HOOFDSTUK 19

Sandy…”

Ik hoorde dat ik werd geroepen en voelde warme adem op mijn gezicht. De geur was bekend: zoete koffie, waardoor mijn hart zoals gewoonlijk ging fladderen, een gevoel dat door mijn hele lichaam ging en waardoor opgewonden rillingen elkaar onder de oppervlakte van mijn huid opvolgden.

Gregory veegde zachtjes met zijn hand het haar uit mijn gezicht, alsof hij voorzichtig zand wegveegde op een archeologische opgraving om iets veel kostbaarders dan ik te onthullen. Maar dat was precies wat hij was, mijn opgraver, degene die alles wat in me begraven was omhoog haalde om mijn verborgen gedachten te onthullen. Er lag een hand achter in mijn nek, alsof het het meest breekbare was wat hij ooit had vastgehouden, de andere volgde zachtjes mijn kaaklijn, en ging af en toe over mijn wang en door mijn haar.

“Sandy, liefje, doe je ogen open,” fluisterde de stem dicht bij mijn oor.

“Achteruit, iedereen!” riep een luidere en agressievere stem dichtbij. “Hoe is het met haar?” Zijn stem werd luider, kwam dichterbij.

De troostende hand ging van mijn haar naar mijn hand en hield die stevig vast, de duim streelde geruststellend over mijn huid, terwijl hij zachtjes sprak. “Ze reageert niet. Bel een ambulance.” Zijn stem was vervormd en echode in mijn hoofd. Ik had hoofdpijn.

“O, jezus,” mompelde de stem.

“Sean, breng de kinderen de school in. Laat ze dit niet zien,” zei mijn redder kalm.

Sean, Sean, Sean. Ik kende die naam. Kende die stem.

“Waar komt dat bloed vandaan?” vroeg hij paniekerig.

“Van haar hoofd. Haal die kinderen weg.” Mijn hand werd steviger vastgehouden.

“Hij heeft haar geslagen, de klootzak.”

“Ik weet het, ik zag het ook. Ik keek uit het raam. Bel een ambulance.”

Seans geschreeuw dat de kinderen naar binnen moesten, klonk van steeds verder weg en ik bleef in de echoënde stilte achter met de engel. Ik voelde zachte lippen op mijn hand.

“Doe je ogen open, Sandy,” fluisterde hij. “Alsjeblieft.”

Ik probeerde het, maar het leek alsof ze aan elkaar zaten gelijmd, als een lotus die in de modder vast zit, en gedwongen wordt zijn blaadjes vroegtijdig te openen. Mijn hoofd was zwaar en mijn gedachten waren onbeholpen en langzaam terwijl het ritmisch met abnormaal sterke kracht bonsde en pulseerde in de beschermende hand waarin het lag. De grond voelde koud en ruw aan onder me. Asfalt. Waarom lag ik op de grond? Ik worstelde om te gaan zitten, maar mijn lichaam stribbelde tegen, en mijn ogen wilden nog steeds niet open.

Ik hoorde de ambulance in de verte en deed mijn best om mijn ogen te openen. Het werden spleetjes. Ah. Meneer Burton. Mijn redder. Hij hield me in zijn armen en keek op me neer alsof hij zojuist goud had ontdekt in de teerlaag van Leitrim. Hij had bloed op zijn overhemd, was hij gewond? Zijn ogen keken gepijnigd terwijl ze mijn gezicht bestudeerden. Ik herinnerde me plotseling de enorme puist op mijn kin, waarvan ik de hele dag al had gewenst dat ik hem die ochtend had uitgeknepen. Ik probeerde mijn hand te bewegen om hem te bedekken, maar het leek net alsof mijn hand in vloeibaar beton was gestopt dat daarna was opgedroogd.

“Godzijdank,” fluisterde hij, en zijn hand greep de mijne steviger vast. “Niet bewegen. De ambulance is er bijna.”

Ik moest het puistje bedekken, na vier jaar was ik zo dicht bij meneer Burton en nu zag ik er niet uit. De hormonen van een zeventienjarige verpestten het ogenblik waar ik van had gedroomd. Wacht even, hij zei ‘ambulance’. Wat was er gebeurd? Ik probeerde iets te zeggen, en er kwam een krakend geluid over mijn lippen.

“Het komt allemaal weer goed,” suste hij, zijn gezicht dicht bij het mijne.

Ik geloofde hem en vergat mijn pijn een ogenblik terwijl ik weer opgelaten naar mijn puistje tastte.

“Ik weet wat je probeert te doen, Sandy, hou er maar mee op.” Gregory probeerde zachtjes te lachen terwijl hij voorzichtig mijn arm voor mijn gezicht weghaalde.

Ik gromde, kon nog steeds geen woord uitbrengen.

“Hij is niet zo erg. Hij heet Henry, en hij heeft me gezelschap gehouden terwijl jij zo onbeleefd was om flauw te vallen. Henry, Sandy; Sandy, Henry, hoewel je volgens mij niet zo’n welkome gast bent.” Hij bewoog zijn vinger over mijn kin, waarbij hij het puistje zachtjes aaide, alsof het het mooiste aan mij was.

Dus daar lag ik dan, met bebloed hoofd, een puistje met de naam Henry op mijn kin en een gezicht zo brandend rood dat het het hele stadje in vuur en vlam had kunnen zetten. Ik begon mijn ogen weer te sluiten. De hemel was zo helder dat hij mijn pupillen doorboorde en scheuten pijn door mijn oogkassen en in mijn al bonzende hoofd joeg.

“Nietje ogen dichtdoen, Sandy,” zei Gregory iets harder. Ik deed ze open en zag de bezorgdheid op zijn gezicht voordat hij de kans had gehad die te verbergen.

“Ik ben moe,” fluisterde ik uiteindelijk.

“Ik weet het.” Hij hield me steviger vast. “Maar je moet nog even wakker blijven. Hou me gezelschap totdat de ambulance er is,” smeekte hij. “Beloof het me.”

“Beloofd,” fluisterde ik, voordat ik ze weer dichtdeed.

Er kwam een tweede sirene op de plek aan. Er stopte een auto dichtbij. Ik voelde trillingen in het asfalt naast mijn hoofd en was bang dat de banden over me heen zouden rijden. Er werden deuren geopend en dichtgeslagen.

10?

“Daar is hij, agent.” Sean was er weer, schreeuwend. “Hij reed recht op haar in, hij keek niet eens,” zei hij paniekerig. “Deze meneer hier heeft het gezien.”

Sean werd gekalmeerd, ik hoorde een man huilen. Ik hoorde stemmen van politieagenten, die probeerden mensen te troosten, radio’s kraakten en piepten, Sean werd meegenomen. Er kwamen voetstappen dichterbij, boven mijn hoofd mompelden bezorgde stemmen. De hele tijd fluisterde Gregory woordjes in mijn oor die fijn klonken in mijn tuitende oren. Die geluiden sloten de sirenes, kreten van angst, geschreeuw van paniek en woede, het gevoel van het koude beton en het plakkerige, natte bloed dat langs mijn oor stroomde uit.

De sirenes van de ambulances werden luider en Gregory’s stem klonk steeds dringender terwijl ik in zijn armen begon weg te drijven.

“Welkom terug.”

Ik werd wakker en zag Helena, die met een waaier voor mijn gezicht wapperde.

Ik kreunde en mijn hand vloog naar mijn hoofd.

“Je hebt een nare bult, dus je kunt er maar beter niet aankomen,” zei ze zachtjes.

Mijn arm bleef bewegen.

“Ik zei: niet…”

“Au.”

“Net goed,” zei ze zelfvoldaan, en ze liep weg.

Ik tuurde door mijn wimpers heen de onbekende kamer rond, en voelde de eivormige bult die zich boven mijn slaap had gevormd. Ik lag op een bank, Helena stond bij een gootsteen van waar ze door een raam kon kijken. Ze stond in het heldere licht, en haar contouren waren vaag, alsof ze een heilig visioen was.

“Waar zijn we?”

“Bij mij thuis.” Ze draaide zich niet om en bleef een doek uitspoelen.

Ik keek om me heen. “Waarom heb je een bank in de keuken?”

Helena lachte zachtjes. “Van alle vragen die je had kunnen stellen is dat de eerste die je uitkiest.”

Ik zweeg.

“Het is geen keuken, het is een gezinskamer,” was haar antwoord. “Ik kook hier niet.”

“Je hebt zeker geen elektriciteit.”

Ze gromde. “Zodra je buiten rond kunt gaan kijken, zul je zien dat we een systeem hebben dat we zonnepanelen noemen.” Ze sprak het woord langzaam uit, alsof ze dacht dat ik achterlijk was. “Ze lijken op die in rekenmachines en genereren elektriciteit uit zonlicht. Elk huis heeft zijn eigen netspanning,” zei ze opgewonden.

Ik ging weer achterover op de bank liggen, omdat ik duizelig was, en sloot mijn ogen. “Ik weet hoe zonnepanelen werken.”

“Bestaan ze daar ook?” Ze was verbaasd.

Ik negeerde haar vraag. “Hoe ben ik hier terechtgekomen?”

“Mijn man heeft je gedragen.”

Mijn ogen vlogen open en ik kromp ineen van de pijn. Helena draaide zich nog steeds niet om en het water bleef stromen.

“Je man? Kun je hier trouwen?”

“Je kunt overal trouwen.”

“Dat is natuurlijk niet helemaal waar,” protesteerde ik gedwee. “Mijn god, elektriciteit én trouwen? Dat is te veel voor me,” mompelde ik, terwijl het plafond boven me begon te tollen.

Helena ging naast me op de bank zitten en legde een koud washandje over mijn voorhoofd en ogen. Het verzachtte mijn bonzende, brandende hoofd.

“Ik had een vreselijke droom: ik was op een bizarre plek waar alle vermiste dingen en personen ter wereld heengaan,” kreunde ik. “Vertel me alsjeblieft dat het een droom was, of dat ik ben ingestort. Daar kan ik wel mee leven.”

“Nou, als je daarmee kunt leven, kun je de waarheid ook aan.”

“Wat is de waarheid?” Ik deed mijn ogen open.

Ze zweeg terwijl ze naar me keek, en toen zuchtte ze. “Je weet best wat de waarheid is.”

Ik deed mijn ogen dicht en vocht tegen de aandrang om te huilen.

Helena pakte mijn arm, gaf er een kneepje in, leunde naar me toe en zei dringend: “Hou vol, Sandy. Over een tijdje is het allemaal heel logisch.”

Dat leek me onmogelijk.

“Als je je er beter door gaat voelen, ik heb niemand anders verteld wat je mij hebt verteld. Helemaal niemand.”

Ik voelde me er inderdaad beter door. Zo kon ik er in mijn eigen tempo achter komen wat ik moest doen.

“Wie is Jenny-May?” vroeg Helena nieuwsgierig.

Ik sloot mijn ogen en kreunde, terwijl ik me de scène bij de burgerlijke stand herinnerde. “Niemand. Nou ja, niet niemand, ze is wel iemand. Ik dacht dat ik haar bij de burgerlijke stand zag, dat is alles.”

“En ze was het niet?”

“Niet als ze niet ouder is geworden sinds de dag dat ze hier is aangekomen. Ik weet niet hoe ik dat kon denken.” Mijn wenkbrauwen fronsend bracht ik mijn hand weer naar mijn bonkende hoofd.

Er werd zachtjes op de deur geklopt en hij werd voorzichtig geopend door een man die zo lang en breed was dat hij de hele deuropening vulde. Wit licht drong zichzelf ongeduldig door de kleine gaatjes die hij niet opvulde, en drong in mijn ogen alsof het verlichte staven waren, direct van de zon. Hij was ongeveer even oud als Helena, met een glanzende huid met de kleur van ebbenhout en intense, zwarte ogen. Hij was een stuk groter dan mijn 1,85 meter, en alleen daarom al vond ik hem meteen aardig. Zijn gestalte domineerde de kamer, maar bracht ook een gevoel van veiligheid met zich mee. Een klein glimlachje onthulde sneeuwwitte tanden, terwijl zijn oogwit als gezuiverde suiker om pupillen als zwarte koffie smolten. Hij was hard, maar zacht aan de randjes. Hij had hoge en trotse jukbeenderen, en een vierkante kaak, maar daarboven bevonden zich gewelfde lippen waar zijn woorden vanaf konden stuiteren en zich de wereld in konden lanceren.

“Hoe gaat het met ons kipepeomeisje?” Het ritmische geluid van zijn woorden verried zijn Afrikaanse wortels.

Verward keek ik naar Helena, die hem verbaasd aankeek, niet omdat hij plotseling was verschenen, maar verbaasd vanwege wat hij had gezegd. Ze kende deze man en ik nam aan dat ze ook wist wat zijn woorden betekenden. Ik wist dat niet, maar ik nam aan dat degene die ze had uitgesproken haar man was. We keken elkaar aan en ik voelde me aangetrokken tot zijn blik, ik raakte verstrikt in de zijne en hij in de mijne, alsof we door een magneet tot elkaar werden aangetrokken. Hij hield een plank in zijn grote handen, zijn witte linnen kleding was overdekt met zaagsel.

“Wat betekent ‘kipepeo’?” vroeg ik aan de kamer. De kamer wist het wel, maar gaf geen antwoord.

“Sandy, dit is mijn man, Joseph,” stelde Helena ons aan elkaar voor. “Hij is timmerman,” voegde ze eraan toe, wijzend naar de plank in zijn handen.

Mijn ongewone introductie tot Joseph de timmerman werd onderbroken door een meisje, dat giechelend tussen Josephs benen door de keuken binnenkwam, haar zwarte krullen dansten bij elke huppel. Ze rende naar Helena toe en sloeg haar armen om haar been.

“En wie is dat, de onbevlekte ontvangenis?” vroeg ik, terwijl het gegil van het meisje in mijn bonkende hoofd klonk als het geloei van een sirene.

“Bijna,” zei Helena glimlachend. “Ze is de onbevlekte ontvangenis van onze dochter. Zeg eens hallo, Wanda.” Ze haalde haar hand door het haar van het meisje.

Ik werd begroet door een tandeloze glimlach, voordat ze verlegen tussen de benen van haar opa door de kamer weer uit rende. Ik keek op van waar ze was verdwenen, weer in Josephs ogen. Hij keek nog steeds naar me. Helena keek van hem naar mij, niet achterdochtig maar…ik wist het niet precies.

“Je moet slapen.” Hij knikte een keer.

Onder Heiena’s en Josephs blik legde ik het washandje over mijn gezicht en liet mezelf wegdrijven. Voor één keer was ik te moe voor vragen.

“Ah, daar zul je haar hebben.” Mijn vaders stem begroette me alsof ik plotseling uit het water werd getrokken. Langzaam maar zeker werden er gedempte geluiden hoorbaar, gezichten herkenbaar. Het was net alsof ik opnieuw werd geboren, en ik zag de gezichten van mijn ouders vanuit een ziekenhuisbed.

“Hallo, liefje.” Mijn moeder haastte zich naar me toe en pakte mijn hand. Haar gezicht verscheen vlak voor het mijne, zo dichtbij dat ik mijn ogen niet kon focussen, en dus bleef ze een naar lavendel geurende vage vlek met vier ogen. “Hoe gaat het?”

Voordat het me werd gevraagd had ik de tijd niet gehad om te voelen, dus concentreerde ik me daarop voordat ik antwoord gaf. Ik voelde me niet zo goed.

“Gaat wel,” antwoordde ik.

“O, mijn arme schat.” Haar decolleté domineerde mijn uitzicht terwijl ze naar voren boog om me een kus op mijn voorhoofd te geven, waarbij haar glosslippen een kleverig, prikkend laagje op mijn huid achterlieten. Toen ze zich had teruggetrokken keek ik de kamer rond en zag mijn vader, met zijn pet verfrommeld in zijn hand, die er ouder uitzag dan ik me herinnerde. Misschien was ik langer onder water geweest dan ik dacht. Ik knipoogde, hij glimlachte, met een opgeluchte uitdrukking op zijn gezicht. Grappig dat het aan de patiënt was om ervoor te zorgen dat de bezoekers zich beter gingen voelen. Het was net alsof ik op het podium stond en het mijn beurt was om op te treden. De ziekenhuisomgeving had iedereen met stomheid geslagen en we zaten er opgelaten bij, alsof we elkaar die dag voor het eerst hadden ontmoet.

“Wat is er gebeurd?” vroeg ik, nadat ik door een rietje water had gedronken uit een kopje dat me door een verpleegster in de hand was geduwd.

Ze keken elkaar nerveus aan. Mama besloot de honneurs waar te nemen.

“Je bent aangereden door een auto, liefje, toen je naar school liep. Hij kwam de hoek om…het was een jong ventje, met zijn voorlopige rijbewijs. Zijn moeder wist niet dat hij de auto had gepakt. Gelukkig zag meneer Burton het allemaal gebeuren en kon hij de gar-dai er een goed verslag van geven. Het is een goede man, die meneer Burton,” zei ze glimlachend. “Gregory,” voegde ze er iets zachter tegen mij aan toe.

Ik glimlachte ook.

“Hij is de hele tijd bij je gebleven, tot je in het ziekenhuis was.”

“Mijn hoofd,” fluisterde ik, omdat de pijn plotseling mijn lichaam in drong, alsof het zich bij het horen van het verhaal had herinnerd dat het zijn werk moest doen.

“Je linkerarm is gebroken.” Mijn moeders lippen glansden van de gloss in het licht terwijl ze ze open- en weer dichtdeed. “En je linkerbeen,” haar stem trilde enigszins, “maar afgezien daarvan heb je erg veel geluk gehad.”

Pas toen merkte ik dat mijn arm in een mitella hing en mijn linkerbeen in het gips zat, en ik vond het wel grappig dat ze vonden dat ik geluk had gehad nadat ik door een auto was aangereden. Ik begon te lachen, maar hield ermee op door de pijn.

“O ja, en je hebt een rib gebroken,” voegde mijn vader er snel aan toe, en hij keek me verontschuldigend aan omdat hij niet had gewaarschuwd.

Toen ze weg waren, tikte Gregory zachtjes op de deur. Hij zag er knapper uit dan ooit met zijn vermoeide, bezorgde ogen en warrige haar, waarvan ik me voorstelde dat hij erin woelde terwijl hij zorgelijk heen en weer liep. Dat deed hij altijd.

“Hoi,” zei hij glimlachend, en hij liep verder en gaf me een kus op mijn voorhoofd.

“Hoi,” fluisterde ik terug.

“Hde gaat het met je?”

“Alsof ik ben overreden door een bus.”

“Neuh, het was maar een Mini. Hou toch eens op zo de aandacht te trekken.” Er was een vage glimlach te zien om zijn lippen. “Je hebt het slechte nieuws zeker al gehoord?”

“Dat ik mijn examens mondeling moet afleggen?” Ik tilde mijn ingegipste linkerarm op. “Ik denk dat de politie me nog wel zal aannemen,” zei ik glimlachend.

“Nee,” zei hij serieus, en hij ging op het bed zitten. “In de ambulance is Henry overleden. Volgens mij heeft het zuurstofmasker hem omgebracht.”

Ik begon te lachen, maar moest ermee ophouden.

“O, shit, sorry.” Toen hij zag dat ik pijn had hield hij onmiddellijk op met zijn grapjes.

“Dank je wel dat je bij me bent gebleven.”

“Dank je wel dat jij bij mij bent gebleven,” antwoordde hij.

“Dat had ik toch beloofd,” zei ik glimlachend, “en ik ben niet van plan in de nabije toekomst te verdwijnen.”