HOOFDSTUK III
‘Haat u haar werkelijk zo diep?’ vroeg hij. Zij keek hem een ogenblik aan en lachte toen. ‘ik haat niemand diep - behalve Lew, en ik kan u niet vertellen waarom ik hem haat zonder u materiaal voor uw memoires te bezorgen dat u toch niet gebruiken kunt - niet, als zij door een fatsoenlijke krant worden gepubliceerd.’ Zij leunde voorover en raakte een veer in het dashboard aan. Een klepje viel open. Hierachter zag hij sigaretten in een diepe, kristallen bergplaats. Blijkbaar rookte deze dame onophoudelijk, want zij had een grote voorraad. Zij nam een sigaret, stak deze aan en deed het klepje dicht. Tim strekte zijn hand uit.
‘Neem me niet kwalijk.’ Zij raakte nogmaals de veer aan. ‘Bedien u.’
‘Mag ik er twee nemen?’
‘Twintig als u wilt. Zij zijn niet van het gewone soort, bekijk ze dus niet zo kritisch. Ze zijn heel duur. Lew is op dat punt nogal verkwistend.’
Hij deed de ene in zijn sigarettenkoker en stak de andere aan. Zij waren van precies dezelfde tabak als die welke hij op het kerkhof en in de koker gevonden had.
‘Ik ga door met die zaak van Lew,’ vervolgde zij; ‘niet omdat ik werkelijk jaloers ben, maar omdat hij mij heeft vernederd. Ik heb eens geprobeerd hem te doden, maar de revolver schoot mis. Als u hem tegenkomt, zal hij u alles daarvan vertellen.’ Hij keek vol belangstelling naar haar. Zij was mooi, een beetje hard en ongetwijfeld vals. Haar ogen hadden de kleur en de hardheid van saffieren. Zij was kostbaar gekleed en dit was aan haar wel besteed; zij had een volmaakt figuur. De auto waarin zij reed was een Phantom Rolls van het nieuwste type. Aan haar ene ongehandschoende hand glinsterde een blauwe diamant die hij op tien karaats en een waarde van £ 2000 schatte. Plotseling vroeg zij: ‘Hoeveel weet u?’ ‘Waarvan?’
‘Van Maiy Grier. Tussen twee haakjes: is zij mooi?’ ‘Hebt u haar niet gezien?’ vroeg hij verbaasd. Zij schudde het hoofd.
‘ik ben niet erg nieuwsgierig naar haar. Is zij mooi?’
‘Ja,’ zei hij geestdriftig. Zij lachte zachtjes. ‘Weet u veel van haar?’ ‘Nee - eerlijk gezegd: niets.’
‘U bent Tijger Tim Jordan, niet? Lew stelde veel belang in
u. Hij hoorde in Afrika heel wat over u en hij vermeed u. Ik
weet niet of hij ooit in uw district kwam.’
Zij keek hem met kalme, geamuseerde ogen aan.
‘U bent verhefd op haar - wat vermakelijk! U en Lew verliefd
op dezelfde vrouw!’
Zij leunde achterover en lachte zachtjes. ‘Ik ben blij,’ sprak zij. ‘Dat zal u een beetje opwinding verschaffen - vergeef mij als ik een beetje pedant spreek. Ik heb aan de universiteit gestudeerd en Engels was mijn beste vak. Ik kom bijna in de verleiding u alles te vertellen, maar eigenlijk vind ik het beter u zelf de ontdekkingen te laten doen -misschien zult u daar meer plezier aan beleven!’ Toen, plotseling, werd haar kalme, spottende toon, diep ernstig.
‘Hebt u enig idee waarom Jelf hier kwam? U bracht hem als uw chauffeur mee, maar naar wat ik in de Glasgowse kranten las te oordelen, wist u niets van de man af. Hij heet - och, dat heb ik u verteld. Waarom wilde hij naar Clench House komen? Daar pieker ik een beetje over.’ ‘Wat bedoelt u?’
‘Ik bedoel dat hij niet naar Clench House gekomen zou zijn, als hij geweten had dat Lew daar in de buurt was - maar Lew was niet degene die hem vermoordde. Lew schiet, dat is zijn zwak - een vlug en welgemikt schot. Hij gebruikt nooit messen. Het moet de andere man zijn.’ ‘Welke andere man?’ vroeg Tim.
Zij antwoordde niet dadelijk. Zij staarde strak voor zich uit, onbewust van zijn aanwezigheid.
‘Ik ga naar Glasgow,’ zei zij plotseling en noemde de naam van haar hotel. ‘Wilt u mij opbellen als er iets gebeurt?’ Toen zij hem aankeek, glimlachte hij. ‘Bent u geamuseerd?’
‘Ja,’ zei hij. ‘Misschien wilt u mij verklaren waarom ik moeite zou doen u op de hoogte te houden - u, die de vrouw bent van een man die wegens roof en moord wordt gezocht?’ ‘Misschien wilt u verklaren,’ bootste zij hem na, ‘waarom ik al deze moeite doe om u op de hoogte te houden en uw leven te redden? U kimt dat lachje voor u houden, omdat ik ernstig
ben. Ik zal u iets vertellen. Ik kwam in Londen bij u, in een bui van gepikeerdbeid. Ik bad bet land aan Lew en ik wilde bem een bak zetten. Ik bad veel over u geboord, maar ik bad geen idee dat u zo’ - zij zocbt naar een woord - ‘aardig was, zal ik zeggen? Ik ben een tamelijk impulsief wezen: ik boud van iemand of ik baat bem op bet eerste gezicbt. En u mag ik graag.’
Haar blauwe ogen keken bem vast aan. Er lag een eigenaardige glimlach om haar harde mond. ‘Zodoende ving ik twee vliegen in éen klap.’ ‘Ben ik de tweede vlieg?’ ‘Precies,’ zei zij.
Zij leunde opzij en duwde het portier open. ‘Nu kunt u gaan.’
Toen hij wilde uitstappen, greep zij zijn arm.
‘Je mag mij kussen als je wilt,’ zei zij.
Hij grinnikte.
‘Ga achter mij, satan!’
Hij stapte uit en sloeg het portier toe.
‘Geschrokken?’ spotte zij.
‘Doodsbang,’ zei Tim. ‘Ga naar Glasgow voordat u mij het hoofd op hol brengt!’ Zij wuifde hem toe. ‘Vaarwel, sir Galabad!’
Hij stond aan de kant en keek de auto na tot die nog slechts een stipje was op de lange, rechte weg. Toen bij naar zijn huurauto terugkeerde, was hij in diep gepeins verzonken. Het was een nieuwe gewaarwording voor hem. Reeds eerder hadden vrouwen hun mannen verraden, maar ze deden dit in een vlaag van razende woede. Met dergehjk verraad maakte de politie dagelijks kennis. Maar hij had nog nooit van zijn leven zo’n koelbloedige verraadster ontmoet als deze vrouw die alle gevolgen overzag en niet in een vlaag van razernij, maar berekenend en weloverwogen van plan was haar man op het schavot te brengen. Hij moest wel zwaar tegen haar gezondigd hebben. Toch kon haar gedrag niet helemaal door jaloezie verklaard worden.
Er bestond slechts éen redehjke verklaring voor, namelijk dat zij handelde met medeweten van de man die zij voorgaf te haten en dat zij dit voorwendsel gebruikte om Tim Jordan’s vertrouwen te winnen.
Hij wist weinig meer van Lew Daney af dan dat deze een eersteklas misdadiger was. Voor een man van zijn type zou
het ongewoon zijn de aandacht op zich te vestigen en zich verdacht te maken in verband met zo’n ernstige misdaad als de moord op Jelf.
Toen hij thuiskwam, belde hij Londen op en kreeg hoofdinspecteur Cowley te spreken, die hij oppervlakkig kende. Hij deelde hem de meeste feiten van de zaak mee. ‘De moord op Jelf? Nee, onze hulp is niet ingeroepen. Wij hebben zijn vingerafdrukken gekregen en hem geïdentificeerd. Hij heet eigenlijk Jaffrey. Hij had twee veroordelingen achter de rug en was een handige inbreker.’ ‘Kent u Lew Daney?’ vroeg Tim. Hij hoorde een uitroep van verbazing. ‘Lew Daney? Is hij terug in Engeland? Het laatste dat wij van hem hoorden, was dat hij zich in Zuid-Afrika bevond, ik ken Lew heel goed,’ vervolgde de hoofdinspecteur grimmig. ‘Tussen twee haakjes: heb je hem in Zuid-Afrika ontmoet?’ En toen Tim ontkennend antwoordde: ‘Of zijn vrouw? Een knap persoontje?’
‘Ja, die heb ik ontmoet,’ zei Tim droog.
‘Nu, bhjf haar dan uit de weg!’ zei Cowley. ‘Of je zou in een ernstiger zaak dan een echtscheidingsproces betrokken kunnen worden. Zij heeft de aardige gewoonte om zes maanden van het jaar haar man te verraden en daar de andere zes maanden verschrikkelijk veel spijt van te hebben. En de mensen aan wie ze hem verraadt, moeten dit gewoonlijk diep betreuren.’
Hij gaf een korte beschrijving van Mrs. Daney, die niet bijzonder vleiend voor haar karakter was.
Tim ging naar zijn kamer om de nieuwste details van de zaak op te schrijven. Hij was gewoon er een soort dagboek op na te houden, waarin hij de kleinste bijzonderheden opschreef van iedere misdaad waarin hij belang stelde, zelfs als hij persoonlijk niets met het onderzoek te maken had. Mrs. Daney verbijsterde hem. Maar zij was de schakel met het onbekende en in dit geval was het onbekende haar particuliere leven en haar eigenaardige verstandhouding met de geheimzinnige Lew Daney. Hij had zich voorgenomen aan Scotland Yard een portret en wat meer inlichtingen over ‘s mans leven te vragen, maar zijn nalatigheid op dit punt maakte niet veel verschil uit, want Scotland Yard zelf had jarenlang vruchteloos geprobeerd zich hiervan meester te maken.
Toen, terwijl hij de laatste bladzijde van zijn aantekeningen
afvloeide, keek hij toevallig uit het raam en zag Mary Grier op haar eentje in de tuin wandelen.
Hij wilde zich van het venster afwenden toen hij meende dat hij achter een hoge boksdoornboom aan de andere kant van de tuin iets zag bewegen. Hij keek scherper en zag toen een dunne rookwolk opstijgen. In een ogenblik was hij beneden en in de tuin. Vanwaar hij stond was Mary niet te zien, maar de boksdoorn stond slechts een paar meter van hem af en vlug en onhoorbaar voortgaande, liep hij eromheen … Het was Stocker. Een lange sigaar hing in zijn mondhoek; zijn handen had hij ongegeneerd in zijn zakken en op zijn breed gezicht lag een diepe frons.
Hij schrok toen Tim te voorschijn kwam, nam zijn handen uit zijn zakken en de sigaar uit zijn mond.
‘Ik rook een sigaartje voor het diner, sir,’ sprak hij opgewekt. ‘… en houd het oog op miss Grier?’ opperde Tim. De man knikte.
‘En houd het oog Op miss Grier,’ herhaalde hij. ‘Ik heb niet
graag dat de jongedame tegen het donker buiten is.’
‘Is dat mr. Awkwright’s idee?’ vroeg Tim.
De butler schudde het hoofd.
‘Nee, sir, dat is mijn idee. Mag ik roken?’
Tim knikte en Stocker stak de sigaar weer in zijn mond.
‘Ik ben een goede bewaker,’ zei hij. ‘Ik had detective moeten
worden.’
‘Dat zullen wij je maken,’ zei Tim gekscherend, maar Stocker schudde zijn hoofd.
‘Dat denk ik niet, sir. Ik ben te eerlijk om bij de politie te te gaan.’
‘Je spreekt als een oude rot,’ zei Tim. Stocker glom van genoegen.
‘Dat is goed - dat ben ik. Als ik detective was,’ ging hij voort, ‘zou ik mijn leven besteden om goed te doen. Gek om het te zeggen, sir! Ik bedoel dat ik de mensen die verkeerd deden, zou waarschuwen.’
‘Je zou ze beter kunnen opsluiten,’ zei Tim geamuseerd. ‘Denkt u dat, sir? Ik betwijfel het. Toen ik dat zei, dacht ik aan de mensen die de wet eerbiedigen - politiebeambten enzovoorts.’
‘Je wilde mij raad geven, niet? En hoe luidt die?’
Stocker nam de sigaar uit zijn mond, bekeek kritisch de as en
stak het stompje weer tussen zijn tanden.
‘Ik zou hun raden zich in acht te nemen tegen de praatjes die
zij horen. Omdat een dame in een grote Rolls Royce rijdt, is zij niet noodzakelijk een … dame! De dame die ik op het oog heb, sir, is even betrouwbaar als een wilde kat!’ ‘Dus je volgde mij vanmiddag?’ ‘Komiek dat u dat raadt, sir!’
Zijn» gezicht was een masker, maar in de twinkeling van zijn ogen kon men sarcasme lezen.
‘In zekere zin volgde ik u. Ik zat op de bagagedrager van de wagen die u huurde en het was een heel ongemakkelijk ritje!’ ‘Waarom volgde je mij?’ vroeg Tim ernstig. Stocker trok zijn wenkbrauwen op en zuchtte. ‘Een beetje frisse lucht doet niemand kwaad. Ik nam de vrijheid, sir, om een ritje te stelen.’ ‘Je kent die dame, niet?’
‘Van horen zeggen, sir. Excuseer mij, sir, maar ik ga eens kijken wat de jongedame doet.’ ‘Ik zal je die moeite besparen,’ zei Tim.
Hij vond het meisje aan het andere einde van de tuin. Het was een kille avond. Zij droeg een dikke mantel en blijkbaar stelde zij het niet op prijs dat hij haar in haar eenzame i overpeinzingen stoorde, want zij moedigde hem niet aan te blijven. Na een mislukte poging van hem om een gesprek aan te knopen, zei zij dat zij van plan was naar huis te gaan. Hij liep met haar mee.
‘Waarom ben je zo deksels onvriendelijk?’ vroeg hij.
‘Ben ik dat? Dat was mijn bedoeling niet.’
‘Wat zit je eigenlijk dwars?’ vroeg hij. ‘Is het de … man?’
Zij keek snel naar hem op.
‘Welke man?’
Het was niet het juiste ogenblik om haar -vertrouwen te winnen.
‘Iedere man,’ zei hij onverschillig. ‘Ik, Stocker, Awkwright…’ Zij glimlachte flauw.
‘Arme Stocker! Wordt hij erin betrokken?’ Hij probeerde haar in de hal op te houden, maar zij verzon een uitvlucht en ging naar haar kamer, terwijl hij zich op weer een eenzame avond voorbereidde. Hij was aangenaam verrast toen hij voor het diner beneden komend, mr. Awkwright aan het hoofd van de tafel zag zitten met het meisje aan zijn rechterhand. Mr. Awkwright was gemelijk, een beetje snauwerig, maar toen het diner goed en wel aan de gang was, kalmeerde hij enigszins en begon over zijn liefhebberijen te praten, want hij maakte geen geheim van zijn zwakheden.
Tim was verbaasd te boren hoeveel deze oude man afwist van renpaarden en jockeys, de eigenaardigheden van de trainers en de kuren van sommige beroemde raspaarden. Vanwaar hij zat, had Tim het uitzicht op twee deuren: de ene leidde naar de hal, de andere naar de dienstbodenvertrekken en gedurende de maaltijd had hij gelegenheid de butler gade te slaan. Gedurende zijn werktijd was Stocker een voorbeeldig bediende. Hij had de welwillendheid van een oud familiedienaar over zich en hij toonde zich zeer bekwaam voor zijn werk. Een-of tweemaal probeerde Tim zijn blik te vangen, maar hij slaagde daar niet in. Stocker’s onaandoenlijke bhk was steeds ergens anders op gevestigd ofschoon Tim er een eed op had kunnen doen dat de man hem in het oog had gehouden.
Hij had de vingerkommen en borden klaargezet, het fruit op tafel geplaatst, en hij wilde zich verwijderen toen mr. Awkwright hem terug riep.
‘Stocker, wie was die vreemdeling die vanavond op het kerkhof was?’
Stocker keerde zich snel om. ‘Ik heb geen vreemdeling gezien.
Hoe zag hij eruit?’ vroeg hij scherp.
Het klonk zo heel anders dan zijn gewone manier van spreken dat het meisje verbaasd naar hem opzag. Dadelijk hernam hij zijn oude toon.
‘Een van de detectives, vermoed ik, sir.’
‘Er zijn vanmiddag geen detectives hier geweest,’ zei het meisje.
‘Of kapitein Jordan.’
‘Onzin,’ zei de oude man ongeduldig. ‘Denk je dat ik kapitein Jordan niet zou herkennen als ik hem zag? Die man kwam in een kleine auto, stapte bij de poort uit en sprong over de muur. Hij was bij de grote grafkelder.’ Stocker fronste zijn wenkbrauwen. ‘Hoe lang bleef hij daar, sir?’
‘Geen vijf minuten. Hij ging naar zijn auto terug en reed
langs het huis. Ik zag hem vanuit mijn raam.’
‘Lang?’
‘Ja, hij was lang. Ik dacht dat het die kerel was die de vorige herfst bij jou heeft gelogeerd - je vriend uit Londen.’ Tim zag het meisje opkijken en haar ogen ontmoetten die van Stocker.
‘U zag de auto niet duidelijk, sir?’ vroeg Stocker. ‘Was het een twoseater?’
De oude man knikte ongeduldig. ‘Ik geloof van wel.’
Stocker glimlachte niet meer. Gedurende de rest van de maaltijd was er geen spoor van zijn machinale gemoedelijkheid te bekennen. Zijn gezicht stond strak; achter die donkere ogen dacht hij snel na, meende Tim. Wie was die geheimzinnige bezoeker van de butler, voor wie Mary meer dan gewone belangstelling koesterde?
Clench House begon op zijn zenuwen te werken; maar zelfs nu de toestand steeds verbijsterender werd, groeide zijn besluit om te blijven en de dingen te ontraadselen. Zij begonnen aan de koffie. Mr. Awkwright werd bijna praatziek als hij over zijn geliefkoosd onderwerp begon. Wat Mary betrof: zij zei geen woord, maar zat kaarsrecht met haar handen in haar schoot, haar ogen bijna voortdurend op de tafel gericht. Een-of tweemaal merkte Tim op dat haar ogen de zijne zochten en in de zijne kwam een uitdrukking die bezorgdheid verried.
Tim had om nog een kop koffie verzocht en de butler zette een schoon kopje voor hem neer toen er buiten in de hal lawaai klonk, een rumoer en een opschudding die door een hese, doordringende stem overheerst werden.
Stocker stond aan de kant van de tafel die het verst van de deur verwijderd was. Hij moest een hele omweg maken voordat hij deze bereikt had. Hij repte zich, maar was niet vlug genoeg.
De deur vloog open en een lange, magere vrouw waggelde naar binnen. Haar gezicht was rood, zij sprak met dikke tong. Zij stond met haar handen op haar heupen dreigend naar het gezelschap te kijken.
‘Zo, zijn jullie daar!’ gilde ze bijna. ‘En hier ben ik. Kom niet dicht bij mij, Stocker, of ik zal je verpletteren!’ Haar stem klonk hees en verried enigszins de Londense. Naar haar uiterlijk te oordelen, meende Tim dat zij best in staat was haar bedreiging uit te voeren en inderdaad, toen Stocker haar bij de arm pakte, rukte zij zich los en gaf hem een stomp tegen zijn borst die hem deed tuimelen. Mary, bleek als een doek, was opgestaan en keek de vrouw aan, haar handen, die ze achter zich hield, grepen de rand van de tafel. De oude Awkwright stond gebogen, zijn rimpelig gezicht vertrok.
‘Jullie hadden niet verwacht mij hier te zien, hè? Ik ben gekomen om te zeggen dat ik er genoeg van heb! Ik ga met
de nachttrein naar Londen terug! Het is een hondeleven dat ik heb! Knap jij je eigen baantjes maar op, meisje, hoor je? Ik heb genoeg meegemaakt. Ik ga …’ Op dat ogenblik wierp Stocker zich op haar, greep haar krachtig bij de schouder en legde zijn andere grote hand op haar mond. Hij tilde haar op alsof zij een kind was, droeg haar half, gooide haar half de kamer uit en trok de deur achter hen dicht. Tim hoorde de gesmoorde kreten van de helleveeg en begaf zich naar de deur, maar werd plotseling bij zijn arm gegrepen.
‘Ga niet - ga alsjeblieft niet! Blijf hier!’ Maiy klemde zich aan hem vast; haar droevig gezicht zag doodsbleek. ‘Help mr. Awkwiight.’
De oude man was in zijn stoel neergevallen en lag met zijn hoofd op zijn armen over de tafel. Tim dacht dat hij bewusteloos was, maar bij de woorden van het meisje hief hij het hoofd op en wendde het langzaam in de richting van de deur. Het lawaai daar buiten was verstomd, maar Stocker keerde niet terug.
‘Een dronken kostgangster van mij,’ zei de oude man met een hoge, bevende stem. ‘Nu Maiy, ik geloof dat het tijd is voor het gezamenhjk gebed. Ik geloof niet dat mijn neef ooit onze huisehjke plechtigheid heeft bijgewoond …’