49

Karin vermoedde de contouren van een raam, een vierkant raam van licht. Ze slaagde er niet in haar blik helemaal te fixeren. Ze kon haar loodzware arm niet optillen. Hij was in de kamer en haar naam werd in ongelijke geluidsgolven door het donker getransporteerd. De lettergrepen kwamen haar zo vreemd voor, Ka-rin, Ka-rin; het geluid van een dier. Hij was weer vlak bij haar. De benen in de blauwe spijkerbroek bewogen zich onvoorspelbaar, vooruit, achteruit, achteruit en opzij, als in een dans met voortdurend nieuwe passen. Ze zag de spuit de hele tijd liggen, maar het deed haar niets wanneer de naald in haar ader werd gestoken. De lijn van de tijd was gebogen tot een spiraalvorm en had zijn richting naar de toekomst verloren, alles was relatief, haar dood zou worden gedateerd volgens de radioactieve splijting van de koolstofatomen. De gordijnen bewogen zinloos heen en weer door de luchtstroom van het raam. Haar lichaam viel in een onbekommerde duisternis, werd door de middelpuntvliedende kracht naar buiten getrokken, helemaal naar de buitenrand, gevangen in een schommelende beweging. Per Göthe keek naar het slappe vrouwenlichaam in het tweepersoonsbed. Haar rode haar lag in plakkerige slierten op haar voorhoofd. Haar kaak hing slap omlaag. Het zoeken van haar hand boven de deken was gestopt en de hand lag nu als de witte vleugel van een vogel op haar borst. Hij bleef staan en liet zijn armen zwaar langs zijn lichaam hangen. De vermoeidheid overviel hem als een golf van misselijkheid. De vloer begon te draaien en hij wankelde opzij. Hij moest proberen wat te slapen zolang de drug haar in bedwang hield. Nog één ampul, daarna moest hij meer halen. Als hij maar op Susann had kunnen vertrouwen, was alles veel simpeler geweest. Nu voelde hij zich woedend in zijn eenzaamheid, van alle kanten geprest. Het was misschien beter om de roodharige vrouw te laten sterven en het land te verlaten nu het nog kon. Om helder te kunnen denken moest hij slapen. Er stond een bijna-antieke wekker van roestvrij staal met twee grote Mickey Mouse-oren op het nachtkastje. Het glas ontbrak en de wijzers waren scheef. Hij controleerde supergeïrriteerd of hij het deed en hield prompt de afgebroken schroefsleutel in zijn hand. In de loop van een paar minuten overwoog hij zijn slachtoffer te wurgen; eenvoudig en pijnloos in haar slaap. Hij zag de hartslag in haar hals als kleine stootjes onder haar huid. Hij liet zijn vingers een ring om haar keel vormen terwijl hij aan de vergoeding dacht wanneer de leiding biologisch materiaal zou krijgen; hoe een moment van zelfbeheersing aanzienlijke bedragen zou kunnen opleveren. Hij kroop in het bed en liet zijn hoofd op het kussen vallen, strekte zijn benen en liet zijn arm zwaar op de heup van de vrouw rusten. Hij deed de leren riem van zijn broek los die over zijn buik spande, maakte zijn gulp open en kroop dichter naar haar toe. Haar kleren stonken naar zweet en oude urine. Onder andere omstandigheden zou hij niet geaarzeld hebben om haar een beurt te geven, maar de vermoeidheid en de stank maakten hem besluiteloos. De jongensachtige platte billen en de kleine borsten hadden zijn oog geprikkeld, hem opgehitst, ze leek wel een jonge meid. En niets was zo opwindend als een maagd te nemen. Om de eerste te zijn, zonder vergelijkingsmateriaal, juist dat gevoel uniek te zijn, om voor altijd zijn sporen in het lichaam van de vrouw achter te laten, zijn eigendomsmerk in te kerven. Hij moest aan Veronika denken en merkte dat hij ongewild een erectie kreeg. De zomer waarin ze hem alles had gegeven, sijpelde uit zijn geheugen omhoog. De zomer waarin hij was herboren, waarin hij zijn juk van grauwheid en onbekwaamheid had afgeworpen en gedurende een paar korte weken in juni het middelpunt van het universum was geweest. De gevoelens overmanden hem zonder dat hij zich kon verweren. De vermoeidheid maakte hem tot een gemakkelijke prooi voor de verbittering die voortdurend onder de oppervlakte verborgen lag. Het was onvermijdelijk geweest, ze had Samuel op een familiedinertje ontmoet en Per ingeruild, zoals ze het schertsend aan haar vriendinnen vertelde. Per was ineengekrompen. De ogen die hem naar de hemel hadden opgetild, zagen hem niet meer staan. Zijn hele leven was hij vervangbaar geweest. Hij voelde de leegte dichterbij komen, de angst om in het niets te verdwijnen, te worden opgeslokt door de zinloosheid van het leven en de angst voor de dood. De paniek kreeg grip op zijn ingewanden! Vervangbaar. De op één na beste. Hij had het gecompenseerd met Susann zodat niemand de omvang van zijn teleurstelling zou merken. Hij had haar gekozen omdat ze lelijk, onaantrekkelijk en oneindig dankbaar was met zijn aandacht. Dat gaf een bevrediging, maar ook een walging.

Hij verkeerde op de grens van waken en slapen, en zag zwart-witte beelden uit zijn jeugd. Het rook naar de zee. Zijn moeder zette haar zonnebril af en leunde in haar zonnestoel voorover. Per vond haar roodgestippelde badpak en de strooien zonnehoed mooi. Hij zwaaide. Maar ze zag hem niet. Ze lachte naar Samuel en zei iets. Samuel tilde zijn emmertje op en liet een krab zien die hij vanaf de steiger had gevangen. Zijn haar was krijtwit en krullend en stak af tegen zijn bruine huid. Zijn bewegingen waren levendig en zelfverzekerd. Hij kon al zwemmen. Per had zijn moeder geroepen en was in zijn rode zwemband gesprongen. ‘Kijk eens naar mij!’ Hij had zich uitgerekt en was nóg hoger gesprongen. Toen had hij zijn evenwicht verloren. Hij had geschreeuwd. Ze had hem niet gehoord. Hij werd bang toen zijn hoofd onder water kwam en doodsbenauwd toen hij niet aan de oppervlakte kon komen. Zijn bovenlichaam was te zwaar. Zijn benen zaten vast in de ring en hij kon daar ook niet staan. Hoe meer hij probeerde naar de oppervlakte te komen, hoe meer zijn lichaam om zuurstof schreeuwde. Hij zat hopeloos vast. Zijn longen en hoofd stonden op springen, het draaide voor zijn ogen. Hij proefde de zoute smaak in zijn mond: zeewater en tranen. Hij sloeg in wilde paniek om zich heen. Niemand zag hem. Niemand schoot hem te hulp. De druk op zijn borstkas verlamde zijn gedachten. Het suisde in zijn oren, het bruiste als een waterval. Pas toen hij zo uitgeput was dat hij toegaf en met zijn bovenlijf meeging naar de bodem, kwam hij los. Hij ontwaakte met een schok uit zijn droom en keerde vervolgens weer terug in de steeds weer beleefde nachtmerrie. Hij had zijn moeder gezocht op het strand, twee armen waarin hij kon uithuilen. Maar de zonnestoel was leeg en daarnaast stonden het emmertje van Samuel en zijn groene schepje. Alle gezichten waren vreemd geweest, alsof alles vervangen was terwijl hij zich onder water bevond. Op de plaid waar de buurvrouw had gelegen, zat nu een grijze mevrouw koffie te drinken. Misschien was het dezelfde vrouw, ouder geworden, misschien een andere. Hij was in het zand gaan liggen, met zijn hoofd onder de geruite plaid, helemaal alleen in zijn nietigheid. Daar lag hij zonder antwoord te geven op de aanhoudende vragen van de vreemde mevrouw, tot zijn moeder en Samuel terugkwamen van de wc. Hij had de plaid omhoog gedaan toen hij haar stem hoorde. Hij verlangde naar haar omhelzing, maar er zat al een jongetje op haar arm, niet Samuel, maar Per. En ze had ook een kleine Per aan haar andere hand. Het strand wemelde van de jongetjes die er precies zo uitzagen als hij. Toen ze vroeg: ‘Zullen we nu naar huis gaan?’ had een reeks kinderstemmetjes antwoord gegeven. Hij had geprobeerd de andere kinderen te overstemmen. Schreeuwde dat hij de echte Per was en dat de anderen nep waren, maar zijn stemmetje verdronk in het geroep, hij schreeuwde zich hees en zweeg. ‘Jij bent maar één celletje van papa, de rest is wat mama heeft gegeten. Eén spermaatje uit honderdduizenden. Uitslover.’ Samuels grijnzende gezicht zocht hem op in het grensland en verdween.

Een onhoudbare dorst trok haar omhoog naar het bewustzijn. Ze streek met haar hand over haar gebarsten lippen. De kamer kreeg contouren. Het raam was vergrendeld met een luik. Alleen een dun straaltje licht sijpelde het donker binnen. Onder het raam stond een donkerbruine, beschilderde kist. Het slot was gedeukt. De krullen van de schildering draaiden in steeds kleinere cirkels om elkaar heen naar het midden van de gestileerde bloemen. Karin probeerde het patroon te bekijken. Ze keek naar haar handen. Ze voelde hoe haar huid zich spande in de armplooi en vond de infuusingang met haar vingertoppen. Geen zwachtel, alleen vastgeplakt. Blauwe naald, constateerde haar beroeps-ik. Een grove mannenhand rustte op haar buik. Pezige, licht nicotinekleurige vingers met afgekloven nagels. Er glom een lichtrood litteken op de handrug. Karin probeerde een stukje op te schuiven, de zwaarte van zijn arm te verplaatsen. Een gewaarwording van gevaar werd tot leven gewekt. Een gevoel dat in contrast stond met de lichaamswarmte van degene met wie ze het bed deelde; het lichte gesnurk en de rustige ademhaling achter in haar nek leken volstrekt ongevaarlijk. Wat deed ze hier? De kist en het vloerkleed kwamen haar totaal onbekend voor. De grijze deken met zijn sterrenpatroon was haar eveneens vreemd. Het kind! Karin tastte met haar hand onder haar trui, voelde haar gezwollen borsten en de ronding van haar buik, een scheut van geluk voordat het gevoel van dreiging met hernieuwde kracht op haar afkwam. Ze kwam langzaam overeind en keek naar de man die aan haar zijde lag te slapen. Per Göthe! De angst zwol op als een bloedzuiger, zoog alle kracht uit haar gedachten. De misselijkheid kwam plotseling omhoog. Ze moest naar buiten! Oneindig langzaam en op onvaste benen verplaatsten haar voeten zich naar de slaapkamerdeur. Ze voelde aan de deurkruk. Op slot! De lucht bleef steken in haar longen en was niet afdoende. Was er een wapen of een voorwerp waarmee ze zich kon verdedigen? Een wekker. Kon je iemand bewusteloos slaan met een wekker? Ze twijfelde aan haar kracht. Waar kon de sleutel zijn? Onder zijn kussen? Hij lag met zijn hoofd op het uiterste randje van de matras. Karin liep om het tweepersoonsbed heen en zocht met haar hand onder het hoofdkussen. Haar vingers registreerden het koude metaal. Eindeloos voorzichtig haalde ze de sleutelbos tevoorschijn en hield deze in een stevige greep zodat de sleutels niet tegen elkaar aan zouden komen. De misselijkheid nam toe. Ze hield haar adem in en bestudeerde de sleutels een voor een. Voorzichtig probeerde ze de meest geschikte uit in het slot. Haar hand trilde. Ze kon de beweging niet bedwingen. De sleutelbos gleed uit haar vingers, viel op de grond en schoof onder het bed. In een fractie van een seconde had hij haar overmeesterd en duwde hij haar tegen de harde vloer. Ze zag het glimmende lemmet van het mes en kneep haar ogen dicht van schrik. Het hele gewicht van de man rustte op haar buik.

‘Ik moet naar de wc.’ Haar stem was een onbekend, krassend geluid. Ze schraapte haar keel, die was droog en haar tong was bijna onbeweeglijk. Hij vloekte en trok haar overeind.

‘Met de deur open, en doe geen gekke dingen want dan ga je eraan.’ Ze plaste, te uitgeput om zich te schamen voor zijn blikken, stak haar hoofd onder de kraan en dronk met gulzige teugen van het koude water, waste haar gezicht en keek in de spiegel. De misselijkheid kwam plotseling weer op, ze kon nog net haar bovenlichaam naar het toilet keren, maar slaagde er niet meer in de deksel omhoog te doen. Per vloekte en beende naar de keuken. Verdomme, hij had haar om zeep moeten helpen terwijl ze sliep. Hij maakte een blik worstjes open, maar had geen trek. Karin wankelde naar de keukentafel en zeeg neer op een houten stoel. De manier waarop ze hem aankeek, trof hem onaangenaam.

‘Heb jij kinderen?’

‘Dat gaat je geen reet aan.’ Zijn stem waarschuwde dat zwijgen het enige was wat hij wenste te accepteren. Hij zette een bord voor haar neer, zij het met een zekere aarzeling, schonk bier in voor hen allebei. ‘Giet het niet te snel achterover, dan hou je het misschien binnen.’

‘Waarom laat je me leven?’

Stilte.

‘Als je mij vermoordt, sterft het kind. Een onschuldig leven.’ Karin legde haar hand op haar buik.

‘Hou je bek.’ Hij hief dreigend zijn hand op, maar iets in haar houding weerhield hem ervan te slaan.

‘Hoeveel mensenlevens heb jij gered als arts?’ Hij hief zijn arm weer op om haar tot zwijgen te brengen, maar werd in die beweging onderbroken door het geluid van zijn mobiele telefoon. Hij stond vlug op en liet haar alleen in de keuken achter. Was er iets wat ze kon doen om haar leven te redden? Het was haar een raadsel waarom hij haar zo lang had laten leven. Was hij niet besluitvaardig genoeg? Was er ondanks alles iets wat op een geweten leek? Wist Susann Göthe dat zij zich hier bevond? Was ze verplaatst? Het leek er eerder op dat ze zich in een zomerhuisje bevond dan in de kelder van de Cheironkliniek. Hoelang was ze verdoofd geweest? Aan haar dorst en de minimale hoeveelheid urine te oordelen minstens een etmaal, misschien langer als ze een infuus had gehad. Hoelang? Pers stem klonk nu verder weg. Misschien was dit haar enige mogelijkheid om te vluchten. Om op goed geluk naar buiten te rennen. Hij stond met zijn rug naar haar toe en leek tegen de muur te praten. Zijn hand rustte op de deurpost. Zijn stem was opgewonden. Op blote, licht slapende voeten sloop ze langs en ze verwachtte elk moment zijn hand op haar schouder te voelen. Vijf stappen tot de buitendeur. Als die op slot zou zijn, zou ze dood neervallen. De sleutels! Lagen die nog in de slaapkamer? Ze had ze onder het bed zien glijden, maar geen kans gehad om ze weer te pakken. Karin voelde voorzichtig aan de kruk van de buitendeur. Een tikkend geluid vulde de kleine hal. Op slot! Het geluid leek door het huis te echoën. Maar hij kwam niet. Zijn stem klonk anders in de vreemde taal die hij sprak. Hij spuugde de medeklinkers uit, de klinkers klonken blatend.

Karin tastte onder het bed en vond de sleutelbos. Ze stopte hem snel in haar zak. Wat zou hij doen als hij zag dat ze hem in haar hand had? Per stond nog steeds in dezelfde houding, maar de tijd die ze had om te vluchten, was gekrompen. Zoals wanneer je verstoppertje speelt en tot honderd telt. Hoeveel tijd ze nog had voordat hij zich zou omdraaien, wist ze niet. Ze hield haar adem in en liep naar de deur. Stak de sleutel in het slot. Hij paste. Ze luisterde. Hij was nog steeds aan het praten. Ze draaide de sleutel snel om. Dat maakte lawaai. Zijn stem zweeg. De deur ging open. Ze rende. Ze hoorde zijn stappen. Haar benen strompelden voorwaarts alsof ze deeg in haar knieën had. Ze had niet genoeg lucht, haar borstkas ging op en neer, het deed pijn. Het bos zou haar kunnen redden. Twintig meter gemaaid gras, daarna de veiligheid van het bos. Ze kon hem nu duidelijk horen, zijn ademhaling, zijn stappen de trap af. Niet omkijken! Niet aarzelen of blijven staan! Rennen! Karin schreeuwde het uit, maar het geluid klonk als een fluistering en vergde al haar krachten. Achter een boom gaan staan! Het draaide voor haar ogen. Achter de volgende boom, en de volgende! Karin struikelde over een boomstronk. Ze viel languit in het mos en rolde opzij. Hij was vlakbij. Ze hoorde zijn hijgende ademhaling. Ze lag stil. Keek door de groene kronen van de bomen omhoog. De sparren zwaaiden medelijdend met hun toppen. Hij stond over haar heen. Ze deed haar ogen dicht om zijn gezicht niet te hoeven zien.

Per Göthe had haar in de bescherming van de nacht met veel moeite in de achterbak van zijn auto weten te tillen. Het was eenvoudiger geweest om haar vastgebonden in het huis achter te laten tot hij terugkwam, maar hij wilde niet riskeren dat de eigenaar van het huis of een laat gearriveerde huurder haar zou vinden. Ook al zou hij erin slagen haar in de kelder te wurmen, het zou te gehorig zijn als ze wakker zou worden en met haar vastgebonden benen tegen de muur zou gaan schoppen. Het huis was de laatste jaren niet verhuurd geweest en de eigenaar was voorzover hij wist voor een langere opdracht voor OKTA in het buitenland, maar hij wist het niet zeker. Niets was zeker, nooit. Verdomme, dat het zo was gelopen! Toch was er nog een kans om het tij te keren. Hij moest aan meer Dormir zien te komen. Ze begon aan het slaapmiddel gewend te raken en er waren steeds grotere doses nodig. Dit was de laatste ampul. Hij had de hulp van Susann nodig om het geneesmiddel te verkrijgen en, zonder meer, om de operatie uit te voeren. Dat labiele, vreselijke mens! Hij walgde van Susanns overrijpe lijf, de zware, hangende borsten en het losse vel onder haar kin. Maar als hij haar moest kalmeren, zou hij vermoedelijk mans genoeg zijn om haar een laatste veeg te geven. Hij moest ondertussen maar aan iets anders denken. Ogen dicht. Als het maar snel ging - als ze maar niet had gedronken, want dan duurde het een eeuw. Hij huiverde van ongenoegen. Ze zou mee mogen naar Hongkong. Daar zou de leiding zich over haar ontfermen. Hij zou zich niet meer om Susann hoeven te bekommeren in ruil voor de levering van het onderzoeksmateriaal. Een ongeval in het buitenland. En daarna zou hij vrij zijn om het leven te leiden dat hij wilde. Hij zou de geslaagde broer zijn. Het leven in de schaduw van de wereldberoemde Samuel Göthe was hem door de jaren heen niet, bepaald bevallen. Samuel Göthe, de oogappel van zijn moeder. De favoriete zoon. Samuel Göthe, de ideale schoonzoon met een bliksemcarrière. De studiebol. Samuel Göthe, de goedheid zelve. Veronika had hem afgewezen toen ze Samuel had ontmoet. Ze had hun heilige liefdesontmoetingen smalend ‘frunnikoefeningen’ genoemd. Ze had als een wilde kat naar hem gesist toen hij haar eraan had herinnerd hoe fijn ze het hadden gehad. Ze had zich gekoesterd in Samuels blikken en naar Per gespuugd. Hoe hadden haar ogen van de ene dag op de andere zo hard kunnen worden? Het was een ongeluk geweest! Het was niet de bedoeling geweest dat ze zou sterven. Hij had haar alleen van haar paard willen tillen, haar een moment willen vasthouden, maar ze had geschreeuwd. Hij was er niet op voorbereid geweest dat ze zo zou schreeuwen. Toen hij haar van het paard trok, kwam ze met haar hoofd op de steen terecht en verstomde haar schreeuw voor altijd. Eigenlijk was het rechtvaardig dat ze geen van beiden met haar hadden mogen leven, dacht Per. Niets anders dan pure rechtvaardigheid. En het zou alleen maar beter worden. Het zou bijzonder interessant zijn om te volgen wat Samuel zou doen als de kliniek een slechte naam zou gaan krijgen. Een zelfmoord was nooit bevorderlijk. Het was alleen maar uit piëteit dat de kranten niet verder op de zaak-Lena Wide ingingen. Twee zelfmoorden zouden desastreus zijn voor het aanzien van de kliniek. De afscheidsbrief van Karin was al geschreven, een aanklacht tegen dokter Samuel Göthe. Ze zouden haar vinden in het bos, verhangen, en de pers zou niemand in onwetendheid laten over wie dat lijden had veroorzaakt. En dan zou hijzelf, dokter Per Göthe, als een reddende engel tevoorschijn komen. Gezond kapitaal aanbieden. De kliniek en de lauwerkrans overnemen. Samuel zou er natuurlijk niet kunnen blijven werken. Het was nog maar de vraag of hij ergens anders aan de slag zou komen. Het was zaak een geloofwaardige façade naar buiten op te houden. Misschien een baantje als huismeester bij zijn grote broer, als mama het lief zou vragen. Die ambitieuze klootzak zou worden gesmoord. Per Göthe lachte bij zichzelf en pakte zijn mobiele telefoon. Mama mocht de hele aardbol over reizen als ze zou willen. Hij zou de wereld weleens laten zien hoe goed zijn kleine broertje voor zijn moeder had gezorgd. Dan zouden ze wel anders piepen. Per stak een sigaret op en toetste het voorgeprogrammeerde nummer in op zijn gsm.

‘Heb je op me gewacht?’ vroeg hij toen hij de stem van Susann hoorde.

‘Ja, ik had niet gedacht dat je zo laat zou zijn.’ Susann pakte de hoorn stevig vast en dwong zichzelf rustig te ademen en duidelijk te praten.

‘Ik heb een uur geleden ook al gebeld. Waarom nam je toen niet op ?’

‘Ik was zeker aan het douchen.’

‘Ik kan je voor me zien. Naakt. Verlang je naar me?’

‘Ja.’ Marianne Hartman hoorde de trilling in haar stem en pakte Susanns hand vast.

‘Ik zal het langzaam doen, net zo langzaam als jij het wilt.’

‘Ja.’

‘Ik ben over twee minuten bij je. Ben je een zoet meisje geweest?’

‘Ja.’ Haar stem wilde niet helemaal gehoorzamen. Ze durfde geen langer antwoord te geven.

‘...en heb je waar ik je om had gevraagd?’

‘Ja.’

‘Verwarm de zijden lakens maar vast voor. Ik kan er elk moment zijn.’