22
Toen men zag wat er uit de vlammen was getrokken, daalde een onheilspellende stilte over de scheepswerf neer, een collectief stilzwijgen. Maar de betovering werd net zo snel weer verbroken. Om me heen ontstond een enorm kabaal terwijl sommige mensen zich verdrongen om weg te komen en anderen het juist beter wilden zien.
Maar ik was nog aan het bijkomen van de schok dat Karen Taits dochter Maggies jas droeg. Want het was overduidelijk dat het Maggies jas was. De opvallende rode jas had op de journaliste enorm geleken, maar Mary Tait was veel groter. Terwijl de jas heel groot was, leek hij op dit zwaarder gebouwde lijf bijna te klein.
Karen Tait, haar moeder, stond kwaad mijn richting op te kijken. Brody had zich inmiddels ook bij ons gevoegd. ‘Wat is er?’ vroeg hij.
Het lukte me eindelijk om iets te zeggen. ‘Dat is Maggies jas.’
‘Hij liegt!’ snerpte Karen Tait dronken. Maar er zat iets scherps in haar beschuldiging waardoor het niet gemeend klonk.
Kinross had zich losgetrokken van het groepje bij het vuur en kwam onze kant op benen. Zijn zoon liep achter hem. Het schijnsel van de vlammen benadrukte zijn pokdalige gelaatstrekken met de beschaduwde kraters op een wrede manier. Toen Mary hem zag verscheen er een stralende glimlach op haar gezicht, maar die werd niet beantwoord. Toen de tiener zag naar wie zijn vader toe liep, droop hij stilletjes af. Mary’s glimlach smolt weg toen ze zag dat hij zich uit de voeten maakte.
Kinross was helemaal zwart en stonk naar rook en klampte de verkoolde stok waarmee hij het lichaam uit de vlammen had getrokken nog in zijn vuist. Hij rochelde en spuugde een klodder donkere fluim op de grond.
‘We hebben het eruit gehaald zoals je had gevraagd.’ Hij keek eerst naar mij en toen naar Karen Tait. ‘Wat is hier aan de hand?’
‘Het komt door hen! Ze zeggen dat Mary een dief is!’ gilde Tait.
Brody reageerde niet op haar beschuldiging. ‘Mary heeft Maggies jas aan.’
Taits gezicht vertrok van woede. ‘Hij liegt! Je moet hem niet geloven!’
Kinross stond naar de jas van het meisje te kijken met een blik van herkenning. Ik herinnerde me hoe Maggie en hij elkaar op de veerboot hadden geplaagd. Dat had van echte affectie getuigd. Hij keek om naar waar de andere mannen op een kluitje om het smeulende lichaam stonden en ik zag dat hij de klik maakte die ik net al had gemaakt.
‘Waar is Maggie?’ vroeg hij op scherpe toon.
Niemand antwoordde. Iets in Kinross’ blik leek zich af te sluiten. Hij wendde zich weer tot Karen Tait.
‘Daar hebben we nu geen tijd voor,’ zei ik snel, terwijl ik probeerde mijn eigen vrees over Maggie te negeren. ‘We moeten deze plek afzetten en het lichaam naar een veilige plaats brengen.’
Brody knikte. ‘Hij heeft gelijk, Iain. Dit kan wel wachten. We moeten iedereen hier weg zien te krijgen. Kun je ons daarbij helpen?’
Kinross gaf geen antwoord. Hij bleef Karen Tait aanstaren, maar ze ontweek zijn blik. Hij stak een vinger naar haar op. ‘We zijn hier nog niet mee klaar,’ waarschuwde hij. Hij keerde haar de rug toe en begon instructies naar de anderen te roepen dat de werf moest worden ontruimd.
Ik liet Brody achter bij Karen Tait en haar dochter en baande me een weg naar het lichaam toe terwijl Kinross en een handjevol mannen iedereen weg begonnen te sturen. Verkoold en verkrampt lag het lijk nu op de betonnen ondergrond, een aanblik die zowel meelijwekkend als afschuwelijk was. Er lagen wat regenplassen vlakbij en in het schijnsel van de brandende boot glinsterde de olie als een dode regenboog op het water. Er stegen rookpluimpjes op van het verbrande vlees en ik kon de hitte die het uitstraalde voelen, als een braadstuk dat te lang in de oven heeft gezeten. De mond van het lijk was opengesperd en verkrampt in een soort gekwelde grijns. Ik wist dat dat mijn fantasie was, dat het een onvermijdelijk gevolg was van de spieren die zich in de hitte hadden samengetrokken, maar ik kon het beeld niet van me afschudden.
Alsjeblieft, laat me het bij het verkeerde eind hebben.
Ik wendde me tot Guthrie die net kwam langslopen met een groepje mensen dat hij van de werf af begeleidde. ‘Heb je een stuk plastic of zeil voor me?’
Ik dacht dat hij me misschien niet gehoord had of me negeerde. Maar even later keerde de enorme kerel terug met een opgerold stuk vies zeil. Hij duwde het in mijn armen.
‘Hier.’
Ik wilde het openslaan, maar dat ging in de harde wind en met één arm niet al te goed. Tot mijn verrassing schoot Guthrie me te hulp. Terwijl we met het flapperende doek stonden te hannesen dook er uit de schaduwen een gestalte op. In het flikkerende licht van de vlammen herkende ik Cameron. Hij staarde naar het lichaam.
‘Lieve hemel,’ fluisterde hij. Zijn adamsappel wipte op en neer toen hij slikte. ‘Kan ik iets doen?’
Zijn gebruikelijke bombarie was verdwenen en ik vroeg me af of hij nu misschien pas besefte wat er op het spel stond. Ik had zijn aanbod misschien wel aangenomen als Guthrie niet afwijzend had gedonderd: ‘Geen kloot zoals gewoonlijk. Of denk je soms dat een verbandje gaat helpen?’
Cameron keek alsof hij was geslagen. Zonder iets te zeggen draaide hij zich om en verliet de werf net als de meeste anderen. Ik had anders misschien medelijden met hem gehad, maar ik had nu urgentere dingen aan mijn hoofd.
Op den duur zou er een besluit moeten worden genomen over het lijk, maar het moest eerst en vooral bedekt worden. Toen we het zeil eenmaal hadden weten open te slaan hielp Guthrie me, zonder dat ik het hem hoefde te vragen, de zwartgeblakerde gestalte te bedekken.
‘Wie denk je dat het is?’ vroeg hij.
Misschien was het mijn verbeelding, maar ik meende iets van angst in zijn stem te horen. Ik schudde mijn hoofd alleen maar terwijl we het doek over het lichaam legden.
Maar het zware gevoel in mijn hart vertelde me dat Maggie eindelijk haar voorpagina-artikel had.
Het vuur was min of meer vanzelf gedoofd. Wat ooit een boot was geweest, was nu niet meer dan een hoop smeulende as en sintels die af en toe nog wat grillig nasputterden. Voorlopig hield de wind het nog in leven, maar het werd al snel minder, zowel verslagen door zijn eigen kracht als door de inspanningen van de eilandbewoners. De toegang tot de scheepswerf was inmiddels afgesloten met een zielig ontoereikend stukje afzetlint, het laatste beetje dat Fraser nog had. Het was vastgebonden aan twee palen en maakte in de wind een gonzend geluid alsof het iets levends was, terwijl het niet veel meer was dan een symbolische barrière.
Het merendeel van de eilanders was naar huis gegaan. Brody had Ellen gevraagd Fraser te wekken zodra ze terug was in het hotel. De brigadier was even daarna opgedoken met een schaapachtige, verkreukelde blik. Hij had geprobeerd iets te grommen dat ik beter mijn best had moeten doen om hem te wekken, maar niemand was in de stemming om zijn geklaag of zijn verontschuldigingen aan te horen.
We hadden uiteindelijk besloten dat we het lichaam naar de werkplaats zouden brengen. We hadden nog steeds geen idee wanneer de technische recherche zou komen en het protocol dat voorschreef dat een plaats delict niet mag worden verstoord, leek hier nauwelijks van toepassing. Er waren tientallen mensen op de werf geweest en na er door de vlammen zo van langs te hebben gekregen, hoefden we ons ook niet echt zorgen te maken over het verontreinigen van het lichaam. Ik zou het later moeten onderzoeken, maar voorlopig konden we het maar het beste ergens veilig neerleggen.
Het lichaam was te ernstig verbrand om nog herkenbaar te zijn, maar ik geloof niet dat iemand nog twijfelde over wie het was. Er was nog steeds geen spoor te bekennen van Maggie en ze mocht dan haar tekortkomingen hebben, ze zou haar oma nooit zo in de steek laten. Guthrie en Kinross hadden het lichaam naar binnen gebracht, waarbij ze het zeil als een soort brancard gebruikten, en het achter in de werkplaats op de grond gelegd. Guthrie was meteen naar huis gegaan, stil en zwaarmoedig. Maar Kinross had geweigerd te vertrekken.
‘Niet totdat ik heb gehoord wat zij te zeggen heeft,’ verklaarde hij terwijl hij met zijn kin gebaarde naar de plek waar Karen Tait en haar dochter in een ellendig hoopje zaten te wachten.
Brody was er niet tegenin gegaan en ik vermoedde waarom. Tait zou misschien niet gevoelig zijn voor druk van hem of Fraser, maar Kinross was iets anders. Hij was een van hen en ik had niet de indruk dat ze tegen hem haar mond zou kunnen houden.
Moeder en dochter zaten aan dezelfde tafel waar de mannen die middag hadden zitten kaarten, zonder dat ze het lichaam konden zien. Mary’s gezicht vertoonde dezelfde lege blik als toen ze naar mijn slaapkamerraam had opgekeken. Iemand had haar zover gekregen Maggies jas uit te doen. Die lag nu in een vuilniszak achter slot en grendel en uit het zicht, in de achterbak van de Range Rover. Er had niets in de jaszakken gezeten en er waren zo op het oog geen bloedvlekken of andere beschadigingen te zien, maar de technische recherche zou de jas moeten onderzoeken op eventuele sporen. Misschien was het mijn verbeelding, maar toen ik het meisje de jas zag uittrekken, had de felrode kleur opeens erg verschoten en versleten geleken.
Kinross had Mary zijn zware oliejekker gegeven. Hij had blijkbaar totaal geen last van de kou en had haar bijna teder geholpen hem aan te trekken. Maar er zat geen tederheid in de blik waarmee hij haar moeder aankeek.
Karen Tait staarde vastberaden omlaag naar het formica tafelblad dat vol brandplekken van sigaretten zat. Ze weigerde iemand aan te kijken. Brody ging tegenover haar zitten. Het viel me op dat Fraser geen bezwaar maakte dat hij de leiding nam. De gepensioneerde inspecteur zag er moe uit, maar toen hij begon te praten viel daar niets van te merken.
‘Goed, Karen. Hoe komt Mary aan die jas?’
Ze gaf geen antwoord.
‘Kom op, we weten allemaal dat die van Maggie Cassidy is. Dus waarom draagt Mary nu die jas?’
‘Ik zei toch al dat die van haar is,’ zei ze mat. Ze kromp ineen toen Kinross met zijn vuist op tafel sloeg.
‘Hou op met liegen! Iedereen heeft Maggie met die jas gezien!’
‘Rustig aan,’ bromde Fraser. Maar hij trok zich terug toen Brody even kortaf knikte.
‘Je hebt gezien wat er in die vlammen lag, Karen!’ Kinross’ stem bevatte zowel een waarschuwing als een smeekbede. ‘In godsnaam, zeg ons hoe ze aan die jas komt!’
‘Hij is van haar, Iain, echt waar!’
‘Godverdomme! Hou op met die leugens!’
Plotseling begaf Taits weerstand het. ‘Dat weet ik niet! Ik zag hem vanavond voor het eerst! Ik zweer dat dat de waarheid is! Ze moet hem gevonden hebben.’
‘Waar?’
‘Hoe moet ik dat nou weten? Je weet hoe ze is, ze dwaalt over het hele eiland. Ze kan hem overal hebben gevonden!’
‘Jezus, Karen,’ zei Kinross vol walging.
‘Het is een prima jas! Beter dan wat ik me kan veroorloven! Denk je dat ik die ga weggooien? En je hoeft me niet zo aan te kijken, Iain Kinross! Als je ’s avonds langs wilde komen maakte je je anders nooit zorgen over Mary’s nachtelijke uitjes!’
Kinross deed een stap naar haar toe, maar Brody legde een hand op zijn arm.
‘Kalm aan. We moeten weten waar ze hem gevonden heeft.’ Hij wendde zich tot Tait. ‘Hoe laat is Mary naar buiten gegaan?’
Ze haalde nukkig haar schouders op. ‘Dat weet ik niet. Ze was weg toen ik terugkwam van het hotel.’
‘En hoe laat was dat?’
‘Halftwaalf… twaalf uur.’
‘En hoe laat kwam ze terug?’
‘Hoe moet ik dat nou weten? Ik ben in slaap gevallen.’
‘Wanneer zag je haar dan weer voor het eerst?’ vroeg Brody geduldig.
Tait zuchtte geërgerd. ‘Pas toen ik wakker werd vanwege alle commotie rond de brand.’
‘En toen had ze die jas al?’
‘Ja, dat zei ik toch al!’
Als Brody de vrouw al minachtte, liet hij daar niets van blijken toen hij zijn aandacht op haar dochter richtte. ‘Dag, Mary. Je weet wie ik ben, hè?’
Ze keek Brody niet-begrijpend aan en ging door met frummelen aan de kleine zaklamp die ze bij zich had. Het was een felgekleurde kinderzaklamp van plastic. Er waren een paar losse plukken haar over haar gezicht gevallen, maar dat leek ze niet op te merken terwijl ze de zaklamp onder haar kin hield en aan en uit klikte.
‘Je verdoet je tijd,’ zei Kinross. Ondanks zijn woorden was zijn toon niet onvriendelijk. ‘Ze weet waarschijnlijk zelf niet eens hoe ze aan die jas komt.’
‘Maar het kan geen kwaad het te proberen. Mary? Kijk me eens aan, Mary.’
Brody’s toon was teder. Eindelijk leek ze hem op te merken. Hij glimlachte naar haar. ‘Ik vond je rode jas mooi, Mary. Die je eerder aanhad.’
Geen reactie. Maar toen verscheen er opeens een glimlach op haar gezicht. ‘Hij is mooi.’ Haar stem was hoog en zacht, als van een klein meisje.
‘Ja, heel mooi. Hoe kom je daaraan?’
‘Hij is van mij.’
‘Dat weet ik. Maar kun je me ook vertellen hoe je eraan komt?’
‘Van de man.’
Ik voelde het eerder dan dat ik Brody zág verstijven. ‘En welke man was dat dan? Is hij hier nu?’
Ze lachte. ‘Nee!’
‘Kun je me vertellen wie het is?’
‘De mán.’
Ze zei het alsof dat niet meer dan logisch was.
‘Die man… Wil je me laten zien waar hij je die jas heeft gegeven?’
‘Hij heeft hem niet aan me gegéven.’
‘Bedoel je dat je hem hebt gevonden?’
Ze knikte afwezig. ‘Toen ze wegrenden. Na al het lawaai.’
‘Wie rende weg? Welk lawaai, Mary?’
Maar hij was haar weer kwijt. Brody bleef het nog even proberen, maar het was duidelijk dat het verspilde moeite was. Mary had ons alles verteld wat ze ons kon vertellen. Hij zei tegen Fraser dat hij de twee naar huis moest brengen en dan meteen moest terugkomen. Kinross ging nu ook weg, maar niet voordat hij nog een laatste blik achter in de werkplaats had geworpen naar de plaats waar Guthrie en hij het lichaam hadden gelegd.
‘Ze liep altijd al in zeven sloten tegelijk,’ zei hij verdrietig. Hij vertrok en liet de deur van de werkplaats achter zich dichtvallen.
Buiten leek het duivelse gejank van de wind nog luider te zijn geworden. Het was weer begonnen te regenen. Het roffelgeluid op het golfplaten dak overstemde het gezoem van de generator bijna. Brody en ik liepen naar het lijk. Zo bedekt door het zeil leek het op de betonnen vloer bijna een primitieve sarcofaag.
‘Denk je dat zij het is?’ vroeg Brody.
Ik had hem verteld over Maggies bezoekje aan mijn hotelkamer eerder die avond. Dat ze Janice Donaldsons voornaam had geweten, maar niet had willen vertellen wie haar dat had verteld. Ik herinnerde me de zwaarmoedige glimlach die ze me had geschonken toen ze was weggegaan. Morgen, dat beloof ik. Alleen was er voor Maggie geen morgen.
Ik knikte. ‘Jij niet?’
Brody zuchtte. ‘Ja. Maar laten we maar kijken of we het met zekerheid kunnen zeggen.’ Hij keek me even aan. ‘Klaar?’
Het eerlijke antwoord zou ‘nee’ zijn geweest. Dat kun je nooit zijn, niet als het iemand is die je kent. Iemand die je aardig vond. Maar ik knikte alleen maar en trok het zeil weg. Toen ik het verschroeide doek er aftrok kwam een wolk warme lucht me tegemoet, vermengd met de stank van te lang gebakken vlees. De manier waarop we op geur reageren hangt grotendeels af van de omstandigheden. Gezien de bron was deze lucht misselijkmakend misplaatst.
Ik hurkte neer naast het lichaam. Gekrompen door het vuur leek het meelijwekkend klein. Als ze al kleding had aangehad was die verbrand, net als het merendeel van het bindweefsel. De botten waren krom en scheefgetrokken door de vlammen waardoor je gekaramelliseerde botten en pezen kon zien die de ledematen in de kenmerkende opgekrulde bokshouding hadden getrokken.
Het was een aanblik die afschuwelijk vertrouwd begon te worden.
‘En, wat denk je?’ vroeg Brody.
Ik zag Maggies kwajongensglimlach weer voor me. Bijna kwaad duwde ik de gedachte van me af. Splits het op, categoriseer. Dit is werk. De rest komt later wel.
‘Het is een vrouw. De schedel is veel te klein voor een man.’ Ik ademde diep in en keek naar het gladde bot van de schedel dat onder de zwartgeblakerde stukjes vlees viel te zien. ‘De kin is bovendien puntig en het voorhoofd en de wenkbrauwboog zijn allebei glad. Als het een man was, zouden die veel zwaarder en geprononceerder zijn. En dan heb je de lengte nog.’
Ik wees de plek aan waar het dijbeen door het verbrande spierweefsel zichtbaar was, me bewust van de afschuwelijke intimiteit van waar we mee bezig waren.
‘Het is lastig om exact te zijn als het lichaam zozeer is opgekruld, maar als ik de lengte van het dijbeen zo zie, was dit nogal een klein iemand. Zelfs voor een vrouw. Rond de een meter vijftig. Zeker niet langer.’
‘Kan het een kind zijn?’ vroeg Brody.
‘Nee, het is zeker een volwassene.’ Ik tuurde in de verstilde schreeuw van de opengesperde mond. ‘De verstandskiezen zijn al door. Dat betekent dat ze minstens achttien of negentien was. Waarschijnlijk ouder.’
‘Hoe oud zou Maggie zijn geweest? Drieëntwintig, vierentwintig?’
‘Zoiets, denk ik.’
Brody zuchtte. ‘De juiste lengte, de juiste leeftijd, het juiste geslacht. Dat laat niet veel ruimte voor twijfel over, hè?’
Ik had moeite met praten. ‘Nee.’
Op de een of andere manier maakte mijn bevestiging het nog erger, alsof ik Maggie op de een of andere manier liet zitten. Maar net doen alsof had weinig zin. Ik dwong mezelf door te gaan.
‘Voor wat het waard is, ze was ten minste nog gedeeltelijk gekleed toen ze in brand werd gestoken.’ Ik wees naar een verkleurd metalen schijfje dat in het verschroeide vlees tussen de heupen was gebrand, ongeveer de grootte van een muntje. ‘Dat is de knoop van een broek. De stof is verbrand, maar dit is in het vlees gesmolten. Als ik dit zo zie, vermoed ik dat ze een spijkerbroek aanhad.’
Net als Maggie de laatste keer dat ik haar had gezien.
Brody tuitte zijn lippen. ‘Dus ze is waarschijnlijk niet verkracht. Dat is al heel wat, neem ik aan.’
Dat was een redelijke veronderstelling. De meeste verkrachters nemen niet de moeite om de spijkerbroek van hun slachtoffer weer aan te trekken voor ze haar vermoorden. En zeker niet achteraf.
‘Enig idee wat de doodsoorzaak is geweest?’ vroeg hij.
‘Zo te zien is er geen letsel aan de schedel. We hebben het lichaam uit het vuur gehaald voor de schedeldruk te groot werd en de schedel openbarstte, en dat maakt het wel makkelijker. Er is geen sprake van hoofdletsel zoals bij Janice Donaldson en Duncan. Maar het zou ook kunnen dat ze gewoon niet zo hard is geslagen. Hoewel…’
Mijn stem stierf weg en ik leunde naar voren om het beter te kunnen zien. De vlammen hadden de huid en de spieren van de hals weggebrand zodat het verkoolde kraakbeen en de pezen zichtbaar waren geworden. Ik bestudeerde het aandachtig en richtte me vervolgens op de armen en de benen en uiteindelijk de romp. Het bindweefsel was ernstig genoeg verkoold om de tekenen te verdoezelen, maar niet genoeg om het helemaal te verhullen.
‘Wat is er?’ vroeg Brody.
Ik wees naar de hals. ‘Zie je dat? De pees aan de linkerkant is door. De uiteinden hebben zich in tegenovergestelde richting samengetrokken.’
‘Door, in de betekenis van doorgesneden?’ vroeg Brody terwijl hij naar voren leunde om het beter te kunnen zien.
‘Absoluut doorgesneden. De brand kan ervoor gezorgd hebben dat ze uiteindelijk knapten, maar daarvoor zijn de uiteinden veel te netjes.’
‘Dus iemand heeft haar keel doorgesneden?’
‘Dat weet ik pas zeker na een grondig onderzoek, maar daar lijkt het wel op. Er zitten ook andere kleine, ondiepe steekwonden. Hier, op de schouder bijvoorbeeld. Het spierweefsel is ernstig verbrand, maar je kunt hier nog wel een snee overheen zien lopen. Hetzelfde bij de borst en de buik. Ik gok dat als ik hier röntgenfoto’s van maak, we messporen op haar ribben vinden. En waarschijnlijk ook op andere botten.’
‘Dus ze is doodgestoken?’ vroeg Brody.
‘Het is door de brand lastig te zeggen of het steken of hakken was, maar ze is absoluut aangevallen door een wapen met een lemmet. Ik zal de beschadigingen van het bot in een lab moeten onderzoeken om te kunnen zeggen wat voor soort wapen het was. Maar het is nog iets ingewikkelder.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Haar nek is gebroken.’
Ik stopte even om in mijn ogen te wrijven terwijl ik overspoeld werd door een golf van vermoeidheid. Maar moe of niet, ik twijfelde niet aan wat ik had gezien.
‘Zie je de hoek waarin haar hoofd ligt? Ik wil het lichaam liever niet verder verplaatsen, maar als je goed kijkt zie je de derde en vierde wervel. Die zijn versplinterd. En de linkerarm en haar rechterscheenbeen zijn gebroken. Die botten steken door het verbrande weefsel heen.’
‘Kan dat niet gebeurd zijn toen de boot instortte door de brand of toen ze naar buiten werd getrokken?’
‘Dat zou een paar botbreuken kunnen hebben veroorzaakt, maar niet zo veel. En de meeste hiervan zien eruit als compressiefracturen, dus die zijn het gevolg van een schok…’
Ik stopte.
‘Wat is er?’ vroeg Brody.
Ik liep naar het vieze raampje toe. Het was te donker om veel te kunnen zien, maar in het vage schijnsel van de nog smeulende boot kon ik het grote donkere silhouet van de klippen nog net zien die zo’n tien, twintig meter verderop oprezen.
‘Zo heeft hij haar lichaam hier beneden gekregen. Hij heeft haar van de rotsen gegooid.’
‘Weet je dat zeker?’
‘Dat verklaart de breuken. Ze is aangevallen met een mes en is toen van de klippen gevallen of geduwd. Haar moordenaar is vervolgens naar beneden gekomen en heeft haar lichaam van de voet van de rotsen naar de werf getrokken.’
Brody knikte. ‘Er zit een trap aan het eind van de haven die omhoogleidt. Met een zaklamp kun je dat in het donker nog net doen en het is veel sneller dan de weg door het dorp nemen. En bovendien is er minder kans dat je gezien wordt.’
Dat verklaarde nog niet waarom Maggie daar überhaupt was geweest. Maar we begonnen ons nu tenminste wel een beeld te vormen van wat er gebeurd was, los van het waarom.
Brody wreef vermoeid over zijn gezicht. Zijn hand maakte een raspend geluid op de grijze stoppeltjes die zijn kin sierden. ‘Denk je dat ze nog leefde toen ze over de rand ging?’
‘Dat lijkt me sterk. Slachtoffers van een val hebben bij hun polsen bijna allemaal wat wij een Colles-fractuur noemen, omdat je je armen naar voren doet om je val te breken. Daar is hier geen sprake van. Ze heeft maar één gebroken arm en die breuk zit bovendien boven de elleboog, in het opperarmbeen. Dat wijst erop dat ze toen ze viel ofwel dood ofwel bewusteloos was.’
Hij keek even naar het raam van de werkplaats. Het was buiten nog steeds pikkedonker. ‘Het is nu te donker om daarboven iets te kunnen zien. Zodra het licht is, kunnen we naar boven gaan en daar eens rondkijken. Ondertussen…’
Hij brak zijn zin af omdat we buiten kabaal hoorden. Er klonk een gil en er kletterde iets op de grond terwijl we de onmiskenbare geluiden van een schermutseling hoorden. Brody sprong op en rende naar de deur, maar voor hij die bereikte werd die al opengegooid. Fraser dook met een vlaag ijskoude wind de werkplaats in. Hij trok iets achter zich aan.
‘Kijk eens wie ik buiten voor het raam jullie zag bespieden?’ hijgde hij en hij gooide de insluiper naar voren.
De figuur stond wankelend in het midden van de werkplaats. Geschokt en bleek keek het door acne beschadigde gezicht van Kevin Kinross ons angstig aan.