HOOFDSTUK XXVIII

Tim staarde hem verstomd aan. ‘Je broer?’ vroeg hij ongelovig. Stocker knikte.

‘Dane Stocker - dat is zijn naam. Toen hij een kind was, noemden we hem Daney, en daardoor is hij nu als Daney bekend. U begrijpt waarschijnlijk, kapitein Jordan, dat de man die miss Grier redde, Daney was. Hij was destijds hier op bezoek, hij en Jelf. Nee, het is waar dat ik Jelf niet ken.’ ‘Wanneer heb je je broer het laatst gesproken?’ Stocker keek hem met vaste blik aan.

‘Dat vertel ik u niet. Hij is in elk geval mijn broer en ik voel er niets voor hem de gevangenis in te helpen.’ ‘In de laatste twee maanden?’ veronderstelde Tim. De man schudde het hoofd.

‘Ik kan u geen inlichtingen geven, kapitein Jordan, maar ik zeg u nogmaals dat Daney geen haar op het hoofd van mr. Awkwright zou willen krenken. Al was het alleen ter wille van de jongedame. Daney is een revolverman. Als u hem ooit te pakken krijgt, wacht hem de galg. Hij is in dit land de enige werkehjke revolverman.’

Hij zei dit met een zekere trots die Tim Jordan zonderling in de oren klonk.

‘Ik heb er niets tegen u te vertellen dat ik eerst dacht dat Jelf door Daney vermoord werd, want Jelf was een verrader die probeerde vals te spelen. Zij knapten samen dat zaakje in Glasgow op en hij was niet met zijn deel tevreden. Niet dat hij ooit zijn deel kreeg,’ zei bij met voldoening. ‘Kreeg jij het jouwe?’ vroeg Tim ronduit. Stocker glimlachte.

‘Ik had er niets mee te maken, kapitein Jordan. Ik geloof dat ik u al vertelde dat ik eerlijk leven wil. Zolang ik in dienst van mr. Ledbetter ben, heb ik mij niet meer met roven of stelen opgehouden.’

Hij zei dit op de zalvende toon die Tim reeds eerder had opgemerkt.

Hij belde de politie op en deze kwam om het huis nogmaals te doorzoeken. Mary bracht hen op de hoogte van de gewoonten van de oude man en zij schenen het met haar vermoedens dat mr. Awkwright een van zijn excentrieke reisjes on—

dernomen had, eens te zijn. Hij was nog eens in het holst van de nacht vertrokken en zes dagen weggebleven, deelde zij mee.

‘Wanneer gaat u naar Londen terug?’ vroeg zij, toen de politie vertrokken was. ‘Wil je graag dat ik ga?’ Zij schudde haar hoofd.

‘Nee, ik zou willen dat u bleef. Er gebeurt iets vreselijks in dit huis, kapitein Jordan — eh, Tim, als je dat liever hebt. Ik vrees iedere volgende nacht. En Stocker is ook ongerust; bij ieder geluid springt hij op.’

Stocker gedroeg zich werkelijk heel vreemd. Zij zagen die dag weinig van hem; een van de dienstmeisjes zei dat hij in zijn kamer was en sliep. Tegen het donker kwam uit Glasgow een kleine, dichte vrachtauto, die in de garage gereden werd. Tim zag hem toevallig aankomen toen hij van een lange wandeling terugkeerde en was er getuige van dat hij onder persoonlijk toezicht van Stocker de garage binnengereden werd. Hij kwam gloednieuw van de fabriek en Stocker verklaarde dat hij een maand geleden besteld was. ‘Wij hadden er een, maar die is in elkaar gereden,’ zei hij. Tim zei niets, maar telefoneerde later de agent die de wagen geleverd had.

Hij kwam te weten dat de auto uit voorraad was geleverd en de vorige dag door Stocker gekocht was, die hem bij de aflevering contant had betaald.

Hij gebruikte de vrachtauto als voorwendsel om de garage binnen te gaan en merkte op dat een hoek van de achterkant afgebroken was. De chauffeur van de fabrikant had geen rekening gehouden met een stenen uitsteeksel binnen in de garage, een soort pijler waarmee hij in botsing gekomen was. Stocker nam het ongeluk filosofisch op.

‘Als je je iets aantrekt van roekeloze chauffeurs, heb je geen leven,’ zei hij.

Hij zag Tim naar de tractor kijken.

‘Die verbaast u, nietwaar, sir? Mr. Ledbetter is nu eenmaal zo. Hij koopt allerlei vreemde machines en verkoopt ze dan weer. Er was een tijd dat ik hier zowat zes wagens had staan, waarvan hij er niet een gebruikte. Wij wilden het land ontginnen, maar er kwam niets van.’ ‘Je hebt de ketting weer om de wielen gedaan, zie ik?’ ‘Ja sir.’ Stocker keek hem niet aan. ‘Ik begrijp niet waarom die kerel hem er die nacht afnam. Waarschijnlijk wilde hij

hem stelen, maar je kunt een tractor niet zo gemakkehjk verkopen.’

‘Wat is dat?’ vroeg Tim.

Hij wees naar de dakspar. Hij had voor het eerst de grote haak opgemerkt, die aan een van de balken achterin de garage bevestigd was.

‘Ik heb nooit geweten waar die voor dient, sir,’ zei Stocker. ‘Men zegt dat het in de goede oude tijd de gewoonte was in deze oude kapel mensen op te hangen. Misschien werd die haak voor dat doel daar aangebracht.’

Die nacht gebeurde niets. Het regende hard en Tim vermoedde, zonder er zeker van te zijn, dat Stocker de nacht wakend buiten het huis doorbracht, want op de mat in de hal waren modderige voetstappen te zien.

Een drukkende dag volgde, slechts verstoord door de komst van de politie-inspecteur die kwam horen of er al iets naders omtrent mr. Awkwright vernomen was.

Tim en het meisje zaten aan de lunch. Zij werden door een van de dienstmeisjes bediend. Stocker lag op bed. Hij liet zeggen dat hij zich niet goed voelde. Het was een sombere maaltijd. Maiy was ongewoon stil. De atmosfeer begon op Tim Jordan’s zenuwen te werken.

‘Ik denk erover om je mee naar Londen te nemen,’ zei hij plotseling.

‘Waarom? Ik kan onmogelijk gaan voor ik iets van mr. Awkwright gehoord heb, en ik heb geen lust om naar Londen te gaan.’

Hij stond verbaasd over haar opstandigheid.

‘Het is te verkiezen boven Clench House op een dag als deze,’

zei hij.

Zij schudde haar hoofd.

‘Ik moet blijven tot …’ zij hield op. ‘Denkt u dat mr. Awkwright iets ernstigs overkomen is?’

Voor hij antwoorden kon, verscheen Stocker onverwacht. Hij stuurde het dienstmeisje de kamer uit.

‘Ik heb juist van mr. Awkwright gehoord,’ zei hij. ‘Hij verlangt, miss, dat u en kapitein Jordan hem in het St. Enoch’s Hotel komen opzoeken.’

‘Belde hij op?’ vroeg Tim verbaasd en opgelucht.

‘Ja sir. Er valt niet aan te twijfelen dat hij het was. Hij zei dat

hij daar om vijf uur zou zijn en in de vestibule op u zou

wachten.’

Tim hoorde het meisje een diepe zucht slaken.

‘Goddank!’ zei zij zachtjes.

Hij reed met haar naar Glasgow, en om vijf uur wachtten zij in de vestibule van St. Enoch. Men had daar niet van Mr. Awkwright gehoord; zeker logeerde hij niet daar, maar dat verwonderde Mary niet. Mr. Awkwright koos steeds het goedkoopste logies en maakte gebruik van hotels en tevens van hun schrijfgereedschap als hij een afspraak wilde maken. Zij wachtten een uur, maar mr. Awkwright was nergens te bekennen. Om half zeven reed Tim in een verblindende regenbui het meisje naar Clench House terug. Er was maar éen dienstbode in het huis - de keukenmeid. Zij deelde mee dat Stocker de rest van het personeel een halve dag vrij gegeven had. Zij keken van de een naar de ander, Tim en het meisje. ‘Waar is mr. Stocker?’ vroeg hij.

De keukenmeid wist het niet; zij veronderstelde dat hij in zijn kamer was. Tim ontdekte dat de kamer van de butler op slot was. Zijn kloppen werd niet beantwoord en na enige tijd vond hij een sleutel waarmee hij de deur openen kon. De kamer was leeg. De laden van het bureau waren uitgetrokken en geledigd. Alles wees erop dat Stocker zijn spullen haastje-repje bijeengezocht had.

‘Daarom wilde hij ons naar Glasgow hebben - om hem ruim baan te geven,’ zei hij.

Hij ging het huis uit naar de garage. De deur was niet op slot. Hij draaide de enige lamp waarop het gebouw zich beroemen kon op en keek rorid. De nieuwe vrachtauto was verdwenen, maar wat Tim het meest verbaasde, was het feit dat de tractor, die tegen de verst afgelegen muur gestaan had, nu bij de ingang stond. De ketting die de wielen vastgehouden had, lag op de grond. Er waren bewijzen dat de tractor die middag gebruikt was.

Iets op de grond trok zijn aandacht. Hij haalde een zaklantaren uit het huis en onderzocht de vlek. Het was bloed -drie spatten, zo groot als een kwartje.

Hij deed nog een ontdekking: in een hoek van de garage stond een gelakte ijzeren doos, die open was. Deze bevatte een aantal geneesmiddelen. Het was waarschijnlijk een van die verbandkistjes die in de meeste huishoudens gebruikt worden. Twee pakjes verbandstof moesten eruit genomen zijn, want hij vond de blauwe papiertjes waarin zij verpakt geweest waren tot een bed ineengefrommeld naast het kistje. Er was jodium gebruikt - de fles lag gebroken op de vloer.

Hij ging naar Mary terug en vertelde haar wat hij gevonden had. Ze was even verbaasd als hij.

‘Die wond aan zijn hoofd was genezen,’ zei Tim nadenkend. ‘Hij kan zich weer verwond hebben, maar daardoor worden die spatten op de vloer nog niet verklaard.’ Een poosje later werd hij ingelicht over de onverklaarbare handelingen van mr. Stocker. De keukenmeid had een zoontje, dat Stocker verscheidene malen naar het kerkhof had zien gaan. Dat de jongen dit gezien had was te danken aan het feit dat zijn moeder boos op hem was en hij het huis verbet om aan een bestraffing te ontkomen, waarna hij een schuilplaats tegen de regen zocht in een schuurtje vanwaaruit hij de oude tombe kon zien.

Tim riep de jongen binnen en nam hem een verhoor af, maar hij kon geen andere inlichtingen geven dan dat hij Stocker op het kerkhof had zien verdwijnen en dat elk bezoek ongeveer tien minuten geduurd had. De laatste keer dat hij erheen ging, had hij een rol touw aan zijn arm hangen, maar die had hij niet teruggebracht.

De jongen deed nog een andere belangrijke mededeling: hij had het gedreun en gerommel van de tractor gehoord toen deze van zijn plaats gebracht werd en tweemaal had hij een motor horen aanslaan.

Tim ging naar de politie, en daar werd hij over de vrachtauto ingelicht. Men had hem een klein dorp zien doorrijden en hij werd gevolgd door een personenauto die even langzaam reed.

‘Dat is heel vreemd,’ zei Tim. ‘Die personenauto maakt mij bezorgd; daar zou onze geheimzinninge vriend de hand in kunnen hebben. De politie wil weten of zij een signalement van de vrachtauto moet rondzenden, maar ik geloof dat wij dat niet kunnen doen. Stocker heeft volkomen het recht om met het eigendom van zijn meester uit rijden te gaan en ik wil mijn neus niet in zijn zaken steken voor ik daar iets meer van afweet. In ieder geval moet je vannacht je deur op slot doen, liefste, en of je van Londen houdt of niet, je gaat er morgenavond heen.’

Hij stond bij het aanbreken van de dag op en ging naar het kerkhof. Het geheim van die griezelige plaats was de granieten grafkelder met zijn nieuwe inscriptie. Hij onderzocht nauwkeurig de bronzen deuren, probeerde ze naar binnen te duwen, maar zij waren even onwrikbaar als de granieten muren.

Hij wilde omkeren toen iets aan een van de ‘O’s‘ zijn aandacht trok. Het was een kleine spleet, ter lengte van anderhalve centimeter. Hij opende zijn zakmes en stak het lemmet erin. En toen drong de betekenis ervan tot hem door. Hij holde naar huis terug en keerde terug met de dunne sleutel die hij in de overjas gevonden had. Hij paste precies en draaide met een klik, maar er gebeurde niets anders. Hij zette zijn schouders tegen de deuren, maar deze waren onbeweeglijker dan ooit.

Toen raakten zijn vingers toevallig een van de letters aan -de ‘T’ van het eerste woord. Deze zakte naar binnen totdat zij gelijk lag met het omringende brons. Hij probeerde de volgende letter, maar deze bewoog met. Een voor een drukte hij nu op de letters. De ‘R’ van het tweede woord week onder zijn vingers terug. ‘Treasure!’ dat was het codewoord dat werd gevormd door éen letter van elk woord van de inscriptie. Toen de laatste onder zijn druk terugweek, hoorde hij een harde klik en toen hij tegen de deur duwde, gaf die mee. Voor hem lag een smalle trap die omlaag leidde. Hij sloot de deur, ging naar huis om een lantaren te halen, kwam terug en zette zijn onderzoekingstocht voort.

Hij was zo voorzichtig om de bronzen deur niet achter zich te sluiten, legde een stuk hout ertussen om het dichtvallen te beletten, ofschoon dit, naar hij ontdekte, een onnodige voorzorg was, want aan de achterzijde was een kleine ijzeren knop, waarmee de deur van binnen geopend kon worden. Hij daalde lager en lager. Hij telde dertig treden, voordat hij de steenharde bodem bereikte.

Hij bevond zich in een groot, hoog gewelf. Aan alle kanten hepen drie afhellende rijen stenen. Men kon zich niet vergissen in hun griezelige betekenis, hoewel de eeuwenoude lijken reeds lang geleden opgeruimd moesten zijn. Aan het verste einde van het gewelf bevond zich een roestig ijzeren traliehek dat op een kier stond. Hierachter lag een smalle, hoge gang, die hij volgde. Deze scheen eindeloos lang. Hij schatte dat hij meer dan zeventig meter gelopen had toen de gang plotseling naar links en toen weer naar rechts draaide. Daarna kwam een recht gedeelte. De gang eindigde bij een ijzeren hek dat openstond.

Hij bevond zich nu in een grote kelder. Hij knipte zijn lantaren aan en zag hoog boven zijn hoofd een zoldering die, naar hij veronderstelde, gevormd werd door de stenen vloer van de garage. Eén steen in het bijzonder trok zijn aandacht,

want deze scheen op scharnieren te kunnen draaien, als een soort valluik. De kanten van de steen liepen schuin af en daardoor kon hij zich een voorstelling van de dikte van de garagevloer vormen.

De kelder was niet helemaal leeg. Er waren twee kisten, met krammen vastgemaakt. Hij opende er een van en zag iets dat in geolied papier was gewikkeld. Hij verwijderde dit en zag een klein Amerikaans machinegeweer. Daaronder lag er nog een. Er waren er ongeveer zes in de kelder en, tegen een muur gestapeld, twintig dozen met munitie. In de andere kist vond hij een aantal patronen.

Toen hij het licht van zijn lantaren over de vloer het schijnen, zag hij duidelijke tekenen dat daar tot voor kortgeleden vierkante kisten hadden ges Laan, en nu begon hij het geheim van Clench House te begrijpen.

Hij mat ruw de omvang van de kisten en stond verbaasd. Hoe konden zij de machinegeweren en de verdwenen kisten hier gebracht hebben? De gang was veel te smal. Het was menselijkerwijze gesproken onmogelijk om voorwerpen van die omvang en vorm door die nauwe doorgangen te slepen. Maar het geheim van Clench House was geen geheim meer en de identiteit van mr. Ledbetter was vastgesteld. Dit was Daney’s huis, dat hij gemeubeld en voor belachehjk lage prijs aan een fatsoenlijk man verhuurd had. Hij stelde Stocker aan als bewaker van de schat die in deze kelder verborgen was en om argwanende of nieuwsgierige politiebeambten met een kluitje in het riet te sturen als dezen naar de identiteit van mr. Ledbetter kwamen informeren.

Aan het andere einde van de kelder bevond zich ook een ijzeren hek, en een bredere gang die ongeveer acht meter recht liep voordat hij een scherpe draai naar rechts maakte. En hier deed hij een eigenaardige ontdekking: langs de muur hep een stenen trap zonder leuning. Zij liep naar boven en eindigde ergens bij het dak.

Hij stond op het punt naar boven te gaan toen zijn voet ergens tegenaan stootte, en omlaag kijkend zag hij een lantaren. De lens was gebarsten en het gelakte omhulsel gebroken. Het leek alsof ze gevallen was.

Awkwright’s lantaren! Hij herkende haar van de beschrijving die het meisje ervan gegeven had. Zorgvuldig zocht hij de vloer af. Er was een donkere vlek, vlak bij de voet van de trap; op de veertiende trede vond hij nog meer spatten. Behoedzaam klom hij verder, een zenuwachtig baantje, want

de afwezigheid van een leuning en de uitgesleten treden maakten deze tocht nogal gevaarlijk. De treden werden gelijker toen hij hoger kwam. Zij eindigden in een stenen platform.

Aan zijn linkerhand bevond zich een ruw houten paneel waaraan twee sterke veren waren bevestigd. Hij trok eraan en het gaf mee. Al zijn krachten inspannend gaf hij een flinke ruk en het paneel vloog open, zodat hij bijna van zijn hachehjke standplaats geworpen werd. Tim stapte door de opening en bevond zich in mr, Awkwright’s werkkamer.