HOOFDSTUK XXVIII

Gedurende de hele nacht bezocht de vliegende brigade garage na garage, naar een grijze Daimler zoekend. Zoals Wheeler opmerkte, was het geen onderzoekingstocht die vrij van gevaar was, want feitelijk was Tim Jordan niets van het meisje of haar particuliere aangelegenheden bekend. Het was geen misdrijf, noch onwettig dat Maiy’s vrienden haar laat in de avond opzochten en haar verzochten hun gastvrijheid te aanvaarden, hever dan die van een hotel, vooral nu zij in de twijfelachtige positie verkeerde de gast te zijn van een jongeman die zij nog slechts korte tijd kende.

De nasporingen werden echter voortgezet, maar vruchteloos. Wheeler’s eerste indruk was dat er sprake was van een gehuurde auto, maar de kleur van de wagen sloot dat uit. Hij was ook veel kleiner dan het gewone model huurauto en dit zou het opsporen zeer vergemakkelijkt moeten hebben, want een Daimler kan aan zijn eigenaardige radiator zelfs door een beginneling herkend worden.

Indien Tim tot voldoening gestemd was, was hij tevens een beetje verbaasd over de door de politie aan de dag gelegde ijver in een zaak die zij volgens haar verklaring niet als gewichtig beschouwde. Wheeler lichtte hem in. ‘Om deze tijd weet iedere garage in Londen dat wij naar een grijze Daimler uitkijken - wat trouwens het geval is. Maar wij houden tevens het oog gevestigd op iedere auto die van Daney zou kunnen zijn. Dit in aanmerking genomen, is het haast niet te geloven dat hij zo dom zou zijn zijn auto in een garage te stallen. Maar in ons vak doen zich eigenaardige dingen voor en juist de onwaarschijnhjkste dingen gebeuren.’ Tim had een volledig signalement opgegeven van de bleke jongeman met baard en zijn vrouwelijke gezellin met het harde gezicht. Hij had geen grief jegens de man, tenzij hij bereid was om belangrijke mededelingen te doen omtrent de nachtehjke aanval op hem bij Clench House en zelfs dan zou de wet enige samenwerking eisen, waartoe hij ‘niet gezind was.

Blijkbaar had de hotelportier zich vergist. De jongeman had zich bekend gemaakt als een vriend van mr. Awkwright of zich anderszins van de naam Awkwright bediend om het meisje eerder over te halen beneden te komen. Als hij daar

dieper over nadacht, moest hij zichzelf bekennen dat er een veel sterker aanleiding voor bestaan moest hebben om het meisje te bewegen het hotel diezelfde nacht nog te verlaten en een briefje te schrijven als zij gedaan had. De volgende morgen vroeg bracht hij een bezoek aan de moeder van Mary. Deze bewoonde een huisje in de nabijheid van de North Circular Road. Het was een aardige vrouw die blijkbaar een onbegrensd vertrouwen in haar dochter stelde. ‘Mary vertelt mij heel weinig van haar aangelegenheden,’ zei zij, ‘maar ze is zó handig dat ik mij nooit ongerust over haar maak. Ze is verbazend goed voor ons geweest. Werkelijk, kapitein Jordan, ik zou niet geweten hebben wat wij zonder haar hadden moeten beginnen. Van haar zestiende jaar af heeft zij mij en haar zuster onderhouden.’ Het huis was eenvoudig, maar smaakvol gemeubileerd. In de salon zag Tim een portret van het meisje - het eerste, dat hij onder ogen kreeg - en het zien ervan maakte hem weemoedig. Hij reed naar het hotel terug en vouwde de krant open die hij meegenomen had en die zelfs nog niet door hem ingekeken was. Midden op de voorpagina las hij een opvallend bericht:

Kent u Harry de Lakei? Een ex-misdadiger - erfgenaam van een groot vermogen, maar onvindbaar. De politie zoekt naar die erfgenaam.

‘Harry Stone, alias Harry de Lakei, is aan de koloniale, continentale en Engelse politie welbekend. Het is gevaarlijk om dit te zeggen, omdat Harry de Lakei een zeer groot vermogen heeft geërfd van een oudoom - een van die welwillende ooms die naar Australië emigreren, een vermogen bijeenbrengen en sterven, om een ander onverwacht met hun schatten gelukkig te maken.

Maar de waarheid omtrent Harry de Lakei en zijn levensloop dient gezegd te worden, omdat het de enige manier is waarop hij opgespoord kan worden. Want uit hoofde van zijn beroep is Harry de Lakei zowel schuw als voorzichtig. Onze Glasgowse correspondent zegt dat hij in die stad geen vreemde is, want hij probeerde daar een goudmijn te verkopen aan een onnozele, maar wantrouwige Schot, met het gevolg dat een bevel tot rechtsingang tegen hem verleend werd - een bevel dat nog niet ten uitvoer gelegd is. Hij hield zich een paar weken geleden in Londen op en de naam van het hotel waar hij verblijf hield, is aan de politie bekend. Maar

Zij knikte.

Nu begon bij weer tegen Tim te spreken. ‘Ik ben een nakomertje, weet u … Ja, ik ben, geloof ik, de laatste van dat oude geslacht. Het bloed van de Awkwrights, de Brodies en andere edele en historische geslachten vloeit door mijn aderen.’

Hij verzocht de vrouw opnieuw bevestiging van zijn woorden. ‘Heb ik gehjk of niet, Martha?’

‘Natuurlijk heb je gehjk, Willie!’ riep zij luid. ‘Ik heb geboorteakten en alles om het te bewijzen. Wij zullen vanmorgen een bezoek aan de zaakwaarnemers brengen om de regeling van de nalatenschap van de oude heer in orde te brengen. Ik wilde niet dat Willie naar u toe ging, maar hij zei dat u wat kapitaal in de zaken van mr. Awkwright gestoken had.’

‘Nee,’ antwoordde Tim. ‘Ik heb geen geld in de zaken van mr. Awkwright gestoken, van welke aard die ook zijn. Maar u doet mij verstomd staan. Hoe komt het dat ik nooit van u gehoord heb?’

Willie Awkwright wierp de vrouw een vragende blik toe. ‘Hoe komt het dat hij nooit van mij gehoord heeft, Martha?’ ‘Omdat die oude duivel zijn zoon haatte - zo komt het. Zijn eigen vlees en bloed …’

‘U bent gisternacht hier geweest,’ zei Tim, ‘en u hebt miss Grier weten over te halen u te vergezellen. U weet zeker dat de politie nasporingen naar haar in ‘t werk stelt?’ ‘Laat haar nasporen,’ schreeuwde de vrouw. ‘Ja, wij kwamen hier en zij ging weg en, wat méér zegt, zij zal wegblijven. Een fraaie toestand - een getrouwde vrouw die met een vrijgezel in een hotel logeert…’ ‘Een getrouwde vrouw?’ stamelde Tim. Willie Awkwright glimlachte.

‘Mary Grier is mijn vrouw - wist u dat niet?’ vroeg bij.