21
Maandag 21 oktober 2009
‘Hij verdacht mij al vanaf de allereerste keer dat de politie aan de deur kwam,’ zegt Ray tegen de camera. Ik knik en hoop vurig dat ze doorpraat, dat ze me zo veel mogelijk vertelt voordat Angus erbij komt. Ik ben bang dat ze niet meer zo openhartig zal zijn als hij meeluistert. ‘Zijn houding naar mij toe veranderde. Hij werd verschrikkelijk kil en afstandelijk, maar tegelijkertijd verloor hij me geen seconde uit het oog. Hij ging in een van de logeerkamers slapen waar we ooit kinderkamers van hoopten te maken...’ Ze zwijgt. ‘Wist je dat we heel veel kinderen wilden?’
‘Nee.’
‘Angus komt uit een gezin met zes kinderen. We wilden er minstens vier.’ Ze valt stil.
‘Hij verloor je geen seconde meer uit het oog,’ zeg ik ter aanmoediging.
‘Hij... hij hield me in de gaten. Het was alsof iemand hem had opgedragen om mij voortdurend te bespioneren en verslag te doen van alles wat ik deed. In mijn meest paranoïde momenten vroeg ik me af of dat soms echt het geval was. Maar dat was het natuurlijk niet. De politie zou immers aannemen – en dat deden ze trouwens ook echt – dat Angus en ik elkaar niet zouden afvallen. Hij hield me dus voor zichzelf zo scherp in de gaten, en voor niemand anders. Hij probeerde bewijs te verzamelen voor mijn schuld of onschuld.
‘Geloofde hij niet dat Marcella en Nathaniel niet tegen het vaccin konden?’
Ray schudt haar hoofd. ‘Ik nam het hem niet kwalijk. Alle deskundigen zeggen je dat vaccins veilig zijn, en hij was er niet bij toen de kinderen stuiptrekkingen kregen. Alleen Wendy en ik hebben gezien wat er gebeurde. Wat Angus betrof kon ik net zo goed een moordenaar zijn die Wendy had overgehaald voor me te liegen.’
‘Jij was zijn vrouw,’ breng ik haar in herinnering. ‘Hij had moeten weten dat jij je kinderen niet zou vermoorden.’
‘Misschien was dat ook zo gelopen als ik niet net had gedaan alsof ik een zombie was van depressiviteit om met Fiona naar Zwitserland te kunnen. Daardoor twijfelde hij aan alles, ook of hij me daarvoor wel goed genoeg kende. Dat kan ik hem ook niet kwalijk nemen – het was mijn schuld. Zelfs op dat moment heb ik het hem niet kwalijk genomen, maar...’ Ze breekt haar zin af en kijkt naar het plafond alsof ze bang is dat hij daar elk moment door zou kunnen zakken. Ze kan toch niet bang voor hem zijn als ze van plan is om weer met hem te trouwen?
‘Binnen de kortste keren was ik doodsbang voor hem,’ zegt ze. ‘Hij wilde niet meer met me praten – dat was nog het engste. Ik bleef vragen of hij dacht dat ik Marcella en Nathaniel had vermoord, maar hij gaf nooit antwoord. Het enige wat hij zei was: “Alleen jij weet wat je hebt gedaan, Ray.” Hij was zo uitdrukkingsloos, zo gruwelijk... kalm. Ik kon niet geloven dat hij zo doodgemoedereerd kon toezien hoe ons leven uit elkaar spatte – doordat ik van moord werd beschuldigd en misschien naar de gevangenis zou moeten. Achteraf gezien denk ik dat hij toen juist ingestort is. Ik weet het wel zeker. Je hoort er nooit iets over, maar het is wel degelijk mogelijk dat mensen gek worden op een stille, ordentelijke manier. Dat is wat er met Angus gebeurde. Hij vond zelf helemaal niet dat hij kapot was van verdriet, hij vond dat hij ze juist allemaal heel goed op een rijtje had, en dat hij puur rationeel reageerde: ik word van moord beschuldigd, dus is het zijn taak om mij in de gaten te houden en mijn gedrag te registreren om zeker te zijn dat er een feitelijke basis is voor de beschuldiging – zo zou hij dat zelf ongetwijfeld hebben gesteld.’
‘Je zegt “registreren”... Bedoel je daarmee dat hij het opschreef?’
‘Uiteindelijk werd ik wanhopig omdat hij ronduit weigerde om met me te communiceren. Ik heb de kamer doorzocht waar hij sliep en toen vond ik allerlei... verschrikkelijke dingen in een van de laden: een schrift waarin hij precies beschreef hoe ik me gedroeg, en eindeloos veel artikelen die hij van internet had gedownload over het belang van vaccinatie en de corrupte eigenpijpers die beweren dat inenten gevaarlijk is...’
‘Wat schreef hij over jou in dat schrift?’ vraag ik.
‘O, niets interessants. “Ontbijt, 8.00 uur: 1 Weetabix. Zit op de bank te huilen, 1 uur lang.” Dat soort dingen. Ik deed toen niet zo veel, behalve huilen, eindeloos veel vragen beantwoorden van de politie en proberen om met Angus in gesprek te raken. Op een dag trok ik zijn starende stilte niet meer en toen zei ik tegen hem: “Als een jury mij onschuldig acht, ben je dan eindelijk overtuigd dat ik je de waarheid vertel?” Hij begon zo akelig te lachen...’ Ze huivert. ‘Die lach zal ik nooit vergeten.’
En toch ben je bereid nog een keer met hem te trouwen.
‘Hij zei: “Denk je nu werkelijk dat ik mijn mening baseer op die van twaalf vreemden, van wie de meesten niet eens een fatsoenlijke opleiding hebben genoten? Denk je nu werkelijk dat Marcella en Nathaniel zo weinig voor mij betekenden?” Toen ben ik echt door het lint gegaan. Ik heb geschreeuwd dat hij het in dat geval dus nooit zeker zou weten, als hij mij niet wilde geloven, en de jury niet. Hij zei heel kalm dat hij er wel achter zou komen. “Hoe dan?” vroeg ik, maar dat wilde hij niet zeggen. Hij liep weg. Telkens als ik hem die vraag stelde, keerde hij mij de rug toe.’ Ray knijpt boven in haar neus en haalt haar hand dan weg alsof ze zich ineens herinnert dat de camera draait. ‘Daarom heb ik gelogen tijdens mijn proces,’ zegt ze. ‘Daarom was ik zo inconsistent als ik maar kon zijn, en sprak ik mijzelf tegen als ik de kans kreeg. Ik wist niet wat Angus van plan was, maar ik wist wel dat hij een plan had, en dat ik aan hem moest ontsnappen en aan... wat hij me ook maar aan wilde doen.’
Ik knik. Daar weet ik alles van: de dringende noodzaak om aan Angus Hines te ontsnappen. Je omdraaien en zien dat hij vlak achter je staat in de deuropening van je appartement...
Waar is hij trouwens? Wat is hij boven aan het doen dat zo veel tijd kost?
‘Ik wilde geen dag langer bij hem blijven,’ zegt Ray. ‘Hij was een doodeng... ding geworden, hij leek helemaal niet meer op mijn man, niet op de man van wie ik hield. De gevangenis zou niets zijn vergeleken met de angst om met dat ding te moeten leven – en in de gevangenis was er tenminste niemand die probeerde om mij te vermoorden, en ik was er steeds vaster van overtuigd geraakt dat Angus dat van plan was. Zo krankzinnig leek hij toen.’
‘Je hebt gelogen zodat de jury jou onbetrouwbaar zou vinden.’
‘Zodat ze mijn verhalen als leugens zouden beschouwen, ja. Ik wist dat ik zeker schuldig zou worden bevonden als ze dat eenmaal zouden doen. Begrijp me goed, het maakte mij niet uit waar ik zou moeten leven. Ik was alles al kwijt: mijn man, mijn twee kinderen. En mijn huis – dat was erger dan de hel. Ik kreeg er geen lucht meer, kon er niet slapen, en niet eten. De gevangenis zou een welkome opluchting zijn, dacht ik. En dat was het ook. Echt waar. Daar was ik niet meer de hele tijd bang, en ik stond er ook niet onder continue bewaking. Daar kon ik al mijn tijd besteden aan het enige waar ik behoefte aan had: in alle rust nadenken over Marcella en Nathaniel. Hen in alle rust missen.’
‘Maar je deed de rest van de wereld geloven dat jij hen had vermoord. Vond je dat dan niet verschrikkelijk?’
Ray kijkt me vreemd aan, alsof ik iets heel raars heb gezegd. ‘Waarom zou ik? Ik kende de waarheid. En de enige drie mensen met een mening die er wat mij betrof toe deed, waren er niet meer. Marcella en Nathaniel waren dood, en de Angus van wie ik hield... ik had het gevoel alsof die met hen was gestorven.’
‘Dus toen je Nathaniel had gevonden en je zei dat je de wijkverpleegkundige direct had binnengelaten...’
‘Ik wist heel goed dat ik dat niet had gedaan. Ik heb haar minstens tien minuten voor de deur laten staan, precies zoals zij tegen de rechter heeft verklaard.’
‘Waarom?’
Ze geeft niet meteen antwoord. Dan fluistert ze: ‘Nathaniel was dood. Ik wist dat de wijkverpleegkundige dat meteen zou zien. Ik wist dat ze het hardop zou zeggen. Ik wilde niet dat hij dood was. Hoe langer zij buiten bleef wachten, hoe langer ik kon doen of het niet zo was.’
‘Wil je even pauzeren?’ vraag ik.
‘Nee, dank je wel, ik wil doorgaan.’ Ze leunt voorover naar de camera. ‘Angus kan elk moment beneden komen. Ik denk dat hij door hierover te praten, kan beginnen aan zijn herstel. Ik heb therapie gehad in de gevangenis, maar Angus heeft nog nooit iets gedeeld met anderen. Daar was hij nooit aan toe, maar nu wel. Daarom is deze documentaire zo belangrijk – niet alleen omdat we zo ons verhaal kunnen doen en dingen kunnen uitleggen...’ Ze bedekt haar buik met haar handen.
De baby. Daarom wil Ray er nu over praten – niet voor mij, niet voor het publiek. Voor haar kind. De film is haar geschenk aan de baby: de familiegeschiedenis.
‘Angus heeft ook gelogen,’ zei Ray. ‘Toen ik werd veroordeeld, heeft hij tegen de pers gezegd dat hij voor de uitspraak een beslissing had genomen: dat hij zou geloven wat de jury besloot, schuldig of onschuldig. Ik wist dat dat een leugen was, en Angus wist dat ik het wist. Hij dreef de spot met me van een afstand; hij deed het om mij te herinneren aan zijn minachting voor de slecht opgeleide juryleden en zijn belofte dat hij er op een dag zelf achter zou komen of ik al dan niet schuldig was. Hij wist dat ik die verborgen boodschap in zijn verklaring zou lezen. Maar zolang ik in de gevangenis zat, kon hij me niet te pakken nemen.’
‘Kwam hij op bezoek?’
‘Ik weigerde hem te zien. Ik was zo bang voor hem dat ik liever met rust gelaten wilde worden toen Laurie Nattrass en Helen Yardley interesse in mij begonnen te tonen. Het heeft heel wat therapie gekost om mij ervan te overtuigen dat ik waarschijnlijk niet thuishoorde in de gevangenis als ik geen moordenaar was.’
‘Maar als je zeker wilde weten dat je de gevangenis in ging en dat je daar zou blijven, waarom heb je dan niet schuld bekend?’
‘Omdat ik onschuldig was.’ Ze zucht. ‘Zolang ik duidelijk zei dat ik Marcella en Nathaniel niet had vermoord, stelde ik hen niet teleur. Mensen hadden de keuze om me al dan niet te geloven. Als ik zou zeggen dat ik het had gedaan, zou ik hun nagedachtenis verraden door te doen alsof er ooit een moment was geweest dat ik wilde dat zij zouden sterven. Ik vond het niet erg om over andere zaken te liegen, maar om voor de rechter te staan en onder ede te beweren dat ik mijn lieve kinderen dood wenste: dat kon ik niet. Bovendien zou het contraproductief hebben gewerkt als ik schuld bekend had. Dan had ik namelijk een lichtere straf gekregen, en misschien zelfs een mildere tenlastelegging – dood door schuld, in plaats van moord. Dan was ik misschien binnen vijf jaar al vrij geweest – minder misschien zelfs – en dan was ik aan Angus overgeleverd.’
‘Maar toen je vrijkwam, en je uit dat hotel met die urnenfoto’s was vertrokken, ben je toch naar hem teruggegaan. In Notting Hill. Was je toen niet meer bang voor hem?’
Ze knikt. ‘Maar ik was nog veel banger om de rest van mijn leven in angst door te moeten brengen. Wat Angus ook maar voor me in petto had, moest meteen maar gebeuren. Toen hij me binnenliet, dacht ik werkelijk dat ik misschien nooit meer levend naar buiten zou komen.’
‘Jij dacht dat hij je zou vermoorden, en je bent toch naar hem toe gegaan?’
‘Ik hield van hem.’ Ze haalt haar schouders op. ‘Tenminste, ik had ooit van hem gehouden, en van de man die hij vroeger was geweest, hield ik nog steeds. En hij had mij nodig. Hij was gek geworden, zo gek dat hij niet besefte hoezeer hij mij nodig had, maar ik wist dat wel. Ik ben de enige in de wereld die evenveel van Marcella en Nathaniel hield als Angus – het was onmogelijk dat hij me niet nodig had. Maar, ja, ik dacht dat hij me zou vermoorden. Wat hij tegen me had gezegd, spookte nog altijd door mijn hoofd: dat hij er op een dag achter zou komen of ik schuldig was of niet. Hoe kon hij daarachter komen als hij mij en de jury niet geloofde? Het enige wat ik kon bedenken was dat hij me zou laten weten dat ik zou sterven, dat er geen uitweg mogelijk was. Misschien zou ik dan bekennen, als er iets te bekennen viel. Misschien was hij van plan me te martelen, of...’ Ze schudt haar hoofd. ‘Je denkt allerlei verschrikkelijke dingen, maar ik moest het weten. Ik moest weten wat hij met me van plan was.’
‘En? Heeft hij geprobeerd je te vermoorden?’
De deur gaat open. ‘Nee, dat heb ik niet geprobeerd,’ zegt Angus.
‘Dat heeft hij niet geprobeerd,’ echoot Ray. ‘En dat was een geluk voor mij, want als hij het had geprobeerd, was het hem gelukt.’
Nee. Dat is het verkeerde antwoord. Hij heeft wel geprobeerd haar te vermoorden. Dat moet wel, want... In mijn hoofd beginnen dingen op hun plek te vallen: de kaarten. De zestien getallen. En de foto’s, Helen Yardley’s hand...
Ik wend me tot Angus. ‘Ga maar naast Ray zitten, en als je praat moet je in de camera kijken, niet naar mij,’ zeg ik tegen hem. ‘Waarom heb je mij die lijsten gemaild – van alle mensen tegen wie Judith Duffy heeft getuigd in strafzaken en in familierechtelijke zaken?’
Hij fronst, want hij is niet blij met de sprong naar een ander onderwerp. ‘Ik dacht dat we het hadden over wat er gebeurde toen Ray thuiskwam?’
‘Dat komt nog, maar eerst wil ik graag dat je uitlegt waarom je me die lijsten hebt gestuurd. In de camera, graag.’
Hij kijkt eerst Ray aan, die knikt. Ik zie dat ze gelijk heeft: hij heeft haar inderdaad nodig. ‘Het leek me wel nuttig als je zou zien hoeveel mensen Judith Duffy ervan had beschuldigd dat zij hun kinderen opzettelijk mishandeld of vermoord hadden,’ zegt hij.
‘Waarom? Waarom was dat nuttig?’
Angus staart in de camera.
‘Je wil het me niet zeggen. Je vindt dat ik zelf in staat moet zijn om daarachter te komen. Nou, het spijt me, dat ben ik niet.’
‘Maar het ligt toch voor de hand?’ vraagt hij.
‘Nee.’
‘Vertel het haar nou maar, Angus.’
‘Ik neem aan dat je bekend bent met de zinsnede waar Judith Duffy beroemd mee is geworden: “zo onwaarschijnlijk is dat het grenst aan het onmogelijke”?’
Ik zeg dat ik die inderdaad ken.
‘Weet je waar ze het over had toen ze dat zei?’
‘Over de kans op twee gevallen van wiegendood binnen één gezin.’
‘Nee, dat is een algemene misvatting.’ Hij lijkt het prettig te vinden dat hij me kan tegenspreken. Mijn hart gaat zo tekeer dat het me verbaast dat de camera niet trilt. ‘Mensen denken dat ze dat bedoelde, maar tegen Ray heeft ze gezegd dat het anders lag. Ze had het helemaal niet over algemene principes, maar over twee specifieke gevallen – over Morgan en Rowan Yardley – en de kans dat zij een natuurlijke dood gestorven waren, gegeven het fysieke bewijs in beide gevallen.’
‘Ga je mij nu vertellen waarom je me die lijsten hebt gestuurd?’ vraag ik.
‘Ik heb zo mijn eigen waarschijnlijkheidsprincipe, en dat wil ik je best uitleggen,’ zegt Angus. ‘Als Judith Duffy getuigt dat Ray een moordenaar is en Ray ontkent het, wat is dan de kans dat Duffy gelijk heeft?’
Ik denk erover na. ‘Ik heb geen idee,’ zeg ik eerlijk. ‘Als we aannemen dat Duffy een onbevooroordeelde getuige-deskundige is, en dat Ray een goed motief heeft om te beweren dat ze onschuldig was ook al was ze het niet...’
‘Nee, laat dat erbuiten,’ zegt Angus ongeduldig. ‘Niet nadenken over motieven, onpartijdigheid, deskundigheid – dat kun je allemaal niet wetenschappelijk meten. Ik heb het over pure kansberekening. Weet je wat, laten we het niet eens over Ray en Duffy hebben – laten we het abstracter maken. Een arts beschuldigt een vrouw ervan dat ze haar kind heeft verstikt. De vrouw zegt dat ze het niet heeft gedaan. Er zijn geen getuigen. Wat is de kans dat de arts gelijk heeft?’
‘Vijftig procent?’
‘Precies. Dus in dat scenario kan de arts het volledig bij het juiste eind hebben, of er juist helemaal naast zitten. Ze kan niet maar een beetje gelijk of ongelijk hebben, toch?’
‘Nee,’ zeg ik. ‘Die vrouw heeft haar kind wel of niet vermoord.’
‘Goed.’ Angus knikt. ‘Laten we nu eens naar wat grotere aantallen kijken. Een arts – diezelfde arts – beschuldigt drie vrouwen ervan dat zij kinderen hebben vermoord. Alle drie de vrouwen zeggen dat ze onschuldig zijn.’
Ray, Helen Yardley en Sarah Jaggard.
‘Wat is de kans dat ze alle drie schuldig zijn? Nog steeds vijftig procent?’
God, ik had op school al zo’n hekel aan wiskunde. Ik weet nog dat ik met mijn ogen rolde als we vierkantsvergelijkingen moesten doen: ja hoor, dit zullen we echt nodig hebben als we later groot zijn. Mijn lerares, mevrouw Gilpin, zei dan: ‘Handigheid met getallen zal je van pas komen op momenten die jij je nu nog helemaal niet kunt voorstellen, Felicity.’ Blijkbaar had ze gelijk. ‘Als de kans dat de arts gelijk heeft in elk geval vijftig procent is, dan is de kans dat ze in alle drie de gevallen gelijk heeft... nog altijd vijftig procent, toch?’
‘Nee,’ zegt Angus, alsof hij niet kan geloven dat ik zo stom ben. ‘De kans dat de arts gelijk heeft, of ongelijk, is in alle drie de gevallen één op de acht.’ Ray en ik zien hoe hij een verkreukeld bonnetje en een pen uit zijn jaszak haalt en daarop begint te schrijven, met zijn knie als ondergrond. ‘S staat voor Schuldig, O voor Onschuldig,’ zegt hij, terwijl hij me het bonnetje overhandigt als hij klaar is.
Ik kijk naar wat hij heeft geschreven.
Vrouw 1: S S S S O O O O
Vrouw 2: S S O O O O S S
Vrouw 3: S O S O O S O S
‘Snap je?’ zegt hij. ‘Er is maar een achtste kans dat de dokter in alle drie gevallen gelijk heeft, en een achtste kans dat ze ongelijk heeft in alle drie de gevallen. Laten we nu eens uitgaan van duizend gevallen...’
‘Ik begrijp waar je naartoe wilt,’ zeg ik. ‘Hoe meer gevallen er zijn waarin Judith Duffy heeft gezegd dat de vrouwen schuldig waren terwijl ze zelf beweerden onschuldig te zijn, hoe groter de kans dat ze soms gelijk en soms ongelijk heeft.’ Daarom heb je me in die e-mail ook geschreven dat Judith in drieëntwintig zaken voor de ouders heeft getuigd. Soms is ze voor, soms is ze tegen – dat was jouw punt. Soms heeft ze gelijk, soms heeft ze ongelijk. Met andere woorden, Laurie doet haar af als vervolger van onschuldige moeders, en dat is ronduit een leugen.
‘Precies.’ Angus beloont me met een glimlach. ‘Hoe meer vals beschuldigde vrouwen Laurie Nattrass uit de hoge hoed tovert, zogenaamde slachtoffers van Duffy’s zogenaamde verlangen om levens te verwoesten, hoe groter de kans dat daar vrouwen bij zitten die wel schuldig zijn. Ik geloof zonder meer in rechterlijke dwaling, en dat artsen het bij het verkeerde eind kunnen hebben. Maar je kunt niet verlangen dat mensen geloven dat er een eindeloze reeks slachtoffers van rechterlijke dwalingen is, en dat er een arts is die het in al die gevallen bij het verkeerde eind had...’
‘En dat had ik moeten opmaken uit die lijsten die je me stuurde?’
‘Ik noem dat het Kansprincipe van Hines: één vrouw die door Judith Duffy wordt beschuldigd van moord kan evengoed schuldig als onschuldig zijn. Van de honderd vrouwen die Judith Duffy van moord beschuldigde zijn er zowel veel schuldig als onschuldig.’
‘En jij wilde dat ik dat wist, omdat Laurie dat niet begreep,’ zeg ik zachtjes. ‘Hij scheen te denken dat alle vrouwen die door Duffy werden beschuldigd van moord op een kind onschuldig moesten zijn. Hij wilde niet inzien dat er ook schuldige vrouwen tussen zaten, verstopt tussen de schuldlozen.’
‘Hij zag door het bos de bomen niet meer,’ zegt Ray knikkend.
Er wordt aan de deur gebeld.
‘Zal ik opendoen?’ vraagt ze.
‘Nee, ik ga wel. Wie het ook is, ik zorg wel dat ze opduvelen.’ Ik dwing mezelf te glimlachen en zeg: ‘Blijf zitten, ik ben zo terug.’
In de hal raak ik in paniek en als ik bijna bij de deur ben bevries ik, en ben ik niet meer in staat de volgende stap te zetten. Judith Duffy deed haar voordeur open en toen schoot iemand haar neer, een man met een kaalgeschoren hoofd.
De brievenbus gaat open en ik zie een paar bruine ogen en een stukje neus. ‘Fliss?’ Ik herken de stem: het is Lauries ritsbroekbroer. Hugo. Waarom belt die aan? Het is zijn eigen huis, godbetert.
Ik doe de deur open. ‘Wat moet je?’ Zonder toestemming van mijn hersens maakt mijn hand een gebaar van: kom op, en snel een beetje.
‘Ik wilde mijn excuses aanbieden voor de manier waarop ik...’
‘Laat maar,’ zeg ik, en ik fluister: ‘Je moet iets voor me doen.’ Ik trek hem naar binnen en neem hem mee naar de dichtstbijzijnde kamer, de muziekkamer. Ik wijs naar de pianokruk en hij gaat gehoorzaam zitten. ‘Wacht hier,’ fluister ik ‘Blijf zitten. Verder niets doen, alleen hier zitten. In stilte. Zet je mobieltje uit, en doe net of je er niet bent. En niet pianospelen, nog geen noot. Zelf geen Vlooienmars.’
‘Ik kan de Vlooienmars helemaal niet spelen.’
‘Echt niet? Ik dacht dat iedereen dat kon.’
‘Wat ik wel kan is hier zitten en helemaal niets doen behalve zitten. Dat is een talent dat al velen van mijn dierbaren is opgevallen.’
‘Goed,’ zeg ik. ‘Wacht hier, en niet weggaan. Beloof me dat je niet weggaat.’
‘Dat beloof ik. Vind je het erg als ik vraag –?’
‘Ja.’
‘Maar wat –?’
‘Misschien moet je me straks een lift geven,’ zeg ik tegen hem.
‘Waar is je eigen auto dan?’ vraagt hij, ook fluisterend.
‘Die staat nog altijd in de showroom van Rolls-Royce te wachten tot ik de loterij win, of een rijke echtgenoot vind. Blijf hier nou maar stil zitten tot ik terugkom.’ Ik keer me om, en wil weer naar de hobbykamer gaan.
‘Fliss?’
‘Ik moet gaan. Wat is er?’
‘Als ik nu eens je rijke echtgenoot word?’
Ik krimp ineen. ‘Doe niet zo stom. Ik ben met je broer naar bed geweest.’
‘En zou dat voor jou een probleem zijn?’
‘Ik begrijp niet waarom je een voorwaardelijke constructie gebruikt,’ sis ik tegen hem. ‘Het is een probleem voor mij, een enorm probleem.’
‘Voor mij is het ook een groot probleem,’ zegt Hugo Nattrass, die als een idioot zit te stralen. ‘Dus we hebben al heel wat gemeen, vind je ook niet?’