LEONTIEN

Bij Daphne Jongejans had ik het al. Zij dook jaren geleden van de plank en ik droomde bij de eerste aanblik onmiddellijk weg in het hoogpolige berber voor de buis. We zwierven door de Grand Canyon, dansten in de toen nog bestaande Club 54 en ik las haar in een brak hotel in één adem De Avonden en Werther Nieland voor. Zij antwoordde met Zwerversliefde van Roland Holst (Laten wij zacht zijn voor elkander kind) en speelde voor mij in de verlaten bar Schumann's Kinderszenen op een bijna valse piano. Het was alleen, net als altijd, de tragiek dat ik niet de enige was. Al snel barstte haar schoonheid uit de leesportefeuille en toen de Panorama-lezer mee mocht snoepen was het voor mij genoeg. Je wilt met je geliefde helemaal alleen zijn of juist pronkend zwalken op een Glamourlandparty, maar je wil wel het copyright op de gevoelens hebben. En Panorama is in dit geval de absolute grens. Daarna is het heel lang stil geweest in het huis van mijn hormonen. Tennissterretjes hebben mij tot nu toe niet geraakt, hockeysters braken niets in mij los, handbalsters de­den mij rennen naar mijn winterjas en toen de waterpolovrouwen wereldkampioen werden heb ik zelfs mijn schoonvader ten dans gevraagd. Ik ken geen enkele korf­balster met wie ik gemengd wil douchen. Ook niet om de sport te onttrutten.

Maar sinds gisteren is het weer helemaal mis. Ontwricht en bellen blazend loop ik mijn gezin te ontwijken, mijn vrouw struikelt over mijn geestelijke afwezigheid, de kinderen heb ik al twee keer onterecht afgeblaft en er hangt een on­definieerbare mooie mist boven de gracht. Laat ik de span­ning maar niet te hoog op laten lopen en meteen met de naam in huis vallen. Leontien van Moorsel. Natuurlijk ken ik haar al jaren, haar boterzachte g, haar schitterende oog­opslag en haar altijd positieve antwoorden op de domste vragen van de ergste sportjournalisten. Maar gisteren stond er een foto in de krant: Leontien geflankeerd door de on­schuldige Jan Koerts en de met iets meer bijgedachten kij­kende Frans Maassen. Zij werden tijdens de traditionele Amstel Wielerlunch tot de beste wielrenners van het jaar gekozen en haar parfum spat van de krant, vervult mijn boekige werkkamer, bedwelmt de columnist en Schuberts weemoedige Concerto for viola d'amore is vanzelf op repeat gesprongen.

De tafel in het Parijse Laserre is reeds besproken, de twee kaartjes voor AC-Inter in het San Siro liggen reeds klaar en als zondagmiddag bij de opkomst van de vedetten de hel losbreekt zal ik haar in het oor fluisteren dat het publiek anders nooit zo doet, maar dat de speaker zojuist heeft om­geroepen dat zij in het stadion is.

In gedachten sta ik bij de woonwagendealer en koop een prachtige Pipo-wagen. Leontien en ik luieren ons langs de Rhóne richting de Provence, overwinteren in de Camargue en komen pas over twaalf kin deren terug in Nederland. De schouwburgdirecteuren boeken mij nooit meer omdat ik zo abrupt mijn tournee heb afgeblazen en amev, de spon­sor van Leontien, daagt haar alsnog voor de rechter en eist een schadevergoeding van duizenden guldens. Wij zijn on­dertussen allang vergeten wie we ooit waren en zwerven met onze bloedjes door Europa. We slaan onze tent op op dorpspleinen, ik zing daar a capella mijn hartverscheuren­de kersthitje Flappie en na de pauze fietst ons hele gezin in een Sound of Music-act rond de kerk. De wielerfans her­kennen de rijpe Leontien, worden vertederd door de schare snotneuzen en vragen zich af wat die beetje kalende dikzak erbij doet. Bij dit laatste beeld knapt de lamp van de projec­tor en breekt de film spontaan. Iemand doet de tl-buizen aan en ik zit aan mijn buro mijn vrijdagse stukje te schrij­ven. Mijn vrouw roept dat er koffie is en ik schreeuw dat ik zo kom. Alleen nog even mijn stukje doorbellen.