Tijdens een internationaal veteranentoernooi in het Australische Perth zijn drie rugbyers bezweken aan een hartaanval. Een 53-jarige Canadees overleed tijdens de voorbereiding en twee Australiërs overleefden de wedstrijd niet. Het toernooi werd bezocht door ongeveer vijfduizend veteranen, onder wie tachtig-plussers. Deze oudgedienden werden overigens als enigen in bescherming genomen. Zij speelden in broeken met een afwijkende, felle kleur, ten teken dat ze niet getackled mochten worden. Tot zover een heerlijk bericht in Het Parool van gisteren en ik vind de schade van drie doden nog meevallen. Een totaal andere vraag drong zich op: is de rugbydood een mooie dood of is het gewoon ordinair sterven? Doordeweeks is het zeker niet en zoals iedereen een beetje bijzonder wil leven, wil iedereen toch ook een beetje speciaal heengaan. Althans ik wil dat. Ik ga toch liever dood omdat ik op vier kilometer hoogte het touwtje van mijn parachute niet kan vinden dan dat ik de laatste adem uitblaas in de file op de
Van Brienenoordbrug. Natuurlijk ben ik niet de enige die zo denkt. Iedereen wil leuk en memorabel vertrekken. Zo kan ik me voorstellen dat er tussen de rugbyers een aantal tachtigers heeft gelopen dat heeft geweigerd om een fel gekleurde broek aan te trekken. Dementie dreigt, het verpleeghuis doemt aan de horizon en je merkt dat je steeds meer gaat vergeten. En voor je vergeet te sterven wil je dood. Gooi jezelf in de scrum en kijk hoe het afloopt. Als het maar afloopt. Het moet toch heerlijk zijn om als fanaat rugbyer te sterven na een verschrikkelijke sliding. Je als een oude Romein door een stel Obelixen laten afslachten. Waar zou je op gaan zitten wachten? Moet deze in Perth geschapen mogelijkheid niet op veel grotere schaal worden toegepast? Dus Floris Jan Bovelander heeft iedere woensdag dienst en knalt een aantal ouwe hockeyers aan flarden in het Wagener-stadion. Floppie is daar veel te aardig voor en moet niet aan de executie denken, maar de oude hockeyers (schitterende broeken!!) zullen hem overtuigen en de Bloemendaler zwicht. Bijtend op de onderlip en door een waas van tranen knalt hij de oudgedienden van de doellijn. Ze spatten tegen het net uiteen en een paar lichtgewichten jaagt het strafcornerkanon zelfs tot ver op de tribune.
In zwembad De Hommel worden wat oude waterpoloërs verdronken, sportschool Albert Cuyp tikt een dozijn bejaarden tegen het canvas en Anton Geesink kan het werk niet aan. Een van de vaste regels is dat er altijd publiek bij zit, zodat het vrijwillige sterven met gejuich ontvangen wordt.
Laat mij doodgaan in een uitverkocht San Siro. Ik ben namelijk particulier. Fondspatiënten gaan in de Lange Leegte of in een verlaten Kuip bij een thuiswedstrijd van svv. Dan krijg je er gratis motregen bij.
De onoverkomelijke dood ondergaan in een vol stadion. Heerlijk. Nooit zorgen over de recensies. Het zal je aan je kist roesten wat Ben de Graaf of Evert ten Napel ervan vindt.
Je bent er niet meer en hoeft de meninkjes en commentaartjes niet meer te lezen. Mart mag cynischer dan cynisch de beelden inleiden.
Voor een aantal sporters is het sterven te gemakkelijk. De autocoureur of de bobsleeër moeten iets mooiers verzinnen en de bergbeklimmer mag ook niet te snel zijn echo in het dal gaan zoeken. Ik zal niet zeggen dat zij voor de badmintonvariant (martelen) moeten kiezen, maar een beetje fantasie mag je toch wel eisen. Je sterft uiteindelijk maar één keer, dus het moet in stijl. En ik? Ik heb het eeuwige leven. Ik kan namelijk alleen maar dammen. Erg hè?