HOOFDSTUK XXVIII

Mary telefoneerde om een dokter die een half uur later kwam,

de wond hechtte en verbond en Tim’s diagnose bevestigde.

Terwijl hij met behulp van een dienstmeisje dat door Mary

gewekt was hiermee bezig was, ging Mary naar de voordeur

om op Tim, die op onderzoek uitgegaan was, te wachten. Hij

kwam terug met enige belangrijke mededelingen.

‘Om een of andere reden had Stocker besloten de nacht in de

garage door te brengen. Hij had het idee dat de kerel terug

zou komen om zijn overjas te halen, waaraan ik niet gedacht

had. Ik vond een leunstoel en een paar sigarepeukjes. Het is

Stocker blijkbaar moeilijk gevallen om wakker te blijven en

hij kan ingeslapen zijn toen de man binnenkwam.’

Zij keek hem verbijsterd aan.

‘Terugkomen om zijn jas te halen? Wie?’

Hij vertelde haar in het kort zijn avontuur van die avond.

‘Maar wie was het?’

‘Lew Daney,’ zei hij.

Zij zweeg.

‘Ken je hem?’

Deze keer nam zij de handschoen op.

‘Ja, ik ken hem,’ zei ze kalm. ‘Hij was de man die mij bevrijdde toen ik … toen ik aangevallen werd. Hij en Jelf waren samen en als hij er niet geweest was, zou ik vermoord zijn.’

‘Heb je hem daarna nog ontmoet?’ vroeg Tim. Zij knikte.

‘Ja, éen keer, in Londen. Ik was daar om een paar boodschappen te doen, en hij stuurde mij bloemen. Toen belde hij mij op en vroeg of ik met hem mee naar de komedie wilde gaan. Ik deed het niet. Maar toen ik die avond naar mijn hotel terugkeerde, wachtte hij buiten op mij.’ Tim aarzelde de vraag die hem op de lippen lag, te uiten. Hij had geen enkel recht haar iets te vragen, maar … ‘Maakte hij je ooit het hof, Mary?’ gooide hij eruit. Zij keek hem verwonderd aan.

‘Nee - wat absurd! -Hij is immers zoveel ouder dan ik. Hij was heel aardig en vriendelijk.’ ‘Zou je hem terugkennen?’

‘Nee,’ zei ze snel. ‘Hij redde mij het leven en ik ben hem iets

verschuldigd. Hem identificeren, wil je zeggen? Nee, dat wil ik niet. Ik heb later gehoord dat hij een - verdacht persoon is en het deed mij verschrikkelijk verdriet voor hem.’ ‘Een moordenaar,’ zei Tim ernstig. Zij knikte.

‘Ja, dat weet ik. En toch wil ik hem niet identificeren. Ik veronderstel dat het de misdadigster in mij is.’ ‘Die geschiedenis van die zeventig pond is je een obsessie!’ Zij glimlachte wrang.

‘Ik zal het niet hcht vergeten,’ zei zij bitter. ‘Zelfs jij …’ En toen deed hij iets dat hij niet van plan was geweest te doen: hij legde zijn arm om haar heen en trok haar aan zijn borst. Een ogenblik lag zij tegen hem aan met haar ogen half gesloten en hijgende adem. Haar wang lag tegen zijn kin en zijn lippen zochten de hare toen zij zich bevrijdde van zijn arm en tegen de muur viel.

‘Nee, nee. Doe dat alsjeblieft niet … dat is niet eerlijk.’ De dokter verscheen op het juiste ogenblik. Tim leidde hém naar de voordeur en sloot deze achter hem. Toen hij terugkwam, was Mary verdwenen.

In zijn kleine zitkamer rustte Stocker, volkomen wakker, op zijn bed.

De man had een wrang gevoel voor humor. ‘Excuseer mij, sir, maar er bestaat een Latijns spreekwoord: “Wie zal de wakers zelf bewaken?” ‘ zei hij. ‘Dat gaat nóg op,’ zei Tim. ‘Herkende je de man die je aanviel?’

Stocker glimlachte onaangenaam.

‘Nee, sir, ik zag hem niet. Als ik dat wel gedaan had, zou hij het niet hebben overleefd. Ik moet ingedut zijn, want het eerste wat ik mij herinner, is dat iemand over mijn benen struikelde. Ik was de gehele nacht in de garage.’ ‘Lew Daney misschien?’ opperde Tim, een stoel naast het bed trekkend.

‘Het kan zijn,’ zei de ander. ‘Hij het geen kaartje achter.’ Tim stak een sigaret voor de man aan en een voor zichzelf. ‘Ik stoofde je vannacht bijna een lelijke kool, Stocker. Toen je half bewusteloos was, nam ik bijna je vingerafdrukken … Mijn eergevoel weerhield mij ervan van de gelegenheid gebruik te maken.’

‘Ik zal u die moeite besparen, sir,’ sprak Stocker. Hij blies een rookwolkje uit. ‘Ik heb tweemaal gezeten, maar niet gedurende de laatste vijftien jaar. Eenmaal wegens inbraak en eenmaal wegens valsheid in geschrifte. U behoorde te weten dat Stocker mijn ware naam is.’ ‘Weet mr. Ledbetter dat?’ Stocker glimlachte.

‘O j a sir, hij weet het. Ik vertelde hem alles toen hij mij aannam. Ja sir, ik ben een oude boef - u wist het toen u mij zag. Er zijn er heel wat van in ons land, die eerlijk werken voor hun brood.’ ‘Hoe lang ben je hier in dienst?’

‘Ongeveer acht jaar,’ antwoordde Stocker. ‘Het zijn acht jaren van mijn leven, die ik niet zou willen missen.’ ‘Kende je Jelf?’

Mr. Stocker werd nu openhartig.

‘Ja, ik kende hem. Maar u spreekt op het ogenblik als man, niet als pohtie-inspecteur, nietwaar kapitein Jordan? Als u dat doet, zal ik u een boel vertellen.’ ‘Ik spreek als man,’ zei Tim.

‘Jelf en ik zaten samen in de gevangenis. Hij wist niet dat ik hier was. Hij was nooit eerder in de buurt van Clench House geweest. En ik zal u eerlijk vertellen, kapitein Jordan, dat ik Lew Daney ook ken. Hij was jaren geleden erg goed voor mij, en ik wist dat Jelf hd van zijn bende was. Dat zaakje in Glasgow deed Lew met twee medephchtigen. Eén van de mannen werd door de nachtwaker neergeschoten - de politie weet dat niet, omdat Lew de revolver meenam. Zij dachten dat hij niet ernstig gewond was, omdat de man nog naar de auto lopen kon, die Lew het wachten. Hij reed met de anderen mee, maar stierf een half uur later. Dat vertelde Jelf mij. Toen maakte hij ruzie met Lew en die gaf hem de bons met een paar duizend pond voor zijn moeite. Jelf was altijd nogal lastig en hij wenste meer inlichtingen dan Lew hem wilde geven - volgens Jelf.’

‘Jij was er ook bij betrokken, niet? Was jij de derde man?’ Stocker glimlachte.

‘Ik, sir? Goddank niet! Ik doe niet meer aan die spelletjes mee. Maar ik verneem de meeste dingen die voorvallen. Mr. Ledbetter is een van de beste werkgevers die een man kan hebben. Hij maakt het mij niet lastig. Ik heb het beheer over het huis en ik verdien er een paar pond bij, waarom zou ik mij dus met misdaad ophouden? Dit is een geschikt huis voor een man als ik. Ik vertel u dit alles …’

‘Omdat je een snel denker bent,’ zei Tim, ‘en je bent er niet zeker van dat ik je vingerafdrukken niet nam. Ik zou alles

wat je mij vertelde in het archief van Scotland Yard kunnen vinden.’

De man grinnikte en bracht huiverend zijn hand naar zijn verbonden hoofd.

‘Ik zou er wat voor over hebben om die kerel te pakken

te krijgen.’

‘Was het Daney?’

‘Ik weet het niet. Ik heb Daney in geen jaren gezien en hoe dan ook, ik heb hem vannacht niet kunnen zien. En bovendien zou Daney miss Grier niet aan het schrikken hebben gemaakt …’

Hij hield op, als iemand die besefte dat hij te veel heeft gezegd.

‘Waarom niet?’

Stocker zweeg een ogenblik.

‘Wel sir, waarschijnlijk, omdat hij de jongedame het leven redde. Hij en Jelf waren toevallig in deze buurt …’ ‘Er zijn te veel toevalligheden in deze zaak,’ zei Tim. Stocker keek hem peinzend aan.

‘Er zijn er een paar,’ zei hij, ‘en als u er niets tegen hebt, sir,

zou ik nu willen proberen of ik kan slapen.’

‘Kreeg je instructies van Lew Daney om op miss Grier te

passen?’

‘Ik heb Lew Daney in geen jaren gezien, sir,’ zei Stocker. Hij ging op zijn zij liggen en sloot demonstratief zijn ogen. Welke plannen Tim ook mocht hebben gehad, zij werden die morgen in de war gestuurd toen hij een telegram kreeg van zijn Londense zaakwaarnemers, waarin zij hem verzochten bij hen te komen. Hij reed naar Glasgow en nam de nachttrein naar Londen. In het Carlton vond hij een hele stapel correspondentie op zich wachten, maar hij negeerde die tot hij zijn advocaat had gesproken.

Die heer hield hem een uur lang op en deelde hem daarna mee dat zijn aanwezigheid in Londen de volgende dag en waarschijnlijk de dag daarop ook, noodzakelijk zou zijn. ‘Wij hebben uw zaken nagezien. Mr. Awkwright heeft ze schitterend in orde gehouden. U bent een betrekkelijk rijk man, kapitein Jordan.’

‘Ik kan niet te rijk zijn,’ sprak Tim. ‘Ik denk juist over een aardig huisje in Brook Street, met badkamer en luxueus interieur.’

‘Ik vrees dat u een jaar of twee in het Carlton zult moeten blijven,’ zei de advocaat.

‘Kent u iemand van Scotland Yard?’ vroeg Tim plotseling. De advocaat kende veel mensen, de hoofdinspecteur gelukkig inbegrepen. Tim vertrok met een introductiebrief voor mr. Cowley en trof die grote man aan toen deze niets te doen had.

Cowley was dik, flegmatiek en rood van gelaat. Niemand zou naar zijn uiterlijk oordelen dat hij de slimste dievenvanger in Engeland was. Hij sprak langzaam, dronk bier in grote hoeveelheden en scheen zich nooit met enig werk bezig te houden.

‘Aangenaam kennis met u te maken, kapitein Jordan. Ik vrees dat wij u de eerste keer dat u bij de Yard kwam, tamehjk onheus behandeld hebben, maar wij hebben een speciale afdeling die zich met amateur-detectives bemoeit en de dikhuidige man die u te woord stond, had niet het minste idee dat u een vakgenoot was. Jelf? Ja, wij hebben zijn antecedenten en ook die van Lew Daney.’

Hij drukte op een bel en zei tegen de man die binnenkwam: ‘Ga naar het archief en haal deze aantekeningen.’ Hij schreef een paar woorden op een vel papier en sprak nadat de man vertrokken was:

‘Onze hulp is voor die zaak in Clench House niet ingeroepen en ik betwijfel of dit gebeuren zal. Het schijnt een zeer verwarde zaak te zijn. Jelf werkte met Daney en ik ben er aardig zeker van dat hij bij de zaak in Glasgow betrokken was, wat zeggen wil dat Daney daar ergens in de buurt is. Hebt u zijn vrouw ontmoet?’ Tim zei dat hij kennis met haar had gemaakt. De dikke man grinnikte.

‘Die verklikkerijen van die vrouw hebben mijn secretaris meer werk bezorgd dan wie ter wereld ook. Ongelukkig genoeg klikt zij nooit op het juiste moment. Zij doet het als Lew verdwenen is en als zij denkt dat hij op het continent rondboe-melt is zij het spraakzaamst. Maar zij heeft mij nog nooit iets verteld dat een cent waard was.’

In het kort schetste hij het leven van Lew Daney: een ontwikkeld man en een bekwaam handwerksman die drie jaar bij een brandkastenfabriek in Wolverhampton werkte en méér afwist van sloten en hoe ze te openen dan iemand einders. ‘Men zegt dat hij in zijn eentje een brandkast of een kluis kan openen.’ ‘Is bij graveur?’ Cowley knikte.

‘Dat is zijn lievelingsvak. Enkele van zijn werkstukken zijn geld waard. Lew is van alle markten thuis. En ik zal u iets zeggen, kapitein Jordan: die man is geen honderdvijftig kilometer van Clench House af.’ ‘Hoe ziet hij eruit?’ vroeg Tim.

‘Dat zal ik u zeggen als ik de documenten hier heb.’ Merkwaardig genoeg droeg het dossier dat de boodschapper bracht niet veel tot deze kennis bij. Er was geen foto en het feit dat de man nog nooit door de politie aangehouden was, ontnam de mededelingen veel van hun waarde. Zijn signale* ment was vaag en kon haast op iedereen betrekking hebben. ‘Het enige dat ik u van hem vertellen kan en dat hierin vermeld wordt, is dat hij heel rijk is,’ sprak Cowley. ‘Ik geloof werkehjk dat hij een van de weinige misdadigers is, bij wie diefstal de moeite waard loont. Hij was een jaar lang in Zuid-Afrika, maar dat weet u. Vreemd, dat u hem daar niet ontmoette.’

Cowley vergezelde hem de trap af, de portalen van de Yard door naar de deuren die dag en nacht open blijven. ‘Wij voelen slechts de belangstelling van de buitenstaander,’ zei hij. ‘Zelfs voor die roofoverval in Glasgow is onze hulp niet ingeroepen. Maar als Daney de man is, en bij is bij die Jelf-affaire betrokken, zult u op uw hoede moeten zijn. Hij is de enige bekende revolverbandiet die in dit land zijn slag slaat. Hij is zo slim als een aap en een gevaarlijke duivel! Tenzij u er een bijzonder belang bij hebt, zou ik u aanraden mr. Daney met rust te laten - en bhjf zijn vrouw uit de weg.’