HOOFDSTUK XXVIII
Tim Jordan keerde naar het Carlton terug, door de bevestiging van zijn vermoedens wat overbluft. Hij vond nog tijd om een bezoek te brengen aan de kliniek waarheen Mary vervoerd was en maakte zich een beetje ongerust toen hij vernam dat zij was uitgegaan. Tot zijn opluchting hoorde hij dat zij niet alleen was, maar door een man van Scotland Yard vergezeld werd. Cowley kwam hem opzoeken. ‘Ziehier het einde van een lange weg van nasporingen,’ zei hij. ‘De zaak is: denk je dat mrs. Daney van niets weet? Ik persoonlijk niet. Toch moet er in de laatste week iets vreemds gebeurd zijn, iets waar ik vergeefs naar gis.’ ‘Heb je haar gesproken?’ vroeg Tim.
De chef glimlachte. ‘Je verbeeldt je toch niet dat zij woont op het adres dat zij jou opgaf, wel?’ zei hij op een toon die niet vrij van sarcasme was. ‘Nee, zij hangt elders uit, maar ik hoop haar te krijgen. Ik wou dat ik jou bevoegdheid tot arresteren gegeven had - je tot buitengewoon agent van politie had kunnen maken of zoiets. Maar dat zou moeilijkheden opleveren.’ ‘Méér dan gewoonlijk?’ vroeg Tim.
Cowley knikte. ‘Ja. Deze man vliegt - wist je dat niet? In theorie kunnen wij alle vliegvelden en ieder vliegtuig in Engeland controleren. Maar elke weide met een schuur erop kan als vliegveld gebruikt worden en tegenwoordig kun je met evenveel gemak een vliegtuig als een auto kopen - er bestaat zelfs een tweedehands handel in! En vergeet niet dat een deel van de buit bij de roof in de Lower Clyde Bank uit Frans bankpapier bestond dat absoluut niet opgespoord kan worden. Ik bereken dat de rover ongeveer twintigduizend pond in baar geld gestolen heeft en daar kan hij een massa mee uitvoeren. Het zou mij verwonderen als hij dat niet al heeft gedaan. Hij beschikt misschien over andere middelen dan ons bekend zijn.’
Hij vertelde dat Daney al jarenlang in Schotland en Engeland depots stichtte en in elk daarvan vermoedelijk een aanzienlijke som had verborgen, om die in geval van nood bij de hand te hebben.
‘Het mogen dan geen reusachtige bedragen zijn, maar ze zijn toch zeer zeker van belang. Een dezer dagen zal ik een korte levensgeschiedenis van Daney schrijven en ervoor op mijn kop
krijgen dat ik hem een meester-misdadiger noem. Maar dat
is de beste titel die men hem ooit kern toekennen.’
‘Zou je denken dat hij een vliegtuig besturen kan?’ vroeg
Tim.
‘Daar valt niet aan te twijfelen,’ antwoordde de chef kalm. ‘Hoe verliet mrs. Daney Engeland en hoe kwam zij er terug? Zij kan de reis per trein en per boot gemaakt hebben, hoewel de Kanaaldiensten op het ogenblik bijzonder streng bewaakt worden, maar menselijkerwijze gesproken, zou zij er onmogelijk doorheen hebben kunnen glippen. Twee van onze mannen in Dover kermen haar van gezicht; onze man in Folkestone arresteerde haar een paar jaar geleden op verdenking van medephchtigheid aan een van Lew’s krachttoeren - die, waarom hij de wijk naar Zuid-Afrika namen. Nee, zij heeft niet met de trein kunnen gaan, zodat wij mogen aannemen dat onze man, zo niet in de omtrek van Londen, dan toch ergens een opslagplaats heeft, en het is ons erom te doen die te vinden.’
Zij dronken samen thee en Cowley droeg aanzienlijk tot Tim Jordan’s vermeerdering van kennis van politiemethoden bij. Voor zijn vertrek uitte hij een waarschuwing. ‘Als je verstandig bent, een lang leven en een kalme dood wenst, dan ga je na zonsondergang je hotel niet uit,’ zei hij. ‘Hij heeft er zijn zinnen op gezet om éen man te krijgen en die man ben jij. En waarom, dat weet je.’
Het bericht over de griezelige vondst in het meer bij de Circular Road had zich bepaald tot de mededeling dat er een mannenlijk uit het water opgevist was. Het misdrijf van de dag, dat alle krantelezers de kolommen deed verslinden, was het zogenaamde ‘mysterie van de garage’. Een ondernemend journalist had de dood van de jonge Awkwright met die van zijn vader in verband gebracht en het geheim van beide drama’s werd in den brede uitgesponnen.
Cowley ontving toen hij naar beneden ging een krant van de liftboy en de twee mannen lazen het verslag terwijl zij ih de hal stonden.
“t Is bijna juist,’ zei Cowley, de krant aan Tim gevend. ‘Ga je uit?’
‘Ik wou naar de kliniek gaan…’ begon Tim. ‘Die moeite kan ik je besparen,’ merkte Cowley op. Tk heb de jongedame naar Londen laten overbrengen.’ Hij glimlachte toen Tim een ontsteld gezicht trok. ‘Nee, niet onder arrest of iets dergelijks dramatisch, maar zij kan in de flats van Jennings iets gezien hebben zonder zich er rekenschap van te geven. Als zij in staat is om onze gladde vriend te herkennen, verkeert zij in bijna even groot gevaar als jij. Haar adres is 507, Welbeck Street en je zult bemerken dat het huis van buiten door een van mijn mannetjes bewaakt wordtI’ Mary zat alleen in de kleine zitkamer en was op het oog de gezondste jongedame die ooit in een kliniek werd opgenomen. Toch was zij, zoals zij zei, nog niet helemaal over de schrik heen. Hij meerde dat zij over haar onaangename ervaringen liever het zwijgen zou bewaren en vermeed het om die aan te roeren tot zij zelf over de flats van Jennings begon. Zij had de benedenbewoners nooit gezien en Martha had haar nooit verteld hoe die eruitzagen. Zij had gillen gehoord en haar beschrijving bevestigde de verklaring die mrs. Daney ervan had gegeven. ‘Het leek meer op een gil van woede dan op een gil van angst,’ zei zij. ‘Een razend manwijf dat tekeergaat?’ vroeg Tim. Zij knikte. Zij was van de dood van haar man eerder geschrokken dan dat zij er verdrietig over was. ‘Hij is altijd zo’n beetje malende geweest, geloof ik. Na mijn huwelijk heeft mr. Awkwright mij daar een-massa van verteld.’
Hij vernam iets van de omstandigheden waaronder dat huwelijk uitgebroed en tot stand gekomen was. ‘Het was onvergeeflijk. Ik nam zeventig pond weg. Ik had mr. Awkwright al gevraagd of hij mij het geld wilde lenen. Moeder verkeerde in een wanhopige toestand. Er was al beslag op haar inboedel gelegd en mijn zusje was van school gezonden, omdat betaling van het schoolgeld uitbleef. Ik wil geen kwaad van Benjamin Awkwright spreken, maar ik geloof dat hij mij schandelijk in verzoeking bracht. Hij had nóg nooit geld laten slingeren, maar nadat ik hem van mijn nood verteld had, vond ik het overal: onder vloeileggers, in de geopende laden van zijn bureau en ten slotte, na een radeloos telegram van mijn moeder, beging ik die verkeerde daad. Ik was gek van angst. Maar ik had het geld nauwehjks in een envelop gestoken of hij miste het en beschuldigde mij zonder omwegen. Ik kon hem alleen het geld teruggeven en leefde vier uur als in een hel. Ik zag mezelf in de gevangenis en moeder in het armenhuis. En de avond van die dag deed hij mij zijn voorstel. Hij had een zoon die een vrouw nodig had-Die zoon was ziek, zei hij, en vereiste alleen verzorging. Het was een nieuwtje voor mij dat hij kinderen had.’
‘Zei hij je dat zijn zoon krankzinnig was?’ Zij schudde het hoofd. ‘Nee - ik ontdekte dat later, op de terugweg na de plechtigheid. Mr. Awkwright had mij beloofd dat als ik met zijn zoon trouwde, hij voor altijd voor mijn moeder zou zorgen en dat hij mij een behoorlijke som zou geven - dat was, terloops gezegd, ongeveer driehonderd pond - opdat zij zich kon redden. Hij was van de omstandigheden van mijn moeder zó goed op de hoogte dat mij nu duidelijk is geworden dat hij mijn correspondentie met moeder gelezen moet hebben. Alle brieven gingen met zijn post naar zijn werkkamer en als hij er laag genoeg voor was, was het voor hem een kleinigheid mijn brieven open te maken. Ik zal niet zeggen dat het denkbeeld mij aanstond, maar ik greep het dadelijk aan. Maar ik besefte niet wat er alzo aan vast zat, hoewel ik me had moeten realiseren dat een rijk man zijn secretaresse niet dwingt met zijn zoon te huwen, tenzij er met die zoon iets niet in de haak is. Ziedaar het einde van de geschiedenis, voor zover het mijn huwelijk betreft. Ik ben nooit langer dan vijf minuten met hem alleen geweest. Hij joeg mij angst aan. Waar mr. Awkwright ook verblijf hield, hij huurde een landhuisje of appartementen voor zijn zoon.’ Uit haar woorden bleek hem nu dat Stocker, de rechterhand van mr. Daney, nooit van deze huishoudelijke schikking gehoord had, totdat de gek in een vlaag van vervolgingswaan, en terwijl Daney, Stocker en Jelf zich op zekere nacht in de bossen ophielden, haar door het park nagezeten had, een mes in de hand. Daney was zeer zeker een licht ontvlambare man; hij had het meisje bewusteloos op de grond zien liggen en haar terstond begeerd. Zo was zijn meinier. Waarschijnlijk had hij zijn plotseling opgelaaide hartstocht overdreven om zijn vrouw te treiteren.
Het meisje kon hem omtrent de geduchte Lew heel weinig vertellen. Zij had hem tweemaal gezien en toch weer niet; zij was hem in de schemering bij toeval bij Clench House tegengekomen. Hij was altijd vriendelijk en eerbiedig geweest; had zelfs aangeboden om de kosten van haar echtscheiding te betalen. Voor mrs. Daney’s jaloezie bestond bhjkbaargoede grond. Tim verliet de kliniek toen hem gezegd werd dat hij er ed een uur langer vertoefd had dan geoorloofd was. Hij reed naar de flats van Jennings, in de hoop Cowley of Wheeler daar te vinden, maar trof alleen een agent aem, die hem niet kende en weigerde hem toe te laten op een terrein dat voor het publiek verboden was.
• Toen hij bij het Carlton terugkeerde, kwam Cowley juist naar buiten.
‘Ik moet je spreken,’ zei hij. ‘Ga mee naar de Yard.’ Zij reden samen langs het Embankment. De chef bracht hem naar zijn kamer. ‘Lees dit eens.’
Hij nam een telegram uit een afgesloten la. Het was afgegeven in Ostende en ondertekend ‘Crimms’. ‘Dat is onze man die voortdurend in Ostende gestationeerd is,’ lichtte Cowley toe.
Tim las: ‘Vanmorgen zeven uur mannenlijk gevonden in duinen tussen Westende en Nieuwpoort. Was van dichtbij doodgeschoten en revolver lag naast hem. Volgens op hem gevonden papieren en een brief is zijn naam vermoedelijk Harry Stone …’
‘Harry de Lakei?’ stamelde de verbijsterde Tim. ‘Harry de Lakei,’ sprak Cowley ijzig. ‘Een overlijden dat mooi van pas komt, niet? Terwijl mrs. Daney in het bezit is van de uiterste wilsbeschikking van die belangwekkende legataris! Mijn mensen zijn al aan de telefoon geweest om een kopie van de brief te laten maken. Ik behoef je niet te vertellen dat hij aan mrs. Daney geadresseerd is.’
Hij drukte op een bel en zei toen er een man verscheen: ‘Vraag inspecteur Smith of hij de brief heeft die op het lijk aan de Belgische kust werd gevonden.’
Gedurende de ogenbhkken dat de man wegbleef, bewaarden zij het zwijgen.
‘Dat is het dus!’ riep Tim eindelijk, en floot.
‘Dat is het!’ herhaalde Cowley. ‘Ik brand van verlangen om
die brief te lezen; de inhoud was nog niet geseind toen ik
mijn bureau verliet. Wat ik vragen wou: heb je ooit van een
zekere Johnny Time gehoord?’
Tim schudde het hoofd.
‘Dat is een klein zwendelaartje dat een-of tweemaal lid van een grote bende geweest is, maar hoofdzakelijk valse getuigschriften en referenties schrijft voor chauffeurs die er geen hebben.’
Toen schoot het Tim te binnen.
‘O jawel, hij was de man die zijn baas verraden zou. Hij had een afspraak gemaakt met jou …’
‘Waar hij zich niet aan hield,’ viel Cowley in. ‘Johnny Time heeft tal van afspraken met ons gemaakt die hij niet nagekomen is. Om juist te zijn verdwijnt tachtig procent van hen
die hier hun nieuwtjes komen luchten, bijtijds, voor zij iets belangrijks hebben kunnen meedelen.’
Hier kwam de man terug en legde een vel papier op het bureau van de chef. Cowley zette zijn bril op en las. ‘ “Liefste meid” ‘.. . begon hij. ‘Ha, dat is onze mrs. Daney.’ Hij vervolgde: ‘“Het spijt mij dat ik het je zo lastig maak, maar ik kan zonder jou niet leven. Je bent je man trouw en daarvoor acht ik je hoog, maar dat lange afwachten breekt mijn hart. Ik heb onlangs veel geërfd zoals je weet en ik heb mijn enig bestaande testament aan jou gezonden, en daarbij laat ik je alles na. Ik hoop dat het jou meer goed zal doen dan het mij deed …”
Nu komt er,’ zei de chef, de verdere inhoud vluchtig doorlopend, ‘een korte, onware opsomming van zijn levensloop en de bewering dat de achtervolging van de pohtie hem tot zijn misdadige loopbaan dreef. Wil je dat ik het je voorlees?’ ‘Asjeblieft niet,’ antwoordde Tim.
‘Wij zullen het origineel vanavond of vroeg in de ochtend hier hebben,’ zei Cowley. ‘Dit P.S. zal jenog belang inboezemen: Ik raad je aan naar kapitein Tim Jordan van de Rhodesiaanse Pohtie te gaan. Hij zal je helpen, want hij is een fatsoenlijk man en hoewel hij mij in Zuid-Afrika lelijk behandelde, draag ik hem geen wrok toe.’ ‘Waarvoor ik hem zeer erkentelijk ben,’ zei Tim. Cowley sloot het afschrift in een la van zijn bureau weg. ‘De decors voor het laatste bedrijf zijn nu opgesteld,’ zei hij, ‘en ik hoop dat er geen ongelukken gebeuren.’ ‘Ben je daar dan bang voor?’
Cowley knikte. ‘Het kritieke ogenblik in het leven van die man is nu aangebroken. Een moord meer of minder komt er bij hem niet op aan. Hij schiet onmiddellijk en hij zal zich laten leiden door het oude misdadigersmotto: “Een mens kan maar éénmaal gehangen worden.” Het is donker, ik zal je door een mannetje naar je hotel laten volgen.’ ‘Dat is helemaal niet nodig,’ zei Tim. ‘Ik kan in Whitehall een taxi nemen.’
‘Je zult hier een taxi nemen.’ Cowley belde. ‘En je blijft hier wachten tot hij voorgereden is. Ik wens vanavond geen enkel verzuim op mij te laden. Ga naar je hotel terug, eet wat, en kom daarna bij mij in bet Victoria. Wij zullen de nachtboot naar Ostende nemen om het raadsel op te lossen, waar wij beiden tegenover staan.’