38

Ik kijk naar de kalender aan de muur. Ik ben precies zes weken terug in Oxford, maar ik raak de beelden van de eilanden niet kwijt. Dat komt door mijn werk, houd ik mezelf voor.

Totdat we begonnen aan het vooronderzoek voor de komende tentoonstelling over Matisse, was ik vergeten dat deze Fransman ook op Tahiti was geweest en daar de inspiratie had opgedaan voor zijn opvallende knipwerk in gouachepapier: abstracte interpretaties van ‘lagunebladeren’ en grillige broodboombladeren in felle blauwtinten, zwart en knalrood, in een stijl die voor een revolutie in de moderne kunst zorgde. Ik probeer zoveel mogelijk van deze werken te verzamelen en van zijn pentekeningen van inheemse vrouwen en palmlandschappen. Gilly voelde zich bezwaard om me een opdracht te geven die me dagelijks aan ‘je weet wel’ herinnert, maar ik antwoordde dat ik het niet erg vond, dat ik er toch wel elke dag aan dacht en me steeds afvroeg hoe het had kunnen zijn.

Voor Felicity en Hugh is het zeker anders. Ze zijn momenteel in Tokio. Hij had nog vakantiedagen over, zij geen werk en het was een plek waar ze allebei graag naartoe wilden. In haar laatste telefoontje vertelde Felicity dat ze nu al twee weken door Japan toeren en elke dag meer van elkaar houden. Eerst vond ik het gek om haar zo vrolijk familiair te horen praten over een man die ik ooit zo goed kende, maar de verhalen over Hughs ontoepasselijke gegiechel in de Kenchoji Zen tempel en de sake-champagnecocktail die ze hadden gebrouwd op hun eerste nacht samen (brrr!) hebben mijn schuldgevoel minder gemaakt. Ze hebben duidelijk een gelijkwaardige relatie en Hugh had zelfs zijn vijf-sterrenluxe moeten opgeven toen Felicity erop had gestaan om ook een hotel te betalen, waarna ze waren beland in een van die steriele hotels met slaaphokjes die in Japan zo populair zijn. Hij had er geen oog dicht gedaan, dus ze hadden de hele nacht gepraat, iets wat wij nooit deden, en wat dus al een hele vooruitgang was. Ik moet toegeven dat het soms wat vreemd is om aan ze te denken, maar de twee belangrijke mensen in mijn leven zijn samen gelukkig, en dat kan alleen maar goed zijn.

Wat mij betreft…Ik woon nog steeds bij Abigail en geniet van het meidengezelschap. We hebben geen van tweeën ooit vrouwelijke huisgenoten gehad en ik vind haar gezelschap een aanwinst. Ik heb al een paar huizen bekeken, maar ik aarzel om te kopen aangezien ik nog elke dag naar vluchten naar Tahiti kijk, me afvraag of het zin heeft terug te keren en of ik Tezz ervan kan proberen te overtuigen dat het gedoe met de parels maar een vlaag van verstandsverbijstering was en niet het begin van een nieuwe carrière. Maar het gaat niet alleen om mij, maar ook om hoe ik hem zou laten voelen. Telkens als hij me zag, zou hij de vrouw zien die hem liet stelen. Daar hoeft hij niet aan te worden herinnerd. Ik moet zijn besluit respecteren, ook al huil ik mezelf elke nacht in slaap bij zijn stem op de cd.

Sinds vorige week richt ik mijn aandacht op het Museum of Fine Art in Boston en kijk ik of daar banen vrijkomen, met als achterliggende gedachte dat ik dan maar moet gaan wonen in de stad waar hij is opgegroeid. Zielig, ik weet het, maar ik wil me met hem verbonden voelen. Ik heb Ticketmaster toegevoegd aan mijn lijstje favorieten op internet en kijk elke ochtend of Soul Desire al op tournee is, maar tevergeefs.

Ik heb wat e-mails uitgewisseld met Tony, maar die gingen voornamelijk over recepten. Voor ik uit Bora Bora vertrok, bracht hij me een mee-neemmaaltijd voor in het vliegtuig, keurig vacuüm verpakt zoals het hoort. Ik moest hem wel bedanken. Een paar dagen later kwam het antwoord, een opgewonden mail dat zijn restaurant drie sterren had gekregen in de nieuwe Frommer gids voor de Stille Zuidzee en dat de zaken beter gingen dan ooit. Ik wilde dolgraag naar Tezz vragen, maar ik wilde hem niet voor het blok zetten en in plaats daarvan probeerde ik hem ervan te overtuigen dat hutspot ook een delicatesse kan zijn.

‘Kom je mee?’ Abigail wil weten of ik klaar ben om te vertrekken.

‘Nog even,’ zeg ik. ‘Ik wil nog even wat informatie zoeken over die film met Matisse. Misschien kunnen we die dan draaien in de zaal met zijn Tahitiaanse werken.’

‘Wat is dat voor film?’ Abigails nieuwsgierigheid is gewekt.

Taboo. Ooit van gehoord? Het schijnt een meesterwerk te zijn, van dezelfde regisseur als die Eskimodocumentaire Nanook oj the North. Hij is gefilmd op Bora Bora.’

‘Klinkt goed. Dus je bent hier nog even?’

‘Misschien.’

‘Goed, dan zie ik je thuis.’

‘Goed,’ ik glimlach terug. Ze is echt geweldig – weet precies wanneer ik tijd voor mezelf nodig heb.

‘Nu is het gewoon een kwestie van genezen,’ zei ze op mijn tweede avond. ‘Je bent een nieuwe weg ingeslagen en alles lijkt nu nog vreemd, maar je zult je aanpassen en sterker worden en op een dag zul je weer gelukkig zijn, dat beloof ik.’

Ik geloofde haar bijna. Ook al voel ik een diep verdriet als ik aan Tezz denk, ben ik dankbaar voor wat hij in mee heeft losgemaakt. Het voelt alsof hij me een cadeau heeft gegeven waarvan ik de handleiding nog niet helemaal heb gelezen zodat ik niet weet hoe het werkt. Maar als ik dat eenmaal doe…

Ik zucht en draai een rondje op mijn stoel. Ik ben toch niet in de stemming voor speurwerk. Maar ik wil ook nog niet naar Abigails huis. Zou die rusteloosheid verdwijnen als ik naar huis liep? Ik kijk uit het raam. Het regent nog steeds – perfect!

Ik zet mijn computer uit, gooi mijn koffiebekertje weg en trek mijn jas aan. Bij het opzetten van mijn wollen muts, glimlach ik weemoedig bij de gedachte aan de buil. Die laatste band met Tezz ben ik helaas kwijt. Snel houd ik een lok haar onder mijn neus en snuif. Kokos…

Ik heb een shampoo ontdekt die me doet denken aan de shampoo waarmee hij me inzeepte en nu ik eraan denk, besef ik dat ik het laatste glanzende restje vanmorgen heb gebruikt. Ik moet even naar een drogist voor een nieuwe fles. Kijk – ik heb een doel in mijn leven! Ik loop de trap af naar de grootse hal van het museum.

‘We zijn gesloten!’ Stan staat bij de deur. Hij is een gedrongen, koppig mannetje dat bij het minste of geringste paars aanloopt. ‘Rotamerikanen,’ moppert hij. ‘Komen hier om zes uur aanzetten en zijn dan verbaasd dat we dicht zijn.’

‘De musea daar zijn veel later open,’ leg ik uit terwijl ik mijn paraplu tevoorschijn vis, klaar voor de aanval.

Er wordt tegen het glas getikt.

‘Ik zei al – we zijn dicht!’ valt Stan uit, maar het gebons gaat door.

Hoorde ik daar mijn naam? Ik kijk op. Wat? Dat kan niet. Ik staar in ongeloof. Zijn hoofd mag dan verscholen gaan achter grijs fleece, maar het is hem wel. Tezz!

‘O hemel, doe de deur open, snel!’ roep ik tegen Stan.

‘Hij komt er niet in!’ dreigt hij. ‘Wie het ook mag zijn.’

‘Je hoeft hem niet binnen te laten – laat mij eruit!’ bas ik met bonzend hart.

Stan opent de deur en ik vlieg naar buiten als een racepaard dat uit de starthokken schiet. ‘Wat doe je hier?’ sputter ik en vlieg in zijn armen.

‘Ik was in Boston,’ zegt hij luchtig alsof het een dorpje in de buurt is. ‘Ik ging terug om te zien of mijn vader…’

‘Je hebt het gedaan!’ zeg ik verbaasd. ‘Hoe ging het? Was het vreemd om hem terug te zien? Konden jullie het vinden?’ Ik heb zoveel vragen. Ik weet hoe belangrijk dit voor hem was.

‘Het was geweldig,’ straalt hij. ‘We konden het prima vinden.’

‘Wow!’ hijg ik en probeer zijn gezicht te lezen. ‘Je ziet er zo…ik weet het niet, opgelucht, optimistisch uit?’

‘Ik voel me in elk geval beter,’ erkent hij, waarna hij op zachtere toon vervolgt. ‘Ik besefte dat als ik hem kon vergeven…’

Ik probeer niet te hopen, maar nu ik hem in levende lijve zie, valt dat niet mee.

‘Dat je mij ook kon vergeven?’ vraag ik hoopvol.

‘En mezelf,’ zegt hij teder.

Mijn hart loopt vol. Dit is niet te geloven! Ik weet niet waar ik moet beginnen. Ik wil mijn armen om hem slaan en hem naar Tahiti zoenen, maar in plaats daarvan trek ik hem onder de dakrand om te schuilen voor een fikse windvlaag. Was Stan maar niet zo hardvochtig en liet hij ons maar binnen!

‘Ga verder,’ zeg ik rillend. Ik durf nog niet na te denken over wat het betekent dat hij hier voor me staat.

‘Amber, wat je deed was gestoord. Absoluut stompzinnig – de gevolgen hadden vreselijk kunnen zijn…’

‘Ik weet het.’ Ik kijk diep in zijn ogen om hem te laten weten dat ik er zelf nog nachtmerries over heb.

‘Ik vond het vreselijk dat ik zo bereid was om de dingen te doen die ik al die jaren had vermeden. Ik begon aan alles te twijfelen.’

Mijn hart krimpt ineen. De vergeving is duidelijk nog geen voldongen feit. ‘Zul je er ooit anders over kunnen denken?’

‘Dat doe ik al,’ zegt hij eenvoudig.

‘Echt?’

‘Voor ik naar Boston vertrok, heb ik met Tony gesproken. We bemoeien ons nooit met elkaars zaken, maar hij zei dat hij er genoeg van had om me zo te zien kniezen en dat wat jij deed volgens hem verkeerd was, maar met de beste bedoelingen gedaan. Hij zei dat ik die nacht moest vergeten en moest zien te ontdekken hoe ik over je dacht zonder de palmbomen en de zonsondergangen en zijn heerlijke maaltijden.’

Ik lach hardop. Wat ben je toch een romanticus, Tony Perry!

‘Hij gaf me je gegevens.’ Hij grijpt in zijn zak en vist een vochtig papiertje tevoorschijn, met doorlopen inkt erop. ‘Je e-mailadres althans, en ik wist nog dat je had gezegd dat je in het Ashmolean werkte. Die rare naam heb ik onthouden!’ Hij vouwt het papiertje op en komt dichterbij. ‘Hier ben ik dan, zonder palmbomen, zeer zeker zonder zon en voor de lunch heb ik een werkelijk smerig pasteitje op…’

‘En?’ Ik houd mijn adem vol verwachting in. ‘Wat denk je?’

Hij kijkt me recht aan en herhaalt mijn vraag. ‘Wat ik denk?’

Ik knik, de spanning is te snijden.

‘Ik denk dat ik wil dansen!’

‘Wat?’

‘Ja, dat is het,’ grijnst hij terwijl zijn voeten een ritme tappen op de stenen. Met één beweging staat hij op het trottoir, samen met de miljoenen regendruppels die elke klik van zijn hak willen evenaren met hun druppelgeluid. Helaas is zijn regendans maar al te effectief en begint het nog harder te hozen, zo hard dat ik afzonderlijke waterdruppels zie terug-kaatsen, als doorzichtige knikkers. Maar hij blijft dansen.

‘Ben je gek geworden?’ roep ik naar hem, verrukt toekijkend terwijl hij steeds sneller begint te draaien.

‘Gek van liefde!’ gilt hij, waarbij de slippen van zijn trenchcoat opwaaien als helikopterwieken.

Ineens staat hij stil. Hij gaat schuil achter het regengordijn, maar ik zie dat hij zijn hand uitstrekt.

Even aarzel ik. In Tahiti kon ik me laten gaan, maar daarna heb ik geen aanleiding gehad. Kan ik het nog? Voor ik verder kan twijfelen, doe ik een stap naar voren en laat ik me door Tezz over de binnenplaats leiden, die momenteel veel weg heeft van een groot zwembad van leisteen. Hoe sneller hij me ronddraait, hoe luider ik juich. Ik voel me als een kind dat in plassen springt. Dit is zo bevrijdend!

De mensen op het trottoir die zich naar huis haasten voordat de regen hun ondergoed bereikt, lopen niet langer voorover gebogen tegen de regen, maar zijn gestopt en staren naar ons, hun eigen ongemak vergetend terwijl ze zich verbazen over mijn lichtvoetige danspartner. Ik zie zelfs Stan voor het raam staan, zijn stuurse varkensoogjes wijd open. Ik weet wat hij denkt: ‘Ik wist niet dat mensen dit echt deden!’

Ik ook niet! Ik grinnik bij mezelf terwijl we eindelijk tot stilstand komen en elkaar vrolijk aankijken. Het moment is gekomen. Hij brengt zijn gezicht naar het mijne en we versmelten in een kus…Hij is anders dan de kussen op Tahiti – zijn neus is koud tegen mijn wang en ik kan zijn lichaam door alle lagen niet voelen, maar de warmte en sensualiteit van zijn lippen roept beelden op van maanlicht en lagunewater dat over het zand kabbelt.

‘Zo nat genoeg?’ glimlacht hij en dept mijn natte gezicht droog.

‘Mmmm-mmm,’ giechel ik. Ik voel me alsof mijn toekomst net onder de douche vandaan komt, fris en hernieuwd.

Hij omhelst me op zijn gebruikelijke intense manier. Wanneer hij me loslaat, dwalen mijn ogen af naar het smeedijzeren hek dat ons scheidt van de rest van de wereld. Ik haal diep adem, stap naar voren en open het slot, waardoor het hek open piept. Tezz biedt me zijn arm aan en vraagt, ‘Zullen we?’

‘We zullen!’ juich ik en steek mijn arm in de zijne.

Ik weet niet waar we heen gaan. Bora Bora? Boston? Zijn hotel? Alle drie? Waar of wanneer, het kan me niet schelen.

Ik weet alleen maar dat ik dansend door het leven zal gaan.

EOF