24
‘Liefje. Liefje?’
‘Huh?’
Ik realiseer me dat Hugh iets probeert te zeggen. Ik heb alleen geen idee wat.
‘Amber?’ houdt hij vol en schudt me licht aan mijn schouder.
‘Wat is er?’ vraag ik, verrast over hoe knarsend mijn stem klinkt, en hoe rauw en rafelig mijn hart voelt.
‘Ik wilde even controleren of je oké was voordat ik wegga.’
‘Waar ga je heen?’ Ik ben nog altijd in de war.
‘Aan het werk,’ glimlacht hij. ‘Een nieuwe dag, een nieuwe motu. Ze geven vandaag zelfs een modeshow voor ons, om de nieuwe ontwerpen te laten zien…’
‘Mmmmm.’ Veel meer kan ik niet opbrengen.
‘Ik moet weg. Weet je zeker dat je oké bent?’
‘Ja hoor!’ Waarom maakt hij zo’n heisa?
‘Geen misselijkheid meer?’
Misselijk? Even heb ik geen idee waar hij het over heeft, maar dan keert mijn geheugen terug, evenals het alles overheersende gevoel van verdriet. ‘Het gaat prima,’ lieg ik. Ik wil dat hij weggaat, zodat ik me in mijn ellende kan wentelen.
‘Goed, ben blij dat je je beter voelt. Vergeet niet dat ze je om elf uur in de keuken verwachten.’
Ik wil al ‘ja’ zeggen zodat het gesprek voorbij is, maar ik heb geen idee over welke keuken hij het heeft.
‘De kookles?’ helpt hij. ‘Met Tony?’
‘Tony?’ Geschrokken schiet ik overeind.
‘De kok van gisteravond,’ zegt Hugh met een stem alsof mijn probleem alleen met mijn geheugen te maken heeft. ‘Kijk maar hoe je je voelt, maar het is helemaal geregeld; hij verwacht je. Hij zei dat hij je zou leren de zeebaars in kokoskorst te maken zodat jij die thuis voor me kunt klaarmaken.’
Nu voel ik me echt beroerd. Ze hebben kennelijk samen gezellig zitten kletsen gisteren en daarbij hebben ze vast meer besproken dan alleen mijn kookkunsten. Ik denk aan Tony’s ‘Kwets hem niet nog meer dan je al hebt gedaan,’ en denk dan aan de vele soorten keukengerei die als martelwerktuig zouden kunnen dienen: de kaasrasp, de vleesklopper, de gasbrander waarmee je de suiker op de crème brûlée brandt. Niets is echter zo angstaanjagend als de afkeurende blik van de meesterkok zelf. Waarom zou ik mezelf dat aandoen?
Ik doe mijn ogen dicht en zak weer in het kussen.
‘Ga nog maar een uurtje slapen.’
Hugh bedekt mijn voorhoofd met net iets te veel speeksel.
‘Ik zie je strakjes. Misschien heb ik wel een verrassing voor je…’
O nee. Niet nog meer verrassingen!
∗
Zodra Hugh is vertrokken, sleep ik mezelf en de telefoon naar het balkon en zak op de ligstoel. Ik bel Felicity, maar realiseer me ineens dat ik vandaag de Windstar niet zie liggen. Ik tuur de lagune af terwijl ik op de verbinding wacht, nieuwsgierig naar waar hij nu ligt, en loop dan met de telefoon naar binnen zodat ik kan kijken wie er op de deur klopt. Het is een boodschap van Felicity.
Heb je geprobeerd te bellen maar de lijn was bezet.
Ik kijk naar de telefoon, rol met mijn ogen en leg de hoorn op de haak.
Ben gisteravond naar Huahine vertrokken. Vandaag rond zes uur terug. Kom vanavond aan boord dineren. Hugh en Sandrine mogen ook komen. Houd van je!
Ik ga volkomen terneergeslagen op de hoek van het bed zitten. Vandaag ben ik dus alleen, alleen met mijn gedachten. Ik kan me niets voorstellen wat meer deprimerend is.
Eigenlijk zou ik het liefst weer onder de lakens duiken en al mijn ellende proberen weg te slapen, maar aangezien ik gisteren mijn uiterste best heb gedaan mijn maag te legen, besluit ik dat ik eerst wat wil ontbijten.
‘Sinaasappelsap, een latte, een croissant en een vruchtencocktail,’ herhaalt roomservice mijn bestelling.
‘Laat dat sinaasappelsap maar,’ bedenk ik me. Het is misschien iets te zuur. ‘Hebt u ook mango?’
‘U wilt de special?’
Ik vraag me af wat er zo speciaal kan zijn aan mango, maar besluit het te doen.
‘Voor één persoon?’
‘Voor één persoon,’ beaam ik.
Zal mijn leven er nu zo uitzien als ik mezelf weet los te weken van Hugh? Alleen eten, alleen slapen. Ik strijk het laken glad waar Hugh net nog op gelegen heeft en voel me opnieuw verscheurd over wat ik moet doen. Het lijkt wel alsof ik er alleen maar op kan verliezen: als ik hem verlaat, zal ik hem zeker vreselijk missen; de routine van ons leven, weten dat hij er altijd is aan de andere kant van de telefoon, iemand om voor te koken. Om nog maar te zwijgen over mijn schuldgevoel. Maar hoe kan ik blijven als dat betekent dat ik dit onbehagen moet blijven voelen? Wetend dat hij me nooit helemaal zal kunnen bevredigen?
Ik weet niet eens waarop ik moet hopen. Zelfs als Hugh en Sandrine plotseling een paar zouden vormen en me van mijn taak als vriendin zouden ontslaan, wat moet ik dan? Het lijkt wel alsof die hele toestand met Tezz een soort waarschuwing is geweest: zodra ik passie in mijn leven toestond, liep het in de soep, net zoals ik altijd gevreesd had. Net zoals bij mijn vader en moeder gebeurde. Al slaagden die erin om nog heel wat jaartjes aan de dans te ontsnappen, niet afgeschrokken door de korte ge-vangenisverblijfjes van mijn vader. Pas toen mijn moeder veroordeeld werd, ging het mis.
Ik zag het allemaal aankomen. Ik kan me nog goed de avond herinneren dat ze vertelde dat Lord Rathbone, haar enige adellijke klant, zijn verstand aan het verliezen was. Ze was naar zijn huis gegaan om hem zijn gebruikelijke maandelijkse knipbeurt te geven en had gezien dat hij niet met de pook in het vuur had staan porren, maar met zijn met juwelen bezette wandelstok. We zaten net aan tafel, pasta met pesto en artisjokken weet ik nog, en mijn vader liet zijn vork zakken om tegen mijn moeder te zeggen dat hij altijd al had gedroomd van zo’n soort wandelstok. Dat hij dat als klein jongetje als het ultieme teken van een gentleman had beschouwd. In haar ogen zag ik dat ze de stok voor hem wilde stelen.
Voor zover ik weet, was dit de eerste keer dat ze iets had gestolen, maar dit was voor de 65e verjaardag van mijn vader, een bijzondere gelegenheid, en na jarenlang overladen te zijn geweest met geschenken, was dit wel het minste wat ze kon doen. Het was ook te makkelijk: ze kon zo zijn huis in, hij was oud en seniel en zou de stok waarschijnlijk niet eens missen. Hij stak het ding toch al dagelijks bijna in brand.
Volgens mij was het een familielid die de politie waarschuwde, vast omdat hij of zij zelf een oogje op de stok had. Mijn vader had er ook nooit zo mee moeten pronken, maar hij was zo opgewonden dat hij hem wilde meenemen naar de show die ze hadden besproken voor het weekend erna. Hij had zelfs een zwarte cape tevoorschijn gehaald en zag er zwieriger uit dan ooit. Mijn moeder droeg een lange, paarse, Afrikaanse jurk en haar meest glinsterende halsketting. Ik heb nog altijd de foto die ze van zichzelf namen voor ze vertrokken, klaar voor een avondje uit. Natuurlijk moest het net hén overkomen dat ze aan tafel zaten bij een plaatselijke diender en zijn vrouw. Tijdens de pauze belde deze zijn collega’s en na afloop werden ze gearresteerd. Mijn vader zei uiteraard dat zijn vrouw er niets mee te maken had, maar ze wilde niet dat hij op zijn leeftijd weer de bak in moest. Om kort te gaan: ze werden beiden veroordeeld.
Dat gebeurde kort voor ik Hugh ontmoette. Ik had ze allebei net bezocht toen ik hem tegenkwam in het Ashmolean. Ik weet nog dat ik me bijzonder ellendig voelde die avond. Het leek wel alsof ze alleen maar over elkaar wilden praten: neemt hij zijn pillen wel in? Hoe zag zij eruit? Ze vroegen niet hoe het met mij ging. Ik was voor mijn ouders nooit zo bijzonder als zij voor elkaar waren. Mijn naam zegt al genoeg: niet Ruby of een halfedelsteen als Jade, maar Amber, het Engelse woord voor barnsteen. Toepasselijk misschien, maar niet van grote waarde voor hen. Geen wonder dus dat ik als een blok voor Hugh viel toen hij me als een goudklomp behandelde.
Ik zei niets over de gevangenschap van mijn ouders tegen Hugh tot, na slechts een paar weken, mijn vader overleed aan longontsteking. Dat was al zwaar genoeg voor onze relatie, maar binnen een week belde mijn moeder voor de laatste keer.
‘Vind je het goed als ik je alleen laat, lieverd?’ vroeg ze, uiterst kalm. ‘Ik wil bij je vader zijn.’
‘Mam!’ huilde ik, ziek van opkomende paniek bij deze woorden.
‘Hugh zal voor je zorgen,’ zei ze nog voordat ze ophing.
Sindsdien voel ik me als iets wat ze aan Hugh heeft nagelaten in haar testament.
Ik haal diep adem en stap op het balkon, klaar om de hemel toe te spreken.
‘Mam, ik wil je iets vragen.’ Ik knipper tegen de lucht. ‘Mag ik hem verlaten? Hij heeft heel goed voor me gezorgd, maar volgens mij wordt het tijd dat ik het zelf doe.’
Als antwoord hoor ik in de verte een vrouw zingen. Ik probeer het wijsje te herkennen: is het een van haar lievelingsnummers? Ik luister ingespannen en de stem komt dichterbij. Het is een Tahitiaanse stem, die van over het water lijkt te komen. Ik draai me helemaal om en ineens zie ik, vanachter een van de andere bungalows, een man en een vrouw op me afkomen in een kano. Zij zingt en glimlacht naar me. Op haar schouder heeft ze een dienblad met mijn ontbijt.
‘De special,’ fluister ik tegen mezelf terwijl ze uitstapt en liefdevol mijn bestelling op de tafel uitstalt, en hem omringt met een bloemenzee. Ik heb nog nooit zoiets kleurrijks gezien: roze blaadjes, gele stof, oranje en rode vruchten, een blauwe zee. Het lijkt wel een schilderij van Gauguin.
Terwijl ik ga zitten, voel ik me overspoeld door optimisme: dit is geen slechte eerste maaltijd alleen!
Ik wuif de kano vaarwel en hef mijn glas naar de lucht voor een toost. ‘Bedankt, mam!’