat verderop kwam het vrolijke getingel van een ijscowagen. Ik kon Jenny op het terras horen, het rinkelen van glazen. Een vriendelijk en uitnodigend geluid. Ik wist dat ik moest proberen te bewegen, maar dat kostte te veel moeite. Alles begon te vervagen. Het enige wat ik me kon herinneren, was dat ik het mes niet moest loslaten. Ik wist niet meer waarom.

Alleen dat het heel belangrijk was.