HOOFDSTUK 25

Ik was zestien jaar oud en bevond me in meneer Burtons kantoor. Ik zat op een van de kapotte fluwelen stoelen, dezelfde sinds de keer dat ik meer dan twee jaar geleden voor het eerst was gekomen, afgezien van het feit dat er meer schuim uitpuilde. Ik keek naar dezelfde posters op de muur van de bomvolle ruimte. De bakstenen muren waren klungelig wit geschilderd, sommige gaten, waar de kwast niet was geweest, waren nog zwart en ergens anders zaten er bulten wit. Het was alles of niets in deze kamer, het was nooit gelijkmatig. Er hingen buddy’s verspreid over de muren, en daaraan vast zaten nog hoekjes van oude posters. Ik stelde me voor dat ergens in de school een ruimte was vol met posters zonder hoekjes.

“Waar denk je aan?” Eindelijk zei meneer Burton iets.

“Posters zonder hoekjes,” antwoordde ik.

“Wat afgezaagd, zeg.” Hij knikte. “Hoe was je week?”

“Klote.”

“Waarom klote?”

“Er is niets opwindends gebeurd.”

“Wat heb je gedaan?”

“Naar school, gegeten, geslapen, naar school, gegeten, geslapen, vermenigvuldigd met vijf en met nog een miljoen weken te vermenigvuldigen. Mijn toekomst ziet er deprimerend uit.”

“Ben je van het weekend nog uitgeweest? Je zei vorige week dat je door een groepje mensen mee uit was gevraagd.”

Hij wilde altijd dat ik vrienden maakte. “Ja, ik ben uitgeweest.”

“En?”

“En dat was wel leuk. Er was een feestje bij iemand thuis. Johnny Nugents ouders waren weg, dus daar zijn we heen geweest.”

“Johnny Nugent?” Hij trok zijn wenkbrauwen op.

Ik gaf geen antwoord, maar mijn wangen werden rood.

“Kon je meneer Pobbs uit je hoofd zetten en lol maken?”

Hij vroeg het zo serieus dat ik weer naar de buddy’s keek, lichtelijk gegeneerd. Ik had meneer Pobbs al sinds mijn babytijd—een grijze, wollige teddybeer met één oog, een blauw gestreepte pyjama aan, die elke avond in mijn bed sliep, en in elk ander bed waarin ik sliep. Mijn ouders en ik waren een tijdje eerder een weekje weggeweest en toen we terug waren gekomen had ik opnieuw gepakt om het weekend bij mijn opa en oma te logeren. Ergens tijdens het overhevelen van mijn kleren was ik meneer Pobbs kwijtgeraakt. Het had me de hele tijd dat ik bij mijn grootouders was heel erg dwars gezeten, en toen ik weer thuis was had ik twee dagen lang het huis doorzocht, tot groot ongenoegen van mijn ouders. Vorige week hadden we besproken dat ik dat weekend niet met Johnny Nugent uit wilde omdat ik liever meneer Pobbs wilde vinden, mijn vertrouwde vriend, hoe belachelijk dat ook klonk. Het was moeilijk geweest om die avond uit te gaan terwijl ik wist dat meneer Pobbs ergens in huis verborgen lag.

“Dus je bent met Johnny Nugent uitgeweest?” Meneer Burton ging weer terug naar de vraag.

“Ja.”

Hij glimlachte opgelaten. Hij had de geruchten blijkbaar ook gehoord. “Is alles…ben je…?” Hij hield op met praten en maakte in plaats daarvan trompetgeluiden met zijn lippen terwijl hij erover nadacht hoe hij deze vraag zou omkleden. Hij was maar zelden opgelaten, hij leek altijd zo beheerst. In deze kamer, althans; behalve de kleine stukjes persoonlijke informatie die hij onopzettelijk losliet tijdens onze, bij vlagen, openhartige gesprekken, wist ik niets over zijn leven buiten deze vier muren. Ook wist ik wel beter dan vragen te stellen, omdat hij ze niet zou beantwoorden en omdat ik die antwoorden niet zou willen horen. Dingen niet weten, vragen stellen en van hem geen antwoorden krijgen herinnerden me eraan dat we op een bepaalde manier vreemden waren. Alleen in deze kamer waren we bekenden. We hadden onze eigen wereld gecreëerd, er waren regels die we opvolgden en er was een grens tussen ons waar we, hoewel hij niet kon worden overgestoken, op speelse dagen weleens op dansten.

Ik onderbrak hem om zijn trompetterende lippen te weerhouden een heel orkest van koperblazers te vormen. “Meneer Burton, als u zich afvraagt hoe het met me gaat, maakt u zich daar maar geen zorgen over. Voor één keer in mijn leven ben ik iets kwijtgeraakt waar ik niet naar ga zoeken en waarvan ik ook niet verwacht dat het terugkomt. Volgens mij ben ik genezen.”

We lachten. En lachten. En toen er een oncomfortabele stilte viel terwijl ik erover fantaseerde dat hij me ook genas, lachten we weer.

“Zie je hem nog een keer? En daarmee bedoel ik, vond je het gezelschap van anderen prettig? Vond je het leuk om uit te gaan, heb je je kunnen ontspannen, heb je de dingen die kwijt zijn uit je hoofd kunnen zetten?” Hij begon weer te lachen. “Hebben ze Scathachs eiland bereikt?”

Terwijl mijn hoofd tegen het hoofdeind van het bed van de ouders van Johnny Nugent bonkte, had ik een openbaring gehad. Ik had me herinnerd waar ik volgens mij meneer Pobbs had neergelegd toen ik mijn kleren inpakte. De dag erna had ik mijn oma gebeld en verwacht dat meneer Pobbs zou worden teruggevonden, liggend onder het bed, met één oog starend naar de gebroken springveren boven hem. Maar daar lag hij niet, en we hadden afgesproken dat ik het weekend erna in het huis van mijn grootouders zou komen zoeken. Ondanks het feit dat Johnny Nugent me mee uit had gevraagd. Ik stond op het punt dit allemaal te vertellen toen ik werd verrast. “Wacht even, wat is Scathachs eiland?”

Meneer Burton lachte. “Sorry, dat glipte er zo uit. Het is een slechte vergelijking.”

“Leg uit!” zei ik glimlachend, en ik zag dat zijn gezicht rood werd.

IJS

“Het was niet mijn bedoeling om het te zeggen. Het floepte er zo uit. Laat maar zitten, we gaan gewoon door.”

“Wacht eens even, daar zou ik niet mee wegkomen! Ik moet alles wat ik mompel herhalen,” zei ik lachend, terwijl ik hem voor de eerste keer in mijn leven zich in bochten zag wringen.

Hij beheerste zich. “Het is een oud Keltisch verhaal, en het was een stomme vergelijking.”

Ik gebaarde dat hij meer moest vertellen.

Hij wreef over zijn gezicht. “Ongelooflijk dat ik jou dit vertel. Scathach was een geweldige vrouwelijke krijger, die veel helden uit die tijd onderwees. Volgens de legende was het bijna onmogelijk om haar eiland te bereiken, dus iedereen die daarin slaagde was het waard om getraind te worden in de vechtkunst.”

Mijn mond viel open. “Vergelijk je mij met een vrouwelijke krijger die mannen onderwijst in vechtkunst?”

Hij lachte weer. “Het punt is dat ze een vrouw was die moeilijk te bereiken was.” Hij hield op met lachen toen hij mijn gezicht zag. Hij leunde naar voren en pakte mijn hand. “Ik denk dat je dat verkeerd hebt opgevat.”

“Dat hoop ik,” zei ik, terwijl ik langzaam met mijn hoofd schudde.

Hij kreunde en dacht snel na. “Het is zo dat alleen de sterkste, moedigste en aanzienlijkste mensen haar konden bereiken.”

Ik ontspande me een beetje, want dat sprak me wel aan. “Hoe lukte dat hun dan?”

Hij ontspande zich ook een beetje. “Eerst moesten ze de Vlakte der Tegenspoed oversteken, waar ze doorboord konden worden door vlijmscherpe grassprieten.” Hij zweeg even en keek naar mijn gezicht om te zien of hij moest doorgaan. Blij dat ik niet op het punt stond hem te slaan, ging hij verder: “Dan zagen ze zich gesteld voor de Hachelijke Vallei, met mensenverslindende beesten. Hun laatste opdracht was de Klifbrug, die elke keer wanneer iemand er probeerde overheen te gaan omhoog ging.”

Ik stelde me de mensen voor in mijn leven die me probeerden te bereiken, die vrienden met me wilden worden, contact met me probeerden te maken. Ik zag voor me hoe ik hen afweerde.

“Alleen echte helden slaagden erin,” besloot hij.

Ik kreeg kippenvel. De haartjes op mijn huid stonden recht overeind en ik hoopte dat hij dat niet had opgemerkt.

Hij haalde zijn hand door zijn haar en schudde zijn hoofd. “Dit maakt geen deel uit van mijn…” werk, zei hij bijna. “Ik had het niet moeten zeggen. Sorry, Sandy.”

“Het is niet erg,” besloot ik, en hij keek opgelucht. “Je moet me alleen wel nog vertellen waar jij je op deze reis bevindt.”

Die prachtige blauwe ogen boorden zich in de mijne. Hij hoefde er niet eens over na te denken, hoefde zijn blik niet af te wenden. “Ik zou zeggen dat ik zojuist de Vlakte der Tegenspoed ben overgestoken.”

Daar dacht ik over na. “Ik zal mijn verslindende beesten in bedwang houden als je belooft dat je het me laat weten wanneer je de brug over bent.”

“Dat zal je niet ontgaan,” zei hij glimlachend, en hij pakte mijn hand en gaf er een kneepje in. “Dat zal je niet ontgaan.”

Jack parkeerde naast Alans flat en bladerde door Sandy’s agenda. Ze had ook een afspraak gemaakt voor gisteren om één uur op een plek met een telefoonnummer uit Dublin, en hij moest weten of ze die was nagekomen. Hij hoopte dat wie ze daar ook zou treffen hem zou kunnen helpen. Hoewel Sandy die afspraak voor gisteren in Dublin had gemaakt, had ze toch ingepland dat ze vandaag Alan in Limerick zou opzoeken. De afspraak in Dublin moest erg belangrijk zijn geweest, dat ze daarvoor heen en weer zou hebben gereisd.

Met trillende handen belde hij het nummer in Dublin dat Sandy had opgeschreven. Er nam snel een vrouw op, die afgeleid klonk terwijl er op de achtergrond meer telefoons overgingen.

“Hallo, met het Scathach House.”

“Hallo, ik vroeg me af of u me kunt helpen,” zei Jack beleefd. “Ik heb uw telefoonnummer in mijn agenda opgeschreven en ik weet niet meer waarom ik had opgeschreven dat ik u moest bellen.”

“Natuurlijk,” zei ze beleefd. “Scathach House is het kantoor van dr. Gregory Burton. Wilde u misschien een afspraak maken?”

Ik werd wakker in mijn zit-slaapkamer in Dublin van het schrille geluid van de telefoon, die vlak bij mijn oor overging. Ik legde het kussen over mijn hoofd en bad dat het geluid zou ophouden. Ik had een afschuwelijke kater. Ik gluurde over de rand van mijn bed en ving een blik op van mijn politie-uniform dat verkreukeld op de grond lag. Ik had een late dienst gedraaid en was daarna wat gaan drinken. Dat waren duidelijk een paar drankjes te veel geweest, en ik wist absoluut niet meer hoe ik thuis was gekomen. Eindelijk hield het rinkelen op en ik slaakte een zucht van verlichting, hoewel het nog een paar seconden in mijn hoofd echode. En toen begon het opnieuw. Ik pakte de telefoon, die naast het bed stond, op en bracht hem onder het kussen naar mijn oor.

“Hallo,” zei ik met krakende stem.

Happy birthday to yooooou, happy birthday to yoooou, happy birthday, dear Sandeeeee, happy birthday to yoooou!

Het was mijn moeder, die zo lieflijk zong alsof ze in een kerkkoor stond.

“Hiep, hiep…”

“Hoera!” Dat was mijn vader.

“Hiep, hiep…”

“Hoera!” Hij blies met een rolfluitje in de hoorn, die ik direct bij mijn oor weghaalde, waarna ik mijn arm uit bed liet hangen. Ik hoorde ze vanonder mijn kussen doorfeesten terwijl ik weer wegzakte.

“Gefeliciteerd met je eenentwintigste verjaardag, liefje,” zei mama trots. “Liefje? Ben je er nog?”

Ik hield de telefoon weer aan mijn hoor. “Dank je wel, mama,” mompelde ik.

“Ik zou willen dat je ons een feestje voor je liet organiseren,” zei ze weemoedig. “Mijn meisje is per slot van rekening niet elke dag 21.”

“Eigenlijk wel,” zei ik moe. “Ik ben nog 364 dagen 21, dus we hebben nog heel veel tijd om het te vieren.”

“Je weet dat dat niet hetzelfde is.”

“Je weet toch hoe ik ben met dat soort dingen,” zei ik, waarbij ik het had over een feestje.

“Ik weet het, ik weet het. Nou goed, maak er maar een gezellige dag van. Wil je er nog over nadenken of je hier komt eten? In het weekend misschien? Alleen je vader, jij en ik. Dan hebben we het er niet eens over dat je jarig bent,” probeerde ze.

Ik zweeg. “Nee, ik kan dit weekend niet, sorry. Ik heb het heel druk op mijn werk,” loog ik.

“O, oké, en als ik dan een paar uurtjes naar Dublin kom? Ik blijf niet slapen, alleen voor een kopje koffie of zo. Eventjes bijkletsen en dan ben ik weer weg, beloofd.” Ze lachte nerveus. “Ik wil deze dag op een of andere manier markeren. Ik wil je graag zien.”

“Dat gaat niet, mam, sorry.”

Het was stil. Veel te lang.

Pap kwam vrolijk aan de telefoon. “Gefeliciteerd, schat. We begrijpen dat je het druk hebt, dus we laten je met rust, zodat je kunt doorgaan waar je mee bezig was.”

“Waar is mama?”

“Ze…ze moest de deur gaan opendoen.” Hij was even slecht in liegen als ik.

Ze huilde, ik wist het.

“Oké, nou, veel plezier, hè, schat? Ga maar iets leuks doen, oké?” voegde hij er zachtjes aan toe.

“Oké,” zei ik stilletjes, de telefoon klikte en de verbinding was verbroken.

Ik kreunde, legde de telefoon weer op mijn nachtkastje en gooide het kussen van mijn hoofd. Ik liet mijn ogen aan het felle licht wennen, dat mijn goedkope gordijnen niet konden buitensluiten. Het was maandagochtend tien uur en ik had eindelijk een dag vrij. Wat ik ermee ging doen wist ik absoluut niet. Ik had graag gewerkt op mijn verjaardag, hoewel ik me dan heel druk had gemaakt om een vermissings-zaak die onlangs op een dood spoor was geraakt. Een meisje, Robin Geraghty, was verdwenen terwijl ze in haar voortuin aan het spelen was. Alle tekenen wezen erop dat de buurman van middelbare leeftijd betrokken was bij Robins verdwijning. Maar hoe hard we ook in deze zaak groeven, we stuitten niet op de schatkist. Ik was een tijdje geleden begonnen zulke zaken zelf verder te onderzoeken, omdat ik ze niet kon vergeten op het moment dat het dossier in een kast verdwenen was.

Ik draaide me op mijn rug en zag vanuit een ooghoek een bult naast me in bed. De bult lag op zijn zij, en er lag een toefje donkerbruin haar op het kussen. Ik sprong op, greep de lakens vast en trok ze strakker om me heen. De bult bewoog en keek me aan, met open ogen. Bloeddoorlopen, vermoeide ogen.

“Ik dacht dat je die telefoon nooit zou opnemen,” zei hij met een krakende stem.

“Wie ben je?” vroeg ik walgend, terwijl ik uit bed klom en de lakens meenam, waardoor hij met gespreide armen en benen naakt achterbleef. Hij glimlachte, legde zijn handen slaperig achter zijn hoofd en knipoogde.

Ik kreunde. Het had een stille kreun vanbinnen moeten zijn, maar hij ontworstelde zich aan mijn mond. “Ik ga naar de badkamer en als ik terugkom ben jij weg.” Ik pakte wat naar ik aannam zijn kleren waren op en gooide ze op bed. Ik pakte mijn eigen kleren, die op een stoel lagen, hield ze dicht tegen me aan en sloeg de deur met een klap dicht. Ik kwam bijna onmiddellijk terug en pakte tot zijn afgrijzen mijn portemonnee. Ik was niet van plan die daar te laten liggen.

Niet na de laatste keer.

Ik bleef zo lang ik kon in de badkamer, totdat meneer Rankin van hiernaast op de deur begon te bonzen en mij en de rest van het gebouw liet weten dat hij op springen stond, waar ik niet al te veel over wilde nadenken. Ik deed de deur onmiddellijk open en ging terug naar mijn zit-slaapkamer, hopend dat de harige vreemdeling was verdwenen. Nee dus. Hij deed net de deur achter zich dicht.

Ik liep langzaam naar hem toe, niet wetend wat ik moest zeggen. Hij leek het ook niet te weten, maar dat maakte hem niet uit, hij had nog steeds die grijns op zijn gezicht.

“Hebben we…?”vroeg ik.

“Twee keer.” Hij knipoogde en mijn ingewanden verkrampten. “Trouwens, voordat je me eruit gooit, er kwam een kerel langs toen je in de badkamer was. Ik zei dat hij kon wachten als hij wilde, maar dat je hem waarschijnlijk niet zou herkennen als je hem zag.” Hij grijnsde weer.

“Wat voor kerel?” Ik pijnigde mijn hersens.

“Zie je, ik zei al tegen hem dat je je hem niet zou herinneren.”

“Is hij binnen?” Ik keek naar de dichte deur.

“Nee, ik denk dat hij niet in een zit-slaapkamer wilde wachten met een naakte, behaarde man.”

“Heb je de deur in je nakie opengedaan?” vroeg ik boos.

“Ik dacht dat jij het was,” zei hij schouderophalend. “Maar goed, hij heeft dit kaartje voor je achtergelaten.” Hij gaf me een visitekaartje. “Je hoeft zeker mijn telefoonnummer niet te hebben?”

Ik schudde van nee, en pakte het kaartje uit zijn hand. “Dank je wel, eh…” begon ik zwakjes.

“Steve.” Hij stak zijn hand uit.

“Prettig kennis te maken,” zei ik glimlachend, en hij lachte. Hij was best leuk, maar toch zag ik erop toe dat hij de trap afliep.

“We hebben elkaar trouwens al eens eerder ontmoet,” riep hij omhoog, zonder zich om te draaien omdat hij de trap afliep.

Ik zweeg terwijl ik het me probeerde te herinneren.

“Op het kerstfeestje van Louise Drummond, vorig jaar?” Hij stopte en keek hoopvol omhoog.

Ik fronste mijn voorhoofd.

“Ach, het maakt ook niet uit.” Hij maakte een wegwerpgebaar met zijn hand. “Je wist het toen de ochtend erna ook niet meer.” Hij glimlachte en was verdwenen.

Ik voelde me even schuldig, tot ik me herinnerde dat ik een visitekaartje in mijn hand had, en toen verdween het nare gevoel. Ik stond niet meer al te vast op mijn benen toen ik de naam zag.

Het leek erop dat meneer Burton een praktijk had geopend in Dublin—Scathach House aan Leeson Street. Wacht eens even: dr. Burton, hij had toch zijn examens gehaald.

Ik deed opgewonden een dansje op mijn plek. Ik hoorde dat de wc werd doorgespoeld, meneer Rankin kwam de badkamer uit met een krant in zijn hand en zag me huppelen.

“Moet je alweer? Ik zou er nog even niet naar binnen gaan.” Hij wuifde met de krant.

Ik negeerde hem en ging mijn kamer binnen. Meneer Burton was er. Hij had me gevonden, drie jaar nadat ik was verhuisd, en dat was het enige wat belangrijk was. Er was uiteindelijk toch een eenlingsok opgedoken.