16

12/10/2009

Ze hadden een profiler.

Ze hadden ook zeven rechercheurs van Team 17, een afdeling in Londen die alleen grote zaken deed, en geen van hen zag eruit alsof ze het prettig vonden om in Spilling gedetacheerd te zijn. Simon voelde zich niet op zijn gemak bij hen. Zijn ervaring met rechercheurs van de Metropolitan Police, verleden jaar, was een uitermate negatieve.

De profiler – dr. Tina Ramsden BSc MSc; ze had bijna het hele alfabet aan titels – was klein van stuk, gespierd en bruin, en ze had blond haar tot op de schouder. Simon vond dat ze eruitzag als een proftennisster. Ze leek gespannen, en haar glimlach neeg naar het verontschuldigende. Zou ze nu soms opbiechten dat ze geen flauw benul had? Dan had Simon zelf wel een paar ideeën.

‘Voor ik mijn profielen presenteer, leg ik eerst altijd uit dat er geen makkelijke oplossingen bestaan,’ begon ze. ‘In dit geval verdient die opmerking nog extra nadruk.’ Ze wendde zich tot Proust, die tegen de gesloten deur geleund stond van een overvolle rechercheruimte en die eruitzag als een van de beren uit Goudlokje: Wie heeft mijn plaatsje overgenomen? ‘Ik wil me daar meteen al voor verontschuldigen, want ik weet niet precies in hoeverre ik kan helpen bij het opsporen van deze persoon door uiterlijke kenmerken te geven. Ik zou niets met zekerheid durven zeggen over leeftijdscategorie, burgerlijke staat, etniciteit, sociale achtergrond, opleidingsniveau...’

‘Laat mij dan maar iets met zekerheid stellen, in uw plaats,’ zei Proust. ‘Kaalmans is gezien door twee ooggetuigen: Sarah Jaggard en onze eigen agent Zailer. We weten dus dat hij tussen de dertig en de vijfendertig is, blank, en dat hij een kaalgeschoren hoofd heeft. Ook weten we dat hij een Cockney-accent heeft. Er is wat onenigheid wat betreft de vorm van zijn hoofd...’

‘Ik heb de twee ooggetuigenverslagen niet meegenomen,’ zei Ramsden tegen hem. ‘Een profiel heeft geen zin als je dat opbouwt rond feiten. Je kijkt naar de misdaden – verder nergens naar.’

‘Zou het misschien een blanke skinhead van negenendertig met een Cockney-accent kunnen zijn?’ vroeg Proust.

‘Zoals ik al zei, wat betreft leeftijd, werk, opleiding, of hij single is of in een langdurige relatie is verwikkeld – alle uiterlijke zaken –, wil ik me nergens op vastpinnen,’ zei Ramsden. ‘Wat zijn karakter betreft zou het oppervlakkig gezien zowel een einzelgänger als een sociaal dier kunnen zijn.’

‘We hebben er inderdaad weinig aan u te horen zeggen dat het iedereen wel zou kunnen zijn, dokter Ramsden,’ zei de Sneeuwman. ‘We hebben ruim driehonderd namen doorgekregen sinds Kaalmans afgelopen zaterdag met zijn lelijke tronie in de krant heeft gestaan en nog eens een stuk of honderd wilde theorieën over de zestien getallen, de ene nog krankzinniger dan de andere.’

‘U wilt weten wat ik u kan vertellen over deze man? Het meest opvallende aan hem zijn de kaarten die hij verstuurt en achterlaat op de plaats delict. Zestien getallen, steeds dezelfde en in dezelfde volgorde, in vier rijen van vier.’ Ramsden draaide zich om en wees op het bord achter zich. ‘Als we kijken naar de kaarten die we hebben aangetroffen bij de lichamen van Helen Yardley en Judith Duffy, en de kaart die Sarah Jaggard in haar zak vond nadat ze was aangevallen, zien we dat deze man graag netjes en consistent te werk gaat. Alle vieren zijn bijvoorbeeld op precies dezelfde manier geschreven. Dat geldt ook voor de zeven, en eigenlijk voor alle getallen. De afstand tussen de getallen is ook extreem regelmatig – het lijkt alsof ze met een liniaal zijn afgemeten zodat het er steeds precies gelijk uitziet. De opzet in rijen en kolommen zegt dat hij van orde en organisatie houdt. Hij vindt het vreselijk om iets lukraak aan te pakken, en hij is trots op het vakmanschap dat hij in zijn kaarten heeft gestoken – daarom gebruikt hij ook zo’n dikke kaart van goede kwaliteit, duur. Ook al is die, helaas voor jullie, wel overal verkrijgbaar.’

Er klonk gekreun van de arme kerels die dagenlang bezig waren geweest om vast te stellen wat ‘overal’ inhield.

‘Een obsessie met orde kan duiden op een militaire achtergrond,’ zei Chris Gibbs. ‘Ook al omdat hij een pistool gebruikt van het Amerikaanse leger.’

‘Het kan inderdaad duiden op een militaire achtergrond,’ zei Ramsden instemmend. ‘Maar het kan ook duiden op gevangenis, kostschool, of een willekeurig ander instituut. Ook kan het zijn dat het gaat om iemand die is opgegroeid in een chaotisch, instabiel gezin en die daarop reageert door alles in hoge mate onder controle te willen hebben. Dat is niet ongebruikelijk – het kind heeft dan een onvoorstelbaar keurig kamertje, terwijl de rest van het huis een puinhoop is: het serviesgoed vliegt in het rond, de ouders lopen tegen elkaar te schreeuwen... Maar, zoals ik al zei, ik wil het niet over dit soort kenmerken hebben, want ik ben er niet zeker van. Het enige waar ik in dit stadium wel specifiek iets over wil zeggen, is de mindset.’

‘U zegt dat hij een enorme controlefreak is,’ riep Simon van achter in de ruimte. ‘Aangenomen dat hij familie en vrienden heeft, dan zullen die dat toch wel aan hem gemerkt hebben? Soms is de mindset toch zichtbaar in de uiterlijke kenmerken?’

‘Aha! Dank u wel, rechercheur...?’

‘Waterhouse.’ Simon had aan veel dingen een hekel, maar boven aan de lijst stond het noemen van zijn naam in een grote groep mensen. Zijn enige troost was dat niemand wist hoe moeilijk hij dat vond.

‘Ik heb niet gezegd dat hij een controlefreak is,’ zei Ramsden, schijnbaar met zichzelf ingenomen. ‘Ik zei dat hij mogelijk uit een gezin komt waar het zowel praktisch als emotioneel gezien een puinhoop was.’

‘En het kan zijn dat hij daarop reageert door extreme controle uit te oefenen.’ Simon wist best wat hij had gehoord.

‘Ja,’ zei ze, en ze maakte een soort handgebaar dat hij interpreteerde als ‘even wachten’. ‘Ik zou zeggen dat het waarschijnlijk zo is dat deze man ooit een controlefreak was die de touwtjes van zijn leven strak in handen had. Maar het is hem aan het ontglippen. Dat is het interessantste aan hem. Hij doet er alles aan om de zaak onder controle te houden, en hij klampt zich vast aan de illusie dat hij dat ook inderdaad heeft, maar het is niet zo. Hij verliest zijn grip op de werkelijkheid, en op zijn eigen positie in die werkelijkheid – mogelijk ook op zijn geestelijke gezondheid. Dezelfde kaarten die laten zien hoe nauwgezet hij is en hoe hij van orde houdt, laten tegelijkertijd zien hoe irrationeel en inconsistent hij is. Ga maar na: hij schiet Judith Duffy en Helen Yardley dood en laat een kaart achter op hun lichamen. Hij valt Sarah Jaggard aan met een mes, niet met een pistool, op klaarlichte dag in een drukke winkelstraat, niet bij haar thuis, en hij stopt een kaart in haar zak. Ook stuurt hij kaarten naar twee televisieproducenten die hij noch aanvalt noch vermoordt, en dan stuurt hij ook nog eens een van die producenten een foto van Helen Yardley’s hand met daarin een kaart én een exemplaar van haar eigen boek.’

Ramsden keek de kamer rond om te zien of iedereen haar punt snapte. ‘Hij denkt dus dat hij een uitgekiend plan heeft, maar wij zien dat hij maar wat aan rotzooit, dat hij geen idee heeft waar hij nu precies mee bezig is, en dat hij zich inbeeldt dat hij alles onder controle heeft, terwijl het in feite allemaal steeds ongecontroleerder wordt. Zijn geestelijke gesteldheid is als een boodschappenwagen tje dat van een steile helling rijdt, en dat steeds meer vaart krijgt. De wieltjes schieten alle kanten op – en we weten allemaal hoe lastig die wieltjes te besturen zijn.’

Sommige mensen lachten. Simon niet. Hij was niet van plan de conclusies van Tina Ramsden te vertrouwen omdat zij nu toevallig weleens in de supermarkt kwam.

‘Hij denkt dat het heel slim van hem is om met dat getallenvierkant te komen waar geen mens chocola van kan maken,’ ging ze verder, ‘maar het zou goed kunnen dat die getallen helemaal niets betekenen. Het kan zijn dat hij gestoord is of gewoon heel dom. Misschien heeft hij een nihilistisch trekje: wil hij de politie hun tijd laten verdoen door jullie te laten zoeken naar een betekenis die er helemaal niet is. Of – en ik weet dat ik jullie hier niet mee help, en ik weet dat het klinkt alsof ik zeg dat alles mogelijk is – misschien is hij juist wel zeer intelligent en heeft de volgorde van die getallen wel degelijk een bepaalde betekenis, en bevatten de kaarten een aanwijzing naar zijn bedoeling of zijn identiteit.’ Ramsden zweeg om adem te halen. ‘Maar zelfs al is dat het geval, de keuze van mensen aan wie hij de kaart heeft gestuurd, suggereert dat dat deel van zijn hersens dat weet waar het om gaat, wordt overschaduwd door het naar beneden denderende boodschappenkarretje.’

Simon deed zijn mond open om iets te zeggen, maar ze was nog lang niet klaar. ‘Sarah Jaggard en Helen Yardley – goed, een duidelijk verband. Allebei berecht voor kindermoord. Judith Duffy? Die had niet alleen niets gemeen met Jaggard en Yardley, ze is hun absolute tegenpool: hun tegenstander in beroemde controversiële zaken. Het lijkt of hij niet kan kiezen aan wiens kant hij staat. Laurie Nattrass en Fliss Benson – die zijn via hun werk aan alle drie de vrouwen verbonden, maar verder hebben ze niets met hen gemeen. Nattrass en Benson zijn geen van beiden persoonlijk betrokken bij kindermoordzaken.’

‘Hier wil ik u even onderbreken,’ zei Proust. ‘Het is gebleken dat juffrouw Benson wel degelijk persoonlijk betrokken is. We zijn er vanochtend achter gekomen dat haar vader zijn baan bij Jeugdzorg is kwijtgeraakt door een fout van dat bureau die heeft geleid tot de dood van een kind. Hij pleegde daarna zelfmoord.’

‘O.’ Ramsden leek wat uit het veld geslagen. ‘Nou, goed dan, dus Benson is wel betrokken bij een kindermoord, zowel via haar werk als in haar privéleven. Dat is in feite alleen nog maar verder bewijs voor mijn punt. Er is in essentie geen patroon. Deze mensen hebben niets met elkaar gemeen.’

‘Meent u dat nou?’ vroeg Simon. ‘Ik kan het patroon namelijk in één zin samenvatten: hij stuurt kaarten aan mensen die betrokken zijn bij de documentaire van Binary Star en de drie zaken die daarin centraal staan: Yardley, Jaggard en Hines.’

‘Ja, goed, in zekere zin hebt u natuurlijk gelijk,’ gaf Ramsden toe. ‘Die zaken spelen een prominente rol in zijn gedachten – dat zal ik niet ontkennen. Sterker nog, ik zou zeggen dat hij iemand is met een ernstig emotioneel trauma in verband met dit thema. Misschien heeft hij zelf een kind verloren, of een broertje of zusje, of een kleinkind, wellicht aan wiegendood, en dat kan hebben geleid tot een obsessie met mensen als Helen Yardley en Judith Duffy. Maar om hen allebei te doden terwijl zij, zoals ik al zei, elkaars tegenpool zijn – daar zit totaal geen eenduidig principe achter. En het meest verontrustende is nog dat moordenaar van het type “denderend boodschappenwagentje” de neiging heeft flink gas te geven voor hij zichzelf te pletter rijdt.’

‘Neem me niet kwalijk dat ik u weer onderbreek, maar...’ Simon wilde zien of de Sneeuwman hem het zwijgen op zou leggen. Dat deed hij niet. ‘U doet nu net alsof het verband tussen de moordenaar en Binary Star puur thematisch bepaald is – het is een ouder die een zwaar verlies heeft geleden, en daarom is hij zo geobsedeerd met die drie zaken.’

‘Ik zei alleen dat het zo zou kunnen zijn...’

‘Het verband moet sterker zijn en het moet iemand van dichterbij zijn,’ zei Simon. ‘Ik weet niet hoe grondig of hoe recent u bent gebrieft, maar Laurie Nattrass heeft op dinsdag een mail gestuurd naar iedereen die bij de documentaire betrokken was – artsen, verpleegkundigen, advocaten, politiemensen, de vrouwen en hun familie, mensen bij de BBC, en de mensen van GOOV. Om drie uur ’s middags die dinsdag, kregen een kleine honderd personen die e-mail van Nattrass, waarin stond dat Fliss Benson zijn werk zou overnemen als uitvoerend producent van de film. Tot dat moment had zij helemaal niets met deze zaken te maken. Een van de mensen die de e-mail heeft ontvangen moet de kaart hebben gestuurd. Hij of zij heeft de boodschap van Nattrass gelezen en onmiddellijk een kaart gemaakt voor Benson en die aan haar werkadres gestuurd, waar zij hem op woensdagochtend ontving.’

‘Dokter Ramsden, alle mensen die die mail van Nattrass hebben ontvangen, hebben een alibi voor een of beide moorden,’ zei Proust. Hij had net zo goed met zijn armen kunnen zwaaien onder het roepen van: ‘Let maar niet op hem, luister maar naar mij.’ ‘Niemand uitgezonderd. En tenzij rechercheur Waterhouse van mening is dat Sarah Jaggard en agent Zailer samenzweren om ons te misleiden – en ik ben heus niet zo naïef dat ik dat uitsluit – dan hoeven we ons niet druk te maken over de “hij of zij”-vraag. We weten dat Kaalmans onze man is.’

‘Ja,’ zei Simon, ‘en we weten dat hij Duffy heeft vermoord en Jaggard heeft aangevallen, maar we weten niet of hij de kaarten ook heeft verstuurd, en we weten niet of hij op Yardley heeft geschoten.’

‘Maar we gaan er toch wel van uit dat hij de schutter is?’ zei rechercheur Klair Williamson.

‘Ja,’ zei Proust stellig.

‘Ik niet,’ zei Simon tegen haar. ‘Dillon White wierp één blik op de compositietekening en zei dat dat niet de man was met...’

‘Mag ik u even waarschuwen: rechercheur Waterhouse gaat nu het woord “toverparaplu” in de mond nemen,’ zei de Sneeuwman bits.

‘Er zijn twee mensen bij deze moorden betrokken.’ Simon presenteerde zijn theorie alsof het een feit was. Hij zou zich later wel afvragen of het klopte of niet. ‘De ene is Kaalmans. De andere zou een man of een vrouw kunnen zijn, maar laten we hem voor het gemak een “hem” noemen. Dat is de leider van de twee, het brein achter de operatie: slim, bazig en de baas. Hij is ook degene die de kaarten verstuurt, die weet wat de zestien getallen betekenen en hij daagt ons uit – door ons te laten weten dat we hem alleen te pakken krijgen als wij even slim zijn als hij.’

‘Dus we hebben Kaalmans en Breinmans,’ lachte Colin Sellers.

‘Het kan zijn dat het Brein Kaalmans betaalt om het vuile werk voor hem op te knappen,’ zei Simon. ‘Of misschien is Kaalmans wel om de een of andere reden loyaal aan hem, en is hij hem iets verschuldigd. Toen Kaalmans zei: “Je zit er te diep in en dan kun je er niet meer uit”, had hij het over de grip die het Brein op hem had. Het Brein, de kaartenschrijver en -verstuurder, is degene die Kaalmans probeerde te bellen bij Judith Duffy thuis, nadat hij Duffy had omgelegd. Hij wilde instructies, want hij wist niet wat hij met Charlie aan moest, of hij haar moest doden of niet.’

‘Als je gelijk hebt, dan maakt het niet uit wie er wel of geen alibi had, want dan kan iedereen die op dinsdag die e-mail van Laurie Nattrass kreeg de kaart hebben verstuurd,’ zei Sam Kombothekra. ‘Of iedereen bij Binary Star, iedereen die door Nattrass of Benson was ingelicht dat Benson het als uitvoerend producent overnam van Nattrass.’

‘Ik verwacht dat het Brein een degelijk alibi heeft voor zaterdag, toen Duffy werd vermoord, maar niet voor maandag,’ zei Simon. ‘En ik denk dat omdat Kaalmans er bij Sarah Jaggard een potje van had gemaakt, het Brein besloot om Helen Yardley zelf voor zijn rekening te nemen, En toen heeft hij Kaalmans nog een keer de kans gegeven bij Duffy. Misschien heeft hij hem in de tussentijd wat training gegeven.’

‘Ik bied mijn nederige excuses aan voor rechercheur Waterhouse,’ zei Proust. Tina Ramsden begon haar hoofd te schudden en wilde iets zeggen, maar de Sneeuwman overstemde haar omdat hij lekker op dreef begon te raken met zijn lievelingsonderwerp: Simons waardeloosheid. ‘Er is absoluut geen reden om te denken dat er twee mensen betrokken zijn bij deze aanvallen. Een jongetje van vier dat onzin brabbelt en Kaalmans die iemand probeerde te bellen? Wie zegt mij dat hij geen contact zocht met zijn vriendinnetje om te zeggen dat hij die avond graag witlof wilde eten? Hij had willekeurig wie kunnen bellen, over willekeurig wat voor onderwerp. Toch, dokter Ramsden, dat is toch zo?’

Ramsden knikte. ‘Als mensen zich in een dreigende situatie bevinden, willen ze geruststelling, dat is een normale impuls.’

‘Dus hij zit daar in Judith Duffy’s hal met een lijk voor zich en met Charlie onder schot, en dan neemt hij ineens even pauze om een vriend te bellen omdat hij graag een vertrouwde stem wil horen?’ Simon schoot in de lach. ‘Kom nou toch, dat kunt u toch niet menen?’

‘Ik ben er niet van overtuigd dat er sprake was van controleverlies of irrationaliteit,’ zei Chris Gibbs terwijl hij opstond. ‘Of het er nu twee waren of maar eentje, hoe kunt u nu weten dat alles wat er tot nu toe is gebeurd niet precies volgens plan verloopt? Omdat Helen Yardley en Judith Duffy nu toevallig allebei zijn vermoord...’

‘Wat er sterk op wijst dat de moordenaar niet weet aan welke kant hij staat, of misschien dat hij het punt heeft bereikt waarop hij zich alleen nog maar namen kan herinneren en niet meer weet bij welke partij die ook alweer hoorden,’ zei Tina Ramsden. Haar bereidwilligheid deed Simon goed. Ze vatte het goed op dat ze steeds werd onderbroken en het leek haar niet te deren dat mensen het niet met haar eens waren.

‘Dat hoeft niet per se,’ zei Gibbs en hij keek om zich heen, op zoek naar steun. ‘Laten we zeggen dat Paul Yardley de moordenaar is...’

‘Is dat niet diezelfde Paul Yardley die zowel voor maandag als voor zaterdag een alibi heeft, die geen Cockney-accent heeft en wel een volle bos met haar?’ vroeg Proust. ‘En over volle bossen met haar gesproken, Gibbs, dat van jou zit er nog steeds. Had ik jou niet opgedragen om je kop kaal te scheren?’

Simon bad dat Gibbs doorging met zijn theorie, en dat deed hij ook. ‘Laten we zeggen dat Yardley’s geloof in Helens onschuld helemaal niet zo rotsvast was als hij voorwendde – misschien had hij wel zo zijn twijfels, ook al gaf hij daar nooit uitdrukking aan. Zoals de meeste mannen in zijn positie – want laten we eerlijk zijn, je kunt het ook niet weten. Niet met honderd procent zekerheid. Het enige wat Yardley zeker weet is dat zijn leven verwoest is – eerst raakt hij zijn twee zoons kwijt, dan gaat zijn vrouw naar de gevangenis en pakt Jeugdzorg hem zijn dochter af. ’s Ochtends uit bed komen moet al een worsteling voor hem zijn geweest, maar zolang Helen nog vastzat had hij een doel, namelijk om haar vrij te krijgen. Toen ze eenmaal vrij was, had hij niets meer om na te streven. Zij had het druk met Laurie Nattrass en met GOOV. Waar zit Yardley dan dag in dag uit aan te denken terwijl hij bezig is andermans dak te repareren?’

‘Gevels en daklijsten?’ opperde Sellers grinnikend.

‘Kom eens ter zake, Gibbs,’ zei de Sneeuwman vermoeid.

‘Stel dat Yardley een binnenvetter is? Stel dat hij vindt dat iemand moet boeten voor alle shi– alle ellende die hij heeft doorgemaakt? Wie had daar schuld aan? Helen, misschien, als zij haar zoontjes wel had vermoord. Duffy, omdat Yardley door haar zijn vrouw negen jaar kwijt was.’

‘En Sarah Jaggard?’ vroeg Simon.

‘Sarah Jaggard is niet vermoord,’ zei Gibbs. ‘Ze is niet eens gewond geraakt. Dat was misschien ook nooit de bedoeling. Misschien was dat met haar alleen bedoeld om ons te misleiden, of om de aandacht af te leiden door het breder te trekken, naar soortgelijke zaken als die van Helen Yardley.’

‘Dus als ik het goed begrijp,’ zei Proust terwijl hij de revers van zijn jasje gladstreek, ‘dan zeg jij dat Paul Yardley zijn vrouw en Judith Duffy heeft vermoord omdat hij iemand wilde straffen voor het verwoesten van zijn leven, maar dat hij niet precies wist op wie hij de schuld moest schuiven?’

Gibbs knikte. ‘Zou kunnen, ja. Of het kan nog anders liggen: het was geen of-of, maar hij gaf hun allebei de schuld: Helen voor het verlies van zijn twee jongens, en Duffy voor het verlies van Helen en zijn dochter.’

Simon vond deze opties niet bijster geloofwaardig, maar toch was hij blij dat Gibbs ze opperde. Had hij tenminste één collega met wat fantasie.

Tina Ramsden glimlachte. ‘U heeft kennelijk een heel team vol profilers,’ zei ze tegen Proust. ‘Weet u zeker dat u mij nog nodig hebt? Ik moet zeggen dat ik het niet eens ben met de theorie dat er twee daders zouden zijn.’ Ze keek Simon aan en haalde verontschuldigend haar schouders op. ‘En ik ben wel heel zeker over de escalerende irrationaliteit. Dat de kaartenstuurder de rationele baas is klopt niet, omdat de kaarten niet volgens een regelmatig patroon verstuurd of uitgedeeld worden – soms post hij ze, zonder geweld, soms verstuurt hij ze als foto per e-mail, en soms laat hij ze achter in de zak van moordslachtoffers.’

‘Die getallen zouden ons helpen hem te identificeren, als we zouden weten wat ze betekenen,’ zei Simon. ‘Dat is een uitdaging. Hij stuurt kaarten naar mensen die hij als zijn intellectuele gelijke ziet, mensen die hij slim genoeg acht om zijn code te kraken.’ Toen hij zag dat Sellers zijn mond opendeed, stak Simon een hand op om hem het zwijgen op te leggen. ‘Wilde je soms zeggen dat Helen Yardley oppasmoeder was, en Sarah Jaggard kapster – allebei geen grote geesten, zoals het Brein zou denken, en dat ze toch allebei een kaart kregen?’

Sellers knikte.

‘Maar dat is niet zo. Helen Yardley en Sarah Jaggard hebben niet allebei een kaart gekregen. Judith Duffy heeft geen kaart gekregen.’ Simon luisterde naar hoe de ruimte zich vulde met het geluid van verwarring. ‘Yardley, Jaggard en Duffy waren niet de beoogde ontvangers van die drie kaarten. En trouwens, Duffy was al dood toen zij de hare kreeg. Die drie kaarten waren voor ons: de politie. Het is onze taak immers om erachter te komen wat ze betekenen? Laurie Nattrass en Fliss Benson hebben tot taak om de waarheid te achterhalen achter die drie rechterlijke dwalingen.’

Hij had nu ieders onverdeelde aandacht. ‘We moeten die zaken als afzonderlijke dingen zien, het geweld en de kaarten. In de eerste categorie hebben we te maken met twee vermoorde vrouwen en eentje die met een mes werd bedreigd, en alle drie die vrouwen waren betrokken bij gevallen van wiegendood. In de andere categorie werden vijf kaarten gestuurd, die aan de politie, al gebeurde dat indirect, en twee aan de documentairemakers – alle vijf aan mensen van wie het Brein vermoedt dat ze intelligent genoeg zijn om zijn code te kraken. Daar is helemaal niets irrationeels aan,’ zei Simon tegen Tina Ramsden. ‘Het is zelfs heel logisch, en het betekent dat Fliss Benson en Laurie Nattrass geen gevaar lopen, net zomin als wij.’

‘De slachtoffers die hij uitkiest voor zijn gewelddadig gedrag zijn ook logisch: Helen Yardley en Sarah Jaggard werden om een bepaalde reden uitgekozen, al is het niet de meest voor de hand liggende reden. Het Brein wilde ons tonen dat we hem onderschatten. Daarom was Judith Duffy het volgende slachtoffer, en niet Ray Hines.’ Simon wist zeker dat hij hier gelijk in had. ‘Wij hebben hem hiertoe gedwongen. Op zaterdag stelde Sam in alle landelijke dagbladen dat wij ervan uitgingen dat de moordenaar iemand was die het recht in eigen hand wilde nemen, en die vrouwen aanviel van wie hij vond dat ze onterecht wegkwamen met hun misdaden. Maar dat is zijn motief helemaal niet, en later die dag bewees hij dat door Judith Duffy te vermoorden – ik zeg “hij” maar ik bedoel “hij of zij”, voor de duidelijkheid.’

‘Seksist,’ mompelde een vrouwenstem.

‘Hij had misschien geen enkele andere reden om Duffy te vermoorden dan aan ons te bewijzen dat wij het bij het verkeerde eind hadden wat zijn motief betrof,’ zei Simon. ‘Hij is niet alleen uiterst nauwgezet – en schrijft zijn vieren en zevens telkens op precies dezelfde wijze – maar hij is ook objectief, althans, dat vindt hij zelf: hij vindt zichzelf fair en hij vindt dat hij helder nadenkt. Hij wil graag dat ons dat opvalt. Hij is waarschijnlijk iemand die eigenrichting uiterst dom vindt – dat het iets is voor ongewassen proleten die foute kranten lezen. Die symboliek spreekt hem totaal niet aan, want hij is slim en als ik een gok moest doen, zou ik zeggen dat hij uit de betere kringen komt. Hij wil dat wij inzien dat eventuele gerechtigheid die door hem of Kaalmans wordt bewerkstelligd niet meer is dan dat: nobele gerechtigheid, en geen morsige wraak. Door de leiders van twee vechtende legers te vermoorden – Helen Yardley en Judith Duffy – toont hij ons dat hij rechtvaardig en onpartijdig is.’

Iedereen staarde hem aan. Niemand wilde als eerste reageren. Proust stond met zijn armen over elkaar gevouwen naar het plafond te staren, met zijn nek bijna in een hoek van negentig graden. Was hij soms aan het mediteren?

‘Goed, als niemand hierop in wil gaan, dan doe ik het wel,’ zei Tina Ramsden na bijna tien seconden stilte. Ze hield haar aantekeningen omhoog zodat iedereen ze kon zien, en scheurde ze doormidden en toen nog eens. ‘Jullie hebben geen idee hoe irritant het is om dit te moeten doen nadat ik hier de halve nacht op heb zitten zwoegen, maar ik moet eerlijk zeggen dat ik helemaal niets zinnigs voor jullie kan doen,’ zei ze. ‘Ik verwijs jullie naar de superieure analyse van rechercheur Waterhouse.’

‘Zijn wat?’ vroeg Proust.

Ramsden keek Simon aan. ‘Ik vind uw profiel beter dan het mijne.’

‘Dus jij denkt dat hij van plan is om je in zijn armen te nemen en je eens een flinke beurt te geven?’ vroeg Olivia Zailer enthousiast. Ze had alles laten vallen en was naar Spilling gekomen om voor haar zusje te zorgen na haar akelige ervaring, nadat ze eerst had gevraagd of Charlie geen wonden had waardoor zij met zware dingen zou moeten sjouwen of met volle po’s.

‘Geen idee,’ zei Charlie. ‘Het enige wat ik weet, is dat hij me een liefdesbrief heeft gestuurd – of nou ja, een stukje papier met lieve dingen erop – en dat hij me heeft opgedragen om zaterdag zo vroeg mogelijk naar huis te komen.’

‘Maar toen hij je weer zag, deed hij helemaal niets.’ Olivia trok haar neus teleurgesteld op.

‘Toen hij me weer zag had de moordenaar van Judith Duffy net een pistool tegen mijn hoofd gehouden. Ik stond zo te trillen op mijn benen dat ik me niet eens meer herinnerde dat we die avond misschien seks zouden hebben, en Simon had meer behoefte om me te ondervragen over die man die ze Kaalmans noemen.’

Liv snoof. ‘Zijn werk-privébalans is net een wipwap met aan het ene eind een betonnen neushoorn. Maar goed, hij heeft je in elk geval een lief briefje gestuurd – dat is toch al een enorme stap vooruit?’

Charlie knikte. Zij en Olivia zaten aan haar keukentafel thee te drinken, ook al had Liv een fles roze champagne meegebracht. ‘Om te vieren dat je niet bent doodgeschoten,’ verklaarde ze.

De zon scheen alsof hij het verschil tussen zomer en winter niet kende; Charlie moest het rolgordijn in de keuken naar beneden laten. Sinds Simon die paar woorden voor haar had opgeschreven, had de zon bijna constant geschenen, ook al zei het nieuws steeds dat er zware bewolking boven Culver Valley hing. Charlie vertrouwde op haar eigen waarneming; die lui op tv hadden het mis.

‘Ik had het je bijna niet verteld, van die liefdesbrief,’ zei ze.

‘Wat?’ Als Olivia iets erg vond, dan was het wel dat men informatie voor haar achterhield.

‘Ik dacht dat jij het misschien pathetisch zou vinden – omdat het niet eens een behoorlijk vel papier was, en omdat er niet stond dat hij van me houdt...’

‘Kom op, zeg! Hoe hardvochtig denk je dat ik ben?’

‘We hebben een soort vete over de huwelijksreis,’ zei Charlie tegen haar. Was ze soms zo gewend aan ruzie met Olivia dat ze per se iets moest zeggen waar haar zus haar op aan kon vallen, zodat zij haar vertrouwde plaats aan de verdedigingslinie weer kon innemen? ‘Simons ouders hebben vliegangst, dus hij zei meteen al dat het ergens in Engeland moest worden.’

‘Je gaat me toch niet vertellen dat Simons ouders met jullie meegaan op huwelijksreis?’

‘Doe even leuk, zeg. Ik krijg al hartkloppingen als ze met me mee naar de andere kant van de tuin lopen. Nee, ze vinden het eng als Simon vliegt. Zijn moeder heeft gezegd dat ze twee weken niet kan slapen of eten als hij “in zo’n vliegmachine” stapt, zoals zij dat noemt.’

‘Wat een dom wijf,’ zei Olivia boos.

‘Het probleem is, ze meent het nog ook. Simon weet zeker dat ze echt niet slaapt of eet tot hij weer veilig thuis is, en het zou zijn pret bederven als hij wist dat zijn moeder zich had doodgehongerd als we weer terugkomen. Hoewel ik eerlijk moet zeggen dat het een marginaal verschil is.’ Charlie zweeg om te voelen hoe hoog haar schuldmeter uitsloeg: nul. ‘Ik had geen zin om mijn huwelijksreis hier in het motel om de hoek door te brengen, wat overigens een bloedserieuze suggestie van mijn aanstaande schoonvader was...’

‘Dat geloof je toch niet!’

‘...dus toen hebben we een compromis gesloten. Simon gaat akkoord met elke bestemming op minder dan drie uur vliegen hiervandaan, en ik heb toegezegd tegen zijn ouders te liegen en net te doen of we naar Torquay gaan – dat klinkt lekker veilig en dichtbij, maar het is toch ver genoeg zodat Simon met recht tegen zijn moeder kan zegen dat hij niet even langs kan komen voor de lunch op zondag.’

‘Ik neem toch aan dat Kathleen en Michael wel weten dat je je met een auto ook dood kunt rijden?’

‘O, maar we gaan met de trein naar Torquay.’ Charlie schoot onwillekeurig in de lach. ‘Mensen gaan namelijk inderdaad dood op de grote weg. Het is zo belachelijk – Simon zit elke dag in zijn auto, maar omdat hij dit keer buiten het gebied treedt dat zijn mama veilig acht...’

‘Mensen gaan ook dood bij treinongelukken,’ merkte Olivia op.

‘Wil je dat alsjeblieft niet tegen Kathleen zeggen, anders moeten we onze huwelijksreis nog in haar voorkamer doorbrengen.’

‘Dus waar gaan jullie nu naartoe?’

‘Marbella – dat is een vlucht van net geen drie uur. Twee uur en vijfenvijftig minuten.’

‘Maar...’ Olivia kneep haar ogen samen. ‘Als je toch tegen Kathleen en Michael liegt, kun je overal heen: Mauritius, St.-Lucia...’

‘Dat heb ik ook allemaal tegen Simon gezegd, en weet je wat die zei? Kom op, raad maar.’

Liv sloot haar ogen en balde haar handen tot vuisten. ‘Wacht even, hoor, niks zeggen, niks zeggen...’ Ze leek wel zes. Charlie was jaloers op het ongecompliceerde plezier dat haar zusje had in alles wat het leven te bieden had. ‘Dan zit hij te ver weg voor het geval zijn moeder ziek wordt en hij op stel en sprong terug moet vliegen? Tot zulke lage listen zie ik haar best in staat.’

‘Da’s een goeie, maar het is zelfs nog belachelijker: hoe minder tijd Simon in de lucht zit, des te kleiner de kans dat hij doodgaat bij een vliegtuigcrash, en dus is de kans dat zijn ouders hem op een leugen betrappen ook kleiner.’

‘Ja, want dat is natuurlijk het allerergste van doodgaan bij een vliegtuigcrash,’ giechelde Liv.

‘Zo is dat. Hij heeft niet op de statistieken gelet en negeert het gegeven dat de meeste crashes bij het opstijgen en de landing gebeuren en hij is van mening dat korte vluchten minder gevaarlijk zijn dan lange.’

‘Kun je niet proberen om hem te overtuigen? Ik bedoel, Marbella?’

‘Ik heb een waanzinnig huisje gevonden op internet. Het is...’

‘Maar dan vlieg je op Malaga. Dat vliegtuig zit vol met mensen die love en hate op hun knokkels hebben getatoeëerd, en die foute liedjes zingen.’ Liv huiverde. ‘En als het dan toch minder dan drie uur moet duren, waarom ga je dan niet naar de Italiaanse meren? Dan vlieg je op Milaan...’

‘Is dat dan beter?’

‘God, nou, en of dat beter is,’ zei Liv. ‘Geen tatoeages, veel linnengoed.’

Charlie was vergeten dat haar zusje een ongehoorde snob was. ‘Ik dacht dat jij het liegen afkeurde, en niet zozeer de bestemming,’ zei ze. ‘Ik heb ergens zin om het allemaal te laten zitten en te doen wat we hebben gelogen. Ik vind Torquay namelijk echt heerlijk, en ik wil niet dat mijn huwelijksreis een negatief of moeilijk randje krijgt. En idealiter kan ik er gewoon eerlijk over zijn.’

‘Dat kan toch ook, tegen iedereen, behalve Kathleen en Michael. En de kans dat die iemand spreken of tegen het lijf lopen is heel klein.’ Olivia ritste haar tas open en trok daar vier boeken met gerimpelde ruggen uit. ‘Deze heb ik voor je meegebracht. Ik mag hopen dat je dankbaar bent, want deze tas is een echte Orla Kiely en nu is hij helemaal uit model.’ Ze prikte met haar wijsvinger in de tas. ‘Ik wist niet zeker hoelang je vrij had genomen van je werk, maar ik heb er genoeg bij me...’

‘Ik ga morgen weer aan de slag.’ Toen ze de beteuterde blik van haar zusje zag, zei Charlie vlug: ‘Maar dan heb ik ze vast, fijn. Kan ik ze in Marbella lezen.’

Olivia zette haar strenge schooljuffenblik op. ‘Je bent toch niet van plan om pas in juli weer eens een boek te lezen?’

‘Zijn ze goed? Zijn dit boeken die jij hebt gerecenseerd?’ vroeg Charlie. Ze pakte er eentje op. De foto op het omslag toonde een bange vrouw die wegrende van iets vaags en donkers achter haar. Liv nam meestal boeken mee over vrouwen die aan het eind van het boek hun nutteloze en vaak psychotische mannen verlieten aan wie ze hun leven hadden vergooid, en die vervolgens de ochtendzon tegemoet liepen met betere mannen.

‘Ik heb ook een boek waarvan ik graag wil dat jij het leest,’ zei Charlie. Ze knikte naar Niets dan liefde, dat op tafel lag.

‘Is dat zo’n ellendige autobiografie?’ Olivia gleed wat dichterbij en veegde toen met veel misbaar haar vingers aan haar broek af. ‘Heb je dat gekocht toen je je vlucht naar Malaga had geboekt?’

‘Je mag niet weigeren,’ zei Charlie tegen haar. ‘Ik was bijna vermoord – dus je moet lief zijn voor mij. Ik wil graag weten hoe Helen Yardley op jou overkomt – als een echt slachtoffer van een rechterlijke dwaling of als iemand die een rol speelt.’

‘Hoezo, denk jij dat ze haar kinderen toch heeft vermoord? Ik dacht dat het uiteindelijk toch allemaal goed kwam.

Dat het uiteindelijk toch allemaal goed kwam. Liv las te veel romans. Ze sloeg het boek ergens in het midden open en bracht het dicht bij haar gezicht. Dat zag er gek uit, alsof ze de achterkant van Niets dan liefde als masker droeg. Hallo, mijn naam is Olivia en ik ben verkleed als klaagboek.

‘Er staan allemaal uitroeptekens in – niet binnen de aanhalingstekens, maar in de lopende tekst,’ zei ze ontzet. Ze sloeg een andere bladzijde op. ‘Moet ik dit nu echt...’

Charlie pakte het boek van haar af. Haar handen trilden en dat trillen verspreidde zich over de rest van haar lichaam. ‘O, mijn god. Niet te geloven.’ Ze bladerde zo snel ze kon door het boek. ‘Kom op, kom op,’ mompelde ze zachtjes.

‘Zeg, ik zat te lezen,’ protesteerde Liv.

De adrenaline pompte door Charlies lijf, waardoor haar vingers te stijf en tegelijkertijd te beverig werden. Ze wilden niet meewerken, zodat ze steeds te veel bladzijden tegelijk omsloegen. Ze bladerde weer terug en vond de bladzijde die ze zocht. Dit was het. Dat kon niet anders.

Ze stond op, en gooide haar stoel omver. Terwijl ze ‘sorry’ over haar schouder riep, pakte ze haar autosleutels en rende ze het huis uit. Terwijl ze de voordeur achter zich dichtsloeg bedacht ze dat ze er waarschijnlijk net zo uitzag als die bange vrouw op het omslag van het boek dat Liv voor haar had meegebracht. De titel was haar alweer ontschoten. In haar hoofd was nu alleen nog maar plaats voor één boektitel.

Niets dan liefde. Niets dan liefde. Niets dan liefde.