24
De weg maakte een bocht toen we uit een niemandsland van asfalt en gras kwamen en Tampa Bay naderden. Het water en het land dat eraan grensde, waren achter de muren van regen zo donker dat moeilijk te zien was waar het een eindigde en het ander begon. Aan weerskanten van de weg doken witte gebouwtjes op, sommige met borden op het dak die ik in de wazige duisternis niet kon lezen. Daar in die vreemde regenwereld leek het net of ze los in de lucht hingen, zonder fundering. Een minuut of zo leek het of de gele rugvinnen van de Skyway niet dichterbij kwamen of zich verwijderden; ze hingen stil boven een vlakte van regen en duisternis, scherp afstekend tegen een gekneusde purperen hemel.
Toen we de vijf kilometer lange helling opreden die naar het midden van de brug leidde, maakte zich aan de andere kant van de snelweg een auto uit de muur van water los. Met waterige koplampen, trillend in het donker, kwam hij de brug af en reed ons voorbij in de andere richting. Ik keek in het spiegeltje en zag maar één stel koplampen in de duisternis achter ons. Twee uur ’s nachts, de regen een muur, duisternis aan alle kanten, op weg naar die kolossale gele vinnen – een nacht waarnaar je zelfs de recalcitrantste zondaar niet zou willen verbannen.
Ik gaapte en mijn lichaam kreunde inwendig bij de gedachte dat ik de komende vierentwintig uur opgesloten zou zitten in die kleine Celica. Ik probeerde de radio, kreeg alleen maar classic rock-stations, een paar stations met dance en trance en nog wat ‘soft rock’-zenders. Soft rock – niet te hard, niet te zacht, heel geschikt voor mensen zonder onderscheidingsvermogen.
Ik zette de radio uit. De weg werd steiler en een ogenblik gleed alles van ons vandaan, behalve de dichtstbijzijnde rugvin. Jays achterlichten keken als rode ogen door de regen naar me terug en rechts van ons werd de baai nog steeds breder. Een betonnen vangrail gleed aan ons voorbij.
‘Die brug is gigantisch,’ zei ik.
‘En ook behekst,’ zei Angie. ‘Dit is een vervangende brug. De oorspronkelijke Skyway – wat ervan over is – ligt links van ons.’
Ze stak een sigaret op met de aansteker uit het dashboard. Ik keek naar links, maar kon in de sluier van vallend water helemaal niets onderscheiden.
‘In het begin van de jaren tachtig,’ zei ze, ‘is er een boot tegen de oorspronkelijke brug gevaren. De grootste overspanning viel in zee en een stuk of wat auto’s vielen mee.’
‘Hoe weet je dat?’
‘Algemene ontwikkeling.’ Ze zette haar raam net ver genoeg open om de sigarettenrook naar buiten te laten trekken. ‘Ik heb gisteren een boek over de omgeving gelezen. Er ligt er ook een in jouw kamer. Op de dag dat ze die nieuwe brug openden, kreeg iemand die naar de opening reed een hartaanval toen hij aan de St. Pete-kant de brug op wilde rijden. Zijn auto kwam in het water terecht en hij overleed.’
Ik keek uit het raam. De baai viel als de vloer van een liftkoker van ons weg.
‘Je liegt,’ zei ik nerveus.
Ze stak haar rechterhand op. ‘Erewoord.’
‘Hou beide handen op het stuur,’ zei ik.
We naderden het midden van de brug en de gele vlammen lieten de rechterkant van de auto in fel kunstlicht baden.
Plotseling kwam door de smalle opening in Angies raam het geluid van banden die links van ons door de regen kletsten. Ik keek naar links en Angie zei: ‘Wat krijgen we nou?’
Ze gaf een ruk aan het stuur en een goudkleurige Lexus vloog ons met minstens honderdtwintig kilometer per uur voorbij en sneed ons. De wielen aan de passagierskant van de Celica kwamen tegen de trottoirband tussen de weg en de vangrail, en de hele auto stootte en huiverde. Angies arm knalde tegen het stuur aan.
De Lexus vloog ons voorbij toen we met een ruk op onze rijbaan terugkwamen. De achterlichten waren uit. Hij ging half voor ons rijden, op beide rijstroken tegelijk, en korte tijd zag ik in het schijnsel van de rugvinnen het starre, smalle hoofd van de bestuurder.
‘Cushing,’ zei ik.
‘Shit.’ Angie drukte op de blikkerige claxon van de Celica en ik maakte het dashboardkastje open en haalde er eerst mijn pistool en toen dat van Angie uit. Ik legde het hare bij de handrem en laadde een kogel door in het mijne.
Verderop kwam Jays hoofd omhoog toen hij in het spiegeltje keek. Angie hield haar hand op de claxon, maar het miezerige geluid daarvan ging verloren toen de Lexus van Cushing tegen de achterkant van Jays 3000 GT dreunde.
De rechterwielen van de kleine sportwagen sprongen de trottoirband op en de vonken vlogen van de passagierskant toen hij tegen de betonnen vangrail botste. Zijn zijspiegeltje werd van de auto afgerukt, en het vloog door de regen en sloeg tegen onze voorruit te pletter, zodat er een spinnenweb in het glas voor mijn gezicht sprong. Ik draaide vlug mijn hoofd weg.
Angie botste tegen de achterkant van de Lexus. Intussen gleed de neus van Jays auto naar links en sprong zijn rechterachterwiel weer op de trottoirband. Cushing ging gewoon door, boorde zich in Jays auto. Een zilverkleurige wieldop vloog weg, sloeg tegen onze grille en verdween onder de wielen. De 3000 GT, klein en licht, was geen partij voor de Lexus en kon nu elk moment dwars op de weg komen, waarna het voor de Lexus een koud kunstje zou zijn om hem van de brug af te drukken.
Ik zag Jays hoofd heen en weer gaan. Hij deed zijn uiterste best om de sportwagen onder controle te krijgen, terwijl de Lexus zich met steeds meer kracht tegen de bestuurderskant van de 3000 GT drukte.
‘Hou hem recht,’ zei ik tegen Angie, en ik liet mijn raampje opengaan. Ik boog mijn bovenlichaam de slaande regen en gierende wind in en richtte mijn pistool op de achterruit van de Lexus. Terwijl de regen in mijn ogen vrat, loste ik drie schoten snel achter elkaar. Bij elk schot kwam er een flits als een bliksemschicht uit de loop, en de achterruit van de Lexus vloog uit elkaar. Cushing trapte op de rem en ik trok me in de auto terug. Angie ramde de Lexus en Jays auto vloog daarvandaan.
Maar Jay kwam te snel van de trottoirband af en de rechterwielen van de 3000 GT stuiterden van het wegdek af. Angie schreeuwde, en er waren nu flitsen van schoten te zien in de Lexus.
De voorruit van de Celica implodeerde.
De regen en wind joegen een storm van glas door ons haar en tegen onze wangen en hals. Angie slingerde naar rechts en onze banden kwamen weer tegen de trottoirband. De wieldoppen knarsten tegen het beton. Het leek even of de Toyota zich te pletter zou rijden, maar toen slingerden we de weg weer op.
Voor ons sloeg Jays auto om.
Hij kantelde aan de bestuurderskant en kwam op zijn dak terecht. De Lexus accelereerde en trof hem zo hard dat hij wervelend door de regen op de reling van de brug af ging.
‘De klootzakken,’ zei ik, en ik kwam overeind en boog mijn lichaam over het dashboard.
Ik boog zo ver naar voren dat mijn polsen door de verbrijzelde voorruit gingen en op de motorkap rustten. Ik steunde op mijn hand, terwijl kleine stukjes glas zich in mijn polsen en gezicht vraten, en vuurde nog eens drie schoten af op het interieur van de Lexus.
Ik moet iemand hebben geraakt, want de Lexus ging met een ruk van Jays auto vandaan en slingerde over de linkerrijbaan terug. Hij sloeg zo hard tegen de vangrail onder de laatste van de gele vinnen dat hij opzij en toen achterover stuiterde. De zware goudkleurige wagen vloog achteruit over beide rijbanen op ons af.
‘Kom er weer in,’ schreeuwde Angie tegen mij, terwijl ze de Celica naar rechts liet slingeren om de kofferbak van de Lexus te ontwijken.
De gouden machine vloog door de duisternis op ons af. Angie draaide met beide handen aan het stuur, en ik probeerde weer op mijn plaats te komen.
Ik redde het niet, en Angie ook niet.
Toen we tegen de Lexus dreunden, vloog mijn lichaam omhoog. Ik kwam boven de kap van de Celica uit en smakte als een dolfijn op de kofferbak van de Lexus. Op mijn borst gleed ik door de waterdruppels en de glaskorrels zonder veel te vertragen. Ik hoorde een klap rechts van me, een dreun tegen beton, zo hard dat het klonk alsof de nachthemel in tweeën was gescheurd.
Ik viel met mijn schouder op het wegdek, en er kraakte iets bij mijn sleutelbeen. En ik rolde. En buitelde. En rolde nog wat verder. Ik hield het pistool in mijn rechterhand stevig vast, en het ging twee keer af, en al die tijd wervelde de hemel om me heen en suisde de brug omlaag en omhoog.
Ik gleed door en kwam tot stilstand op een bloederige heup die gilde van pijn. Mijn linkerschouder voelde verdoofd en tegelijk slap aan, en mijn huid was glad van het bloed.
Maar ik kon mijn rechterhand om het pistool bewegen, en hoewel de heup waar ik was geland aanvoelde alsof hij vol scherpe steentjes zat, had ik het gevoel dat mijn benen intact waren. Ik keek achterom naar de Lexus, waarvan de passagiersdeur openging. Hij was ongeveer tien meter van me vandaan en de kofferbak zat nu vast aan de verkreukelde motorkap van de Celica. Terwijl er een straal sissend water uit de Celica spoot, stond ik er wankelend naast, met een ketchupcombinatie van regen en bloed op mijn gezicht.
Rechts van me, aan de andere kant van de brug, was een zwarte Jeep slippend tot stilstand gekomen. De bestuurder schreeuwde woorden naar me die verloren gingen in de wind en regen.
Ik negeerde hem en concentreerde me op de Lexus.
Wiebel viel op een knie toen hij uit de Lexus stapte. Zijn witte overhemd was helemaal rood en er zat een diepe rode groef op de plaats waar zijn rechterwenkbrauw had gezeten. Ik strompelde naar hem toe en zag dat hij de loop van zijn pistool gebruikte om zich overeind te hijsen. Hij greep de open autodeur vast en keek naar me, en ik kon aan zijn druk bewegende adamsappel zien dat hij hard moest slikken om zijn misselijkheid te bedwingen. Hij keek onzeker naar het pistool in zijn hand en toen naar mij.
‘Niet doen,’ zei ik.
Hij keek naar zijn borst, naar het bloed dat daar ergens werd uitgepompt, en zijn vingers verstrakten zich om het pistool.
‘Niet doen,’ zei ik opnieuw.
Alsjeblieft, doe het niet, dacht ik.
Maar hij bracht het pistool toch omhoog, knipperde met zijn ogen naar me in de stromende regen, zijn kleine lichaam wankelend als dat van een dronkenlap.
Ik schoot hem twee keer midden in zijn borst voordat zijn hand met het pistool van zijn heup vandaan ging en hij achterover viel tegen de auto. Zijn mond vormde een verbaasd ovaal, alsof hij me een vraag wilde stellen. Hij greep naar het portier, maar zijn arm gleed omlaag tussen het portier en de stijl van de voorruit. Zijn lichaam helde naar rechts, maar zijn elleboog raakte klem tussen het portier en de auto, en hij stierf daar – half naar de grond wijzend, klem tegen de auto, met het begin van een vraag in zijn ogen.
Ik hoorde een ratelend geluid, en toen ik over het dak van de auto keek, zag ik dat Cushing een glanzend geweer op me richtte. Hij keek langs de loop, zijn ene oog stijf dicht, een benige witte vinger om de trekker. Hij grijnsde.
Toen kwam er opeens een rood wolkje uit het midden van zijn keel. Het viel over de boord van zijn overhemd.
Hij fronste zijn wenkbrauwen. Hij greep naar zijn keel, maar voordat zijn hand daar aankwam, viel hij voorover en sloeg met zijn gezicht tegen het dak van de auto. Het geweer gleed over de voorruit en bleef op de motorkap liggen. Cushings lange magere lichaam klapte naar rechts en verdween aan de andere kant van de motorkap, waar het met een zachte plof op de grond viel.
Angie dook op in de duisternis achter hem. Ze hield haar pistool nog voor zich uit; de regen siste op de hete loop. Glassplinters twinkelden in haar donkere haar. Flinterdunne sneeën liepen kriskras over haar voorhoofd en de rug van haar neus, maar verder had ze in de crash blijkbaar veel minder schade opgelopen dan Wiebel en ik.
Ik glimlachte naar haar, en ze keek met een vermoeid glimlachje terug.
Toen keek ze naar iets over mijn schouder. ‘Jezus christus, Patrick. O, jezus.’
Ik draaide me om, en toen zag ik wat dat harde dreungeluid had gemaakt toen ik uit de Celica werd gegooid.
Jays 3000 GT lag vijftien meter van ons vandaan op zijn kop. Het grootste deel van de auto was door de vangrail gedrukt, en het was een wonder dat hij niet helemaal van de brug was gevallen. Het achterste derde deel van de auto balanceerde op de brug. Het voorste tweederde deel hing boven het niets. De auto werd alleen nog op de brug gehouden door afbrokkelend cement en twee verwrongen stalen lussen. De voorkant van de auto zakte een eindje omlaag. De achterkant kwam los van de betonnen fundering. De stalen lussen kraakten.
Ik rende naar de vangrail, ging op mijn knieën zitten en keek eroverheen naar Jay. Hij hing ondersteboven op zijn plaats, hangend in de gordel, zijn knieën tegen zijn kin, zijn hoofd een paar centimeter van het plafond vandaan.
‘Niet bewegen,’ zei ik.
Hij draaide zijn ogen naar me toe. ‘Wees gerust. Dat doe ik niet.’
Ik keek naar de vangrail. Die was glad van de regen en kraakte opnieuw. Aan de andere kant zat een smalle strook betonfundering, zo smal dat iemand van boven de vier er eigenlijk niet op kon staan, maar ik had geen tijd om te wachten tot hij breder werd. Onder de betonstrook lag niets dan zwarte ruimte, met honderd meter in de diepte het water dat zo hard was als een rotswand.
Angie kwam naast me staan, en op dat moment kwam er een harde windvlaag aanzetten van zee. De auto bewoog zich een beetje naar rechts en zakte weer een paar centimeter omlaag.
‘O nee,’ zei Jay. Hij lachte zwakjes. ‘Nee, nee, nee.’
‘Jay,’ zei Angie. ‘Ik ga eroverheen.’
‘Jíj?’ zei ik. ‘Nee. Ik heb langere armen.’
Ze klom over de vangrail. ‘En grotere voeten, en je arm ziet er gemangeld uit. Kun je hem zelfs bewegen?’
Ze wachtte niet op een antwoord. Ze pakte een intact gebleven deel van de vangrail vast en schuifelde daarlangs naar de auto. Ik liep naast haar, mijn rechterhand een paar centimeter van haar arm verwijderd.
Er sneed weer een windvlaag door de regen. Het leek wel of de hele brug meezwaaide.
Angie kwam bij de auto, en toen ze zich in een moeilijke hurkpositie liet zakken, hield ik haar arm stevig met mijn beide handen vast.
Ze boog zich over de vangrail heen en stak haar linkerarm uit. Intussen loeiden er sirenes in de verte.
‘Jay,’ zei ze.
‘Ja?’
‘Ik kan er niet bij.’ Ze strekte zich uit, vastgehouden door mij. De pezen in haar armen trilden onder haar huid, maar haar vingers konden net niet bij de deurhendel. ‘Je moet me helpen, Jay.’
‘Hoe?’
‘Kun je de deur openmaken?’
Nu strekte hij zich uit om bij de deurhendel te komen. ‘Nooit eerder ondersteboven in een auto gehangen. Snap je?’
‘En ik heb nooit aan de zijkant van een brug gehangen, honderd meter boven het water,’ zei Angie.
‘Ik heb de deurhendel,’ zei hij.
‘Je moet de deur openduwen en mijn hand vastpakken.’ Angies lichaam ging een beetje heen en weer in de wind.
Hij knipperde met zijn ogen tegen de regen die door het raam naar binnen woei, bolde zijn wangen en blies de lucht uit. ‘Ik heb het gevoel dat ik maar een centimeter hoef te bewegen of dit ding kantelt.’
‘Dat risico moeten we nemen, Jay.’ Haar hand gleed omlaag over mijn arm. Ik kneep in haar arm en haar vingers groeven zich weer in mijn huid.
‘Ja,’ zei Jay. ‘Maar weet je, ik…’
De auto wankelde, en de hele brug kraakte oorverdovend, zo schel en indringend als gekrijs, en het gescheurde cement dat de auto vasthield brokkelde af.
‘Nee, nee, nee, nee, nee, nee,’ zei Jay.
En de auto viel van de brug.
Angie gilde en trok zich vlug van de auto terug, maar de gescheurde stalen lus sloeg tegen haar arm. Ik hield haar stevig vast en toen haar benen al in de lucht trappelden, trok ik haar over de vangrail.
Terwijl ze haar gezicht tegen het mijne drukte, en haar arm strak om mijn hals hield, en haar hart tegen mijn biceps bonkte, en mijn eigen hart in mijn oor dreunde, tuurden we omlaag naar de plaats waar Jays auto door de stromende regen was neergestort en in de zwarte duisternis was verdwenen.