HOOFDSTUK 18
Helena en ik stapten uit het duister van het beschaduwde bos en betraden een wereld vol kleur. Ik hield mijn adem in bij de aanblik voor me. Het was net alsof er grote rode gordijnen opzij waren getrokken voor een productie op zo’n grote schaal dat ik mijn aandacht nauwelijks lang genoeg op één ding kon richten. Wat ik zag was een bedrijvig stadje waarin heel veel landen samenkwamen. Sommige mensen liepen alleen, andere met zijn tweeën, drieën, in groepjes en menigten. De aanblik van traditionele klederdracht, het geluid van allerlei talen, de geur van kookkunsten van over de hele wereld. Het was overvloedig en levendig, barstte van de kleuren en geluiden, alsof we het pad van een slagader hadden gevolgd en bij het hart van de bossen waren uitgekomen. En daar pompte het, en er stroomden overal mensen.
Er stonden prachtige houten gebouwen langs de straat, de deuren en ramen waren versierd met ingewikkeld houtsnijwerk. Elk gebouw was van een andere houtsoort gemaakt, en de verschillende tinten en nerven camoufleerden het dorp zodanig dat het dorp en het bos bijna samensmolten. Er lagen zonnepanelen op de daken - honderden daken tot waar ik kon zien. Overal stonden windmolens, tot wel vijfendertig meter hoog, waarvan de bladen ronddraaiden tegen de blauwe hemel, en de donkere schaduwen ervan zwiepten over de daken en wegen. Het dorp lag tussen de bomen genesteld, tussen bergen en windmolens. Er leefden hier honderden mensen, gekleed in traditionele kleding uit allerlei tijdperken, op een verloren plek die er echt uitzag en rook, en toen ik mijn hand uitstak om aan de kleding van iemand die voorbijkwam te voelen, voelde die echt aan. Ik kon het bijna niet geloven.
Het was een aanblik die me zowel bekend als onbekend voorkwam, omdat alles wat ik kon zien bestond uit herkenbare elementen van thuis, die op heel andere wijze waren gebruikt. We waren niet voor- of achteruitgegaan in de tijd, we waren een heel nieuwe tijd binnengegaan. Eén grote smeltkroes van landen, culturen, ontwerpen en geluiden die zich vermengden tot een nieuwe wereld. Er speelden kinderen, er stonden marktkramen langs de kant van de weg en daar zwermden klanten omheen. Zo veel kleur, zo veel nieuwe geluiden, anders dan elk land waar ik ooit was geweest. Op een bord naast ons stond HIER.
Helena haakte haar arm door de mijne, een gebaar dat ik had afgeschud als ik geen lichamelijke ondersteuning nodig had gehad. Ik was stomverbaasd. Ik was Ali Baba die de grot met schatten vond, Galileo na zijn ontdekkingen met zijn telescoop. Belangrijker nog, ik was een meisje van tien dat al haar sokken had gevonden.
“Het is elke dag marktdag,” legde Helena zachtjes uit. “Sommige mensen vinden het leuk om alles wat ze vinden te verhandelen in ruil voor andere waardevolle dingen. Soms zijn het helemaal geen waardevolle dingen, maar het is een beetje een sport geworden. Geld heeft geen waarde—alles wat we nodig hebben ligt op straat - dus we hoeven niet voor geld te werken om onszelf te onderhouden. Er wordt echter wel de eis gesteld dat je ten behoeve van het dorp werkt, als dat gezien je leeftijd, gezondheid en andere persoonlijke omstandigheden mogelijk is. Ons werk bestaat uit dienstverlening aan de gemeenschap, en is niet gericht op zelfverrijking.”
Ik keek vol ontzag rond. Helena bleef zachtjes in mijn oor praten, en ze hield mijn arm vast terwijl mijn lichaam bleef trillen.
“Die windmolens staan door het hele land. We hebben veel windmolenparken, vooral in bergkloven waar de wind hoge snelheden krijgt. Een windmolen produceert genoeg elektriciteit voor vierhonderd gezinnen per jaar, en met behulp van de zonnepanelen op de gebouwen wordt ook energie gegenereerd.”
Ik luisterde naar haar, maar hoorde amper een woord. Ik richtte me op de gesprekken om me heen, de geluiden van de enorme bladen van de windmolens die door de lucht zoefden. Mijn neus paste zich aan de knisperende frisheid aan, die mijn longen bij elke kleine ademteug met koele lucht vulde. Ik richtte mijn aandacht op de kraam die het dichtst bij ons stond.
“Het is een mobiele telefoon,” legde een Britse heer uit aan een oudere kraamhouder.
“Wat heb ik nou aan een mobiele telefoon?” vroeg de Caribische marktkraamhouder lachend, met een afwerend gebaar. “Ik heb gehoord dat die dingen het hier niet eens doen.”
“Dat klopt, maar…”
“Maar niets. Ik ben hier al vijfenveertig jaar, drie maanden en tien dagen.” Hij hield zijn hoofd trots geheven. “En ik zie niet in waarom deze speeldoos een eerlijke ruil zou zijn voor een telefoon die het niet doet.”
De boosheid van de klant ebde weg en hij leek hem met meer respect te bekijken. “Nou, ik ben hier pas vier jaar,” legde hij beleefd uit, “dus ik zal u laten zien wat telefoons tegenwoordig kunnen.” Hij hield de telefoon in de lucht, richtte hem op de eigenaar van de marktkraam en er klonk een klik. Hij liet het scherm aan de handelaar zien.
“Ah!” Hij begon te lachen. “Het is een camera! Waarom heb je dat niet gezegd?”
“Nou, het is een telefoon met een camera, maar, beter nog, kijk hier eens naar. Degene van wie de telefoon was heeft een heleboel foto’s genomen van zichzelf en het land waarin hij woont.” Hij scrol-de door het menu.
De marktkraamhouder ging er voorzichtig mee om.
“Misschien kent iemand hier deze mensen,” zei de klant zachtjes.
“Ah, ja man,” antwoordde de handelaar vriendelijk, knikkend met zijn hoofd. “Dit is inderdaad heel kostbaar.”
“Kom op, we gaan,” fluisterde Helena, en ze voerde me aan mijn arm mee.
Ik bewoog me op de automatische piloot, terwijl ik met open mond naar alle mensen om me heen keek. We liepen langs de klant en de kraamhouder, die allebei stonden te knikken en te glimlachen. “Welkom.”
Ik keek alleen maar terug.
Twee kinderen die een hinkelspelletje speelden hielden ermee op toen ze de begroeting van de mannen hoorden. “Welkom.” Ze wierpen me allebei een tandeloze grijns toe.
Helena leidde me door de menigte, door het koor van begroetingen, langs de knikjes en glimlachjes. Helena groette hen allemaal beleefd voor mij. We liepen over straat naar het grote gebouw met twee verdiepingen en een overdekte veranda aan de voorkant. De deur was versierd met een ingewikkeld snijwerk van een perka-mentrol en een dramatische ganzenveer. Helena duwde de deur open en de rol en veer weken uiteen alsof ze bogen en hun armen spreidden om de weg voor ons vrij te maken.
“Dit is de burgerlijke stand. Iedereen komt na aankomst hier naartoe,” legde Helena geduldig uit. “De naam en gegevens van die persoon worden in deze boeken vastgelegd zodat we kunnen bijhouden wie wie is en hoeveel mensen er zijn.”
“Voor het geval er iemand verdwijnt,” zei ik gevat.
“Ik denk dat je erachter zult komen dat niemand hier verdwijnt, Sandy.” Helena meende het serieus. “Dingen kunnen nergens anders naartoe, dus ze blijven hier.”
Ik negeerde de kille implicatie en probeerde in plaats daarvan tevergeefs om wat humor in de situatie te brengen. “Wat moet ik gaan doen als ik nergens meer naar op zoek hoef?”
“Dan kun je doen wat je altijd al wilde: diegenen opzoeken naar wie je hebt gezocht. Het werk waaraan je bent begonnen afmaken.”
“En dan?”
Ze zweeg.
“Dan help je me weer thuis te komen, toch?” vroeg ik nogal fel.
Ze antwoordde niet.
“Helena,” riep een vrolijke jongen vanaf zijn plek achter de balie. Op de balie stonden bordjes met nummers. Naast de voordeur hing een bord met alle landen ter wereld, de talen die daar werden gesproken, van sommige daarvan had ik zelfs nog nooit gehoord, en de corresponderende nummers. Ik koppelde een van de nummers op de balie aan een bekend land op het bord. “Land: Ierland. Talen: Gaelisch, Engels.”
“Hallo, Terence.” Helena leek blij met de onderbreking van ons gesprek.
Pas toen keek ik voor het eerst de ruimte rond. Er stonden tientallen bureaus in de grote zaal. Op elk bureau stonden bordjes met nummers en achter elk bureau zat iemand met een andere nationaliteit. Er stonden rijen voor de tafels. Het was rustig in de ruimte, maar er hing de spanning van honderden mensen die net waren aangekomen en hun situatie nog niet konden bevatten. Ze keken de ruimte nerveus rond, met wijdopen, doodsbenauwde ogen, ze hadden hun armen om hun lijf heen geslagen om zichzelf een beetje gerust te stellen.
Ik zag dat Helena bij Terence achter de balie was gaan staan.
Hij keek op toen ik naar hen toe liep. “Welkom,” zei hij met een kleine glimlach. Ik hoorde het medeleven in zijn stem en zijn accent verried zijn Ierse wortels.
“Sandy, dit is Terence O’Mally. Terence, dit is Sandy. Terence is hier al…poeh, hoeveel jaar ben je hier nu al, Terence?” vroeg Helena hem.
Elf jaar, dacht ik.
“Bijna elf jaar nu,” antwoordde hij glimlachend.
“Terence werkte als…”
“Bibliothecaris in Ballina,” onderbrak ik haar, zonder er bij na te denken. Na al die tijd was hij nog steeds te herkennen als de alleenstaande bibliothecaris van 55 die elf jaar geleden op weg van zijn werk naar huis was verdwenen.
Helena verstijfde en Terence keek verward.
“O ja, dat had ik je al verteld voordat we naar binnen gingen,” sprong Helena erop in. “Stom, ik word oud, ik was vergeten dat ik dat al had gezegd,” zei ze lachend.
“Ik weet hoe het voelt,” zei Terence lachend, en hij duwde de naar beneden gegleden bril hoger op zijn neus.
Ik vond altijd dat zijn neus precies op die van zijn zus leek. Ik keek er nog eens goed naar.
“Oké.” Terence begon zich ongemakkelijk te voelen onder mijn blik en hij wendde zich tot Helena voor steun. “Zullen we de zaken dan maar afhandelen? Ga maar zitten, Sandy, dan help ik je met dit formulier. Het is eigenlijk heel eenvoudig.”
Toen ik aan het bureau ging zitten, keek ik naar de rijen om me heen. Rechts hielp een vrouw een jongetje dat voor haar bureau zat.
“Permettimi di aiutarti a sederti, e mipuoi raccontare tutto su come sei arrivatoftn qui. Avresti voglia di un po’ di latte con i biscotti?”
Hij keek haar met grote bruine ogen aan, zo verloren als een puppy, en knikte. Ze knikte naar iemand achter haar, die door een deur achter het bureau verdween en even later terugkwam met een glas melk en een schaal koekjes.
Rechts liep een verbijsterd uitziende man naar voren. De man aan het bureau, op wiens naamkaartje ‘Martin’ stond, glimlachte bemoedigend naar hem.
“Nehmen Sie doch Platz, bitte, dann helfe ich Ihnen mit den Formularen.”
“Sandy.” Terence en Helena riepen me om mijn aandacht te trekken.
“Ja, wat is er, sorry?” Ik kwam uit mijn trance.
“Terence vroeg je waar je vandaan kwam.”
“Leitrim.”
“Woon je daar?”
“Nee, ik woon in Dublin.” Ik keek om me heen terwijl er nog meer mensen, die er versuft uitzagen, de ruimte in werden geleid.
“En je bent in Dublin verdwenen,” bevestigde Terence.
“Nee. In Limerick.” Mijn stem was zacht, terwijl de gedachten in mijn hoofd steeds luider werden.
“Ken je Jim Gannon…uit Leitrim…?”
“Ja,” antwoordde ik, en ik zag hoe een jonge Afrikaanse vrouw haar okerkleurige deken dichter om zich heen trok terwijl ze angstig naar de vreemde omgeving keek. Haar lichaam was versierd met koperen armbanden, geweven grassen en kralen. We keken elkaar even aan voordat ze snel haar blik afwendde, en ik praatte door met Terence, hoewel ik er niet echt bij was. “Jirn is de eigenaar van de doe-het-zelfwinkel. Zijn zoon heeft me aardrijkskundeles gegeven.”
Terence lachte blij, en zei dat het een kleine wereld was.
“Veel groter dan ik dacht,” antwoordde ik, terwijl mijn stem klonk alsof die ergens anders vandaan kwam.
Terences stem zweefde mijn hoofd in en uit terwijl ik om me heen naar alle gezichten keek, alle mensen die even geleden nog op weg waren naar hun werk, of naar de winkel liepen en toen plotseling hier terecht waren gekomen.
“…voorwerk?”
“Ze zit in de theaterwereld, Terence. Ze heeft een castingbureau voor acteurs.”
Nog meer gemompel terwijl ik niet meer oplette.
“…klopt dat, Sandy? Heb je een eigen bureau?”
“Ja,” zei ik afwezig, kijkend hoe het jongetje naast me aan de hand werd meegenomen door een deur achter de Italiaanse registratiebalie.
Hij keek me de hele tijd met grote, bezorgde ogen aan. Ik glimlachte tegen hem en zijn frons verzachtte zich. De deur ging achter hem dicht.
“Waar gaat die deur naartoe?” vroeg ik plotseling midden in een van Terences vragen.
Hij zweeg. “Welke deur?”
Ik keek de ruimte door en merkte voor het eerst op dat er achter elk bureau een deur was.
“Al die deuren. Waar gaan ze naartoe?”
“Daar worden alle mensen ingelicht over wat we weten, waar we zijn en wat hier gebeurt. Daar zijn mogelijkheden voor therapie en werk, en we regelen dat er iemand van hier komt om hen te begroeten en hen rond te leiden zolang dat nodig is.”
Ik keek naar de grote, massief eikenhouten deuren en zei niets.
“Aangezien je Helena al kent, zal zij je gids zijn,” zei Terence vriendelijk. “Nu handelen we even de laatste vragen af en dan kun je hier weg, dat zul je wel graag willen, lijkt me.”
De voordeur ging open en er viel weer zonlicht naar binnen. Iedereen keek op en zag een jong meisje, niet ouder dan tien, met zacht dansende krullen en grote blauwe ogen, de ruimte binnenkomen. Ze snufte en veegde in haar ogen, en liep de gids achterna die haar de ruimte binnen leidde.
“Jenny-May,” fluisterde ik, en ik werd weer duizelig.
“En je broer?” vroeg Terence, die het formulier afwerkte.
“Nee, wacht even. Ze heeft geen zus,” onderbrak Helena. “Ze heeft me verteld dat ze enig kind was.”
“Nee, nee.” Terence klonk lichtelijk geagiteerd. “Ik vroeg haar net of ze zussen had en toen zei ze Jenny-May.”
“Dan moet ze je niet goed hebben gehoord, Terence,” zei Helena kalm, en de rest van hun zinnen werd gemompel in mijn oren.
Mijn ogen bleven het kleine meisje volgen terwijl ze door de ruimte werd geleid, mijn hart sloeg sneller, net als altijd gebeurde als Jenny-May Butler binnen een paar meter afstand van me was.
“Misschien kun je dit even rechtzetten.” Terence keek me aan. Zijn gezicht verscheen en verdween uit mijn blikveld.
“Misschien voelt ze zich niet goed, Terence. Ze ziet erg bleek.” Heiena’s stem was nu dicht bij mijn oor. “Sandy, wil je niet even…”
Toen viel ik flauw.