3
De deur van de hut was dicht. Gardner hield even zijn pas in. Hij had zijn jas bij de doos met overalls laten liggen en een paar plastic overschoenen en handschoenen aangetrokken. Hij haalde nu een wit mondkapje tevoorschijn en zette dat op. Ik zag dat hij diep inademde voor hij de deur opende en naar binnen stapte.
Ik heb heel wat stoffelijke overschotten gezien, in allerlei situaties en omstandigheden. Ik weet hoe erg de verschillende stadia van verrotting ruiken en kan ze zelfs onderscheiden. Ik heb lichamen gezien die tot op het bot zijn verbrand, of waar na een periode van weken onder water niet veel meer van over is dan een slijmerig, zeepachtig hoopje. Dat is verre van prettig, maar dat hoort nu eenmaal bij mijn werk en ik dacht dat ik er inmiddels ook wel aan gewend was.
Maar zoiets als dit had ik nog nooit meegemaakt. De stank was bijna tastbaar. De misselijkmakende, weeë, bedorvenkaas-stank van rottend vlees leek wel te zijn gedestilleerd en geconcentreerd, alsof ik niet nog maar een paar minuten geleden mentholcrème onder mijn neus had gesmeerd. Het wemelde binnen van de vliegen die als een razende in de rondte vlogen, maar door de hitte merkte je die eigenlijk amper op.
Het leek wel een sauna.
Tom grimaste. ‘Goeie genade…’
‘Ik zei toch dat je beter je kleren had kunnen uittrekken,’ zei Gardner.
De ruimte was klein en spaarzaam gemeubileerd. Een paar leden van de technische recherche onderbraken hun werk even om te kunnen zien wie er binnenkwam. Aan weerskanten van de voordeur zaten twee ramen en de luxaflex ervoor was omhooggetrokken om nog wat daglicht toe te laten. De vloer bestond uit zwartgeverfde planken die bedekt waren met versleten kleden. Boven de haard hing een stoffig gewei en verder zag ik een vuil aanrecht, een fornuis en een koelkast. De rest van het meubilair – de televisie, een bank en wat stoelen – was bruusk opzij geduwd, zodat de kamer zo goed als leeg was, op een kleine eettafel na.
En daarop lag het lichaam.
Het was naakt, lag op zijn rug en de armen en benen waren gespreid en hingen over de tafelrand. De romp was opgezwollen door allerlei gassen en leek op een te vol gepropte toilettas die was opengebarsten. De maden krioelden zelfs op de vloer eronder, zoveel dat het net kokende melk leek. Naast de tafel stond een elektrische kachel met drie verwarmingselementen die geel oplichtten. Terwijl ik stond te kijken, viel een van de maden op de radiator en loste met een luid sisgeluid op in het niets.
Het tafereel werd gecompleteerd door een stoel met een rechte rugleuning die naast het hoofd van het slachtoffer was gezet. Volkomen onschuldig – totdat je je afvroeg waarom die daar zo stond.
Omdat iemand goed had willen zien wat hij aanrichtte.
We hadden alle drie niet meer dan één stap in de hut gezet, maar zelfs Tom leek aangedaan.
‘We hebben alles zo laten liggen als we ’t aantroffen,’ zei Gardner. ‘Ik dacht dat je de temperatuur zelf zou willen opmeten.’
Daar scoorde hij bij mij een punt mee. De temperatuur is een belangrijke factor voor het bepalen van het postmortale interval, maar ik kende maar weinig rechercheurs die daar rekening mee houden. Toch wenste ik in dit geval bijna dat hij wat minder nauwgezet was geweest, want de combinatie van de hitte en de stank was overweldigend.
Tom knikte afwezig, zijn blik al gefocust op het lichaam. ‘David? Aan jou de eer?’
Ik zette zijn tas op de houten vloer zodat die niet in de weg zou staan en maakte hem open. Tom had nog steeds het merendeel van de veelvuldig gebruikte instrumenten die hij vroeger ook al had gehad, stuk voor stuk versleten en keurig opgeborgen. Maar hoewel hij in zijn hart misschien van tradities hield, schrok hij niet terug voor de voordelen van nieuwe technologieën. Zo had hij nog een oude kwikthermometer: een prachtig staaltje techniek, met handgeblazen glas en een bewerkt metalen handvat. Ernaast lag echter een nieuw, digitaal exemplaar. Ik haalde hem eruit, zette hem aan en keek naar de cijfers op het display die snel opliepen.
‘Hoe lang hebben jouw mensen nog nodig?’ vroeg Tom aan Gardner, met een terloops knikje naar de witte gestalten in de kamer.
‘Nog wel even. Ze kunnen hier door de hitte niet lang achtereen blijven. En er is al iemand flauwgevallen.’
Tom boog zich over het lichaam, maar zorgde ervoor dat hij niet op het opgedroogde bloed op de grond stapte. Hij zette zijn bril wat rechter om het beter te kunnen zien. ‘Heb je al een temperatuur voor me, David?’
Ik keek naar het digitale scherm. Ik was nu al aan het zweten. ‘43,5 graden.’
‘Mogen we die ellendige radiator nu dan uitzetten?’ vroeg een van de rechercheurs. Het was een grote man met een forse buikomvang, waardoor de voorkant van zijn overall behoorlijk strak stond. Voor zover ik zijn gezicht onder het mondkapje kon zien, zag dat er rood en bezweet uit.
Ik keek even naar Tom om te zien wat hij ervan vond. Hij knikte.
‘Zet ook maar meteen een raam open voor wat frisse lucht.’
‘Goddank,’ zei de grote vent terwijl hij met een diepe zucht de kachel uitzette. De verwarmingselementen doofden en hij liep naar de ramen om die zo ver mogelijk open te zetten. Toen er wat frisse lucht door de hut stroomde, slaakte een aantal mensen een zucht en een paar anderen mompelden opgelucht.
Ik liep naar Tom toe, die met een afwezige, maar geconcentreerde blik naar het lichaam stond te kijken.
Gardner had niet overdreven; dit was ongetwijfeld moord. De ledematen van het slachtoffer waren aan weerszijden van de tafel omlaag getrokken en met isolatietape aan de houten tafelpoten vastgeplakt. De huid leek even strakgespannen als de bovenkant van een trom en had de kleur van oud leer aangenomen, hoewel je niet kon zien welke huidskleur de persoon had gehad. Lichte huid wordt donkerder na het intreden van de dood, terwijl donkergekleurde huid vaak juist wat lichter wordt, zodat je iemands kleur en afkomst dus niet meteen kunt zien. Wat meer in het oog liep waren de gapende sneeën. De huid scheurt tijdens de ontbinding – dat is normaal en dat komt door de gassen die zich aan de binnenkant ophopen. Hier was echter niets natuurlijks aan. De tafel en het kleed eronder waren donker van al het geronnen bloed. Dat moest wel afkomstig zijn van een open wond, of wonden, en dat wees erop dat ten minste een deel van de schade aan de opperhuid was aangericht toen het slachtoffer nog in leven was. Het zou tevens het grote aantal vleesvlieglarven kunnen verklaren, omdat die vliegen hun larven in elke beschikbare opening leggen.
Toch kon ik me niet herinneren dat ik ooit zoveel maden op een lichaam had aangetroffen. Nu ik nog dichterbij stond, was de stank van ammonia bijna overweldigend. De ogen, mond en geslachtsdelen waren door hele kolonies maden overgenomen, zodat je dus op het oog evenmin kon zien of het een man of een vrouw betrof.
Ik merkte dat mijn blik naar de gapende jaap in de maagstreek werd getrokken, waar de maden het talrijkst leken en waar de huid eromheen leek te bewegen, alsof die nog leefde. Onwillekeurig raakte ik even mijn eigen litteken aan.
‘David? Gaat het?’ vroeg Tom zacht.
Ik scheurde mijn blik los. ‘Ja, hoor,’ zei ik terwijl ik wat plastic potjes voor bewijsmateriaal uit zijn tas haalde.
Ik merkte dat hij mijn bewegingen volgde, maar hij zei verder niets en wendde zich tot Gardner. ‘Wat heb je verder nog voor me?’
‘Niet bijster veel.’ Gardners stem klonk gedempt vanwege het mondkapje. ‘Degene die dit gedaan heeft, is behoorlijk systematisch te werk gegaan. Geen voetafdrukken in het bloed, dus de dader was slim genoeg daarop te letten. De hut is vorige week donderdag verhuurd aan iemand die zei dat hij Terry Loomis heette. Geen omschrijving. De reservering en de creditcardbetaling zijn telefonisch gedaan. Door een man, met een accent uit deze contreien. Hij vroeg of ze de sleutel onder de voordeurmat konden achterlaten, omdat hij pas laat in de avond zou aankomen.’
‘Handig,’ zei Tom.
‘Absoluut. Maar zolang ze hun geld maar krijgen, lijken ze zich hier niet al te veel zorgen te maken over de hele papierwinkel. De huurperiode verliep vanochtend en toen de sleutel niet werd teruggebracht, is de manager maar een kijkje gaan nemen, om zich ervan te vergewissen dat er niets gestolen was. Wat ook best begrijpelijk is als je dit hier ziet,’ voegde hij eraan toe terwijl hij de armoedige ruimte in zich opnam.
Tom leek het echter niet te hebben gehoord. ‘De hut was pas sinds dónderdag verhuurd? Weet je dat zeker?’
‘Dat zei de manager, ja. En die datum komt overeen met de handtekening op het inschrijvingsformulier bij de receptie en met het creditcardafschrift.’
Tom fronste zijn wenkbrauwen. ‘Dat kan niet kloppen. Dat is maar vijf dagen geleden.’
Dat was ook mijn onmiddellijke reactie geweest. Voor zo’n korte tijd was de ontbinding in een veel te ver gevorderd stadium. Het weefsel vertoonde al een kaasachtige structuur omdat het was begonnen te fermenteren en te rotten, en de leren huid liet als een gerimpeld kostuum al los van de botten. De radiator zou de boel aanzienlijk hebben versneld, maar het bood nog geen verklaring voor de enorme hoeveelheid larven. Zelfs met de verzengende hitte en de vochtigheid van de zomers hier in Tennessee, moest het eerder zeven dagen hebben geduurd voor het dit stadium had bereikt.
‘Waren de deuren en ramen gesloten toen die man hem hier aantrof?’ vroeg ik Gardner zonder erbij na te denken. Hé, je had je toch voorgenomen om je mond te houden?
Hij tuitte zijn lippen geërgerd, maar gaf wel antwoord. ‘Dicht en op slot, met de luiken ervoor en al.’
Ik wuifde wat vliegen weg bij mijn gezicht. Je zou denken dat ik ook daar inmiddels wel aan gewend was geraakt, maar dat was niet het geval. ‘Nogal veel insecten voor een afgesloten ruimte,’ zei ik tegen Tom.
Hij knikte. Hij gebruikte een pincet om een van de maden van het lichaam te pakken en hield hem tegen het licht. ‘En wat denk je hiervan?’
Ik leunde naar hem toe. Vliegen hebben drie stadia van vervellingen, wat ‘instar’ wordt genoemd, en tijdens elke fase groeit de larve een stukje.
‘Derde instar,’ zei ik. Dat betekende dat de dood al zes dagen geleden moest zijn ingetreden, misschien nog wel langer.
Tom knikte en stopte de made in een potje met formaline. ‘Sommige zijn al aan het verpoppen. Dat zou betekenen dat de dood zes, zeven dagen geleden is ingetreden.’
‘En dus geen vijf,’ zei ik. Mijn hand was weer naar mijn buikstreek afgedwaald en ik trok hem snel weg. Kom op, concentreer je. Ik deed mijn uiterste best om wat er voor me lag in me op te nemen. ‘Hij zou natuurlijk elders kunnen zijn vermoord en toen hiernaartoe zijn gebracht.’
Tom aarzelde. Ik zag twee van de witte figuren een blik met elkaar wisselen en besefte mijn fout onmiddellijk. Ik voelde dat mijn gezicht begon te gloeien. Hoe kon ik zo’n domme…
‘Als het slachtoffer al dood is, hoef je zijn armen en benen toch niet aan de tafel vast te binden?’ zei de grote man, terwijl hij me met een rare blik aankeek.
‘Misschien zijn lijken in Engeland wat levendiger dan hier,’ zei Gardner zonder een spier te vertrekken.
Bijna iedereen lachte. Ik voelde dat mijn gezicht in brand stond, maar ik kon het niet meer ongedaan maken. Stomkop! Wat is er met jou?
Tom schroefde met een heel nadrukkelijke, uitdrukkingsloze blik de deksel op de stikpot. ‘Denk je dat die Loomis de dader of het slachtoffer is?’ vroeg hij aan Gardner.
‘In die portefeuille zaten Loomis’ rijbewijs en creditcards. En nog eens zestig dollar aan contanten. We hebben het een en ander gecheckt. Loomis is zesendertig, blank en werkt als verzekeringsmedewerker in Knoxville. Hij is niet getrouwd, woont alleen en is al een paar dagen niet op zijn werk komen opdagen.’
De deur van de hut werd geopend en Jacobsen kwam binnen. Ze droeg net als Gardner overschoenen en handschoenen, maar wist zelfs daar een soort elegante draai aan te geven. Ze droeg geen mondkapje en toen ze naast de oudere agent ging staan, zag ik dat haar gezicht nogal bleek was.
‘Dus tenzij de dader deze hut onder zijn eigen naam heeft geboekt en zo aardig was om zijn legitimatie achter te laten, is dit waarschijnlijk ofwel Loomis, of een voor ons nog onbekende man,’ concludeerde Tom.
‘Ja, dat is het wel zo’n beetje,’ zei Gardner. Hij praatte niet verder omdat er een andere agent in de deuropening was verschenen.
‘Meneer, er is iemand voor u.’
‘Ik ben zo terug,’ zei Gardner tegen Tom, waarop hij naar buiten liep.
Jacobsen bleef bij ons staan. Haar gezicht was nog steeds wat bleekjes, maar ze sloeg haar armen ferm over elkaar, alsof ze elk teken van zwakheid wilde verdoezelen. ‘Hoe weet u dat het een man is?’ Haar blik richtte zich automatisch even op de krioelende massa bij het kruis, maar ze wendde haar blik snel weer af. ‘Ik zie niets wat wijst op het geslacht van deze persoon.’
Haar accent was minder sterk dan dat van sommige andere mensen die ik hier had ontmoet, maar toch hoorbaar genoeg om te weten dat ze uit deze contreien kwam. Ik keek naar Tom, maar die was geheel in beslag genomen door het lijk. Of deed althans alsof.
‘Nou, nog even afgezien van de lengte…’ begon ik.
‘Niet alle vrouwen zijn klein.’
‘Nee, maar er zijn er maar weinig zo lang. En zelfs een grote vrouw zou een fijnere botstructuur hebben, vooral het cranium. Dat is…’
‘Ik weet wat een cranium is.’
Jeetje, wat een kort lontje. ‘Ik wilde juist zeggen dat die een goede aanwijzing vormt voor het geslacht van een lijk,’ maakte ik mijn zin af.
Ze stak haar kin koppig naar voren, maar zei verder niets.
Tom rechtte zijn rug na de gapende mond te hebben bestudeerd. ‘David, kijk hier ’s naar.’
Hij stapte opzij zodat ik erbij kon. De weke delen van het gezicht waren bijna geheel verdwenen en in de oog- en neuskassen krioelde het van de maden. De tanden waren bijna helemaal ontbloot en op de plekken waar vroeger het tandvlees had gezeten, had het normaal gesproken witgele tandbeen een zichtbaar rode glans.
‘Roze tanden,’ merkte ik op.
‘Heb je dat wel eens eerder gezien?’ vroeg Tom.
‘Een paar keer.’ Maar niet vaak. En niet in zo’n situatie.
Jacobsen had staan meeluisteren. ‘Roze tanden?’
‘Dat wordt veroorzaakt door de hemoglobine uit het bloed die in het tandbeen wordt gedrongen,’ vertelde ik haar. ‘Daardoor krijgen de tanden onder het glazuur een rozige glans. Dat zie je soms bij mensen die verdronken zijn en lang in het water hebben gelegen, omdat ze meestal met hun gezicht naar beneden liggen.’
‘Ik denk toch niet dat we hier met een geval van verdrinking te maken hebben,’ zei Gardner, die met zware stappen de hut weer in kwam.
Hij had iemand bij zich. De nieuwkomer droeg ook overschoenen en handschoenen, maar maakte op mij niet de indruk dat hij van de politie was of bij het TBI hoorde. Hij was halverwege de veertig, niet direct gezet, maar wel blakend en goed doorvoed. Hij droeg een katoenen broek en een dun suède jack op een lichtblauw overhemd. Zijn bolle wangen waren bedekt met stoppels die je nog net geen baard kon noemen.
De ogenschijnlijke vrijetijdslook was echter iets te gekunsteld, alsof hij zichzelf modelleerde aan de hand van de perfect gevormde modellen uit tijdschriftadvertenties. Zijn kleren waren te chic en duur, en zijn overhemd was net één knoopje te ver geopend. Zijn stoppels en zijn kapsel waren te glad, waardoor je juist meteen zag dat dit iemand was die zeer veel aandacht aan zijn uiterlijk besteedde.
De zelfverzekerdheid straalde van hem af en zijn glimlach haperde geen moment bij het zien van het lichaam dat op de tafel lag.
Gardner had zijn mondkapje afgedaan, wellicht uit respect voor de nieuwkomer, die er geen droeg. ‘Professor Irving, ik geloof niet dat u Tom Lieberman kent?’
De nieuwkomer wendde zich met een glimlach tot Tom. ‘Nee, ik vrees dat onze paden zich nog nooit hebben gekruist. Excuses dat ik u geen hand geef,’ zei hij terwijl hij met een theatraal gebaar zijn handschoen omhooghield.
‘Professor Irving is een profielschetser die het TBI al eerder bij een aantal onderzoeken heeft bijgestaan,’ legde Gardner uit. ‘We wilden graag een psychologische invalshoek van deze zaak.’
Irving glimlachte alsof het niets voorstelde. ‘Eerlijk gezegd noem ik mezelf liever een gedragsdeskundige, maar ik ga nu niet muggenziften over benamingen.’
Wat je dus zojuist wel hebt gedaan. Ik sprak mezelf bestraffend toe dat ik mijn slechte bui niet op hem moest afreageren.
Toms glimlach was poeslief, maar ik meende een zekere reserve bij hem te bespeuren. ‘Aangenaam, professor Irving. Dit is een vriend en collega van me, dr. Hunter,’ voegde hij eraan toe, omdat Gardner dat had verzaakt.
Het knikje dat Irving me schonk was beleefd, maar het was overduidelijk dat hij me totaal niet interessant vond. Zijn aandacht had zich inmiddels verplaatst naar Jacobsen en zijn glimlach was nog breder geworden.
‘Ik geloof dat ik uw naam heb gemist.’
‘Diane Jacobsen.’ Ze leek bijna zenuwachtig en de gereserveerde houding die ze tot nu toe tentoon had gespreid, dreigde haar even te ontglippen toen ze een stap naar voren zette. ‘Wat een genoegen u hier te ontmoeten, professor Irving. Ik heb veel van u gelezen.’
Irvings glimlach werd nog breder. Ik kon het niet nalaten op te merken dat zijn tanden onnatuurlijk wit en gelijkmatig waren.
‘Dan hoop ik maar dat dat op uw goedkeuring kon rekenen. En alsjeblieft, ik heet gewoon Alex, hoor.’
‘Diane heeft voor ze bij het TBI kwam psychologie gestudeerd,’ voegde Gardner eraan toe.
De profielschetser trok zijn wenkbrauwen op. ‘Werkelijk? Dan zal ik dus extra moeten opletten dat ik geen fouten maak.’ Hij gaf haar nog net geen aai over haar bol.
Toen hij zich naar het lijk wendde, maakte zijn glimlach plaats voor walging. ‘Die heeft waarschijnlijk betere dagen gekend.’ Hij trok zijn neus op. ‘Zou ik nog wat meer van die menthol mogen?’
Het verzoek was niet tot iemand in het bijzonder gericht en na een tijdje besloot een van de technisch rechercheurs dan ook met tegenzin het potje te gaan halen. Irving zette zijn vingertoppen tegen elkaar en luisterde zonder iets te zeggen naar Gardners uitleg. Toen de rechercheur terugkwam nam de profielschetser de mentholcrème zonder enige blijk van dank van haar aan en smeerde een keurig likje van het spul onder zijn neus, alvorens het potje weer terug te geven.
Ze keek even naar het uitgestoken potje voor ze het aannam. ‘Graag gedaan.’
Als Irving haar sarcasme al opmerkte, liet hij dat niet blijken. Tom keek met een geamuseerde blik mijn kant op terwijl hij nog een potje uit zijn tas haalde en zich weer op het lijk richtte.
‘Ik heb liever dat je even wacht tot ik klaar ben.’ Irving keek hem niet aan, alsof het vanzelfsprekend was dat alle aanwezigen zich naar hem zouden voegen. Ik zag een vlaag van ergernis over Toms gezicht trekken en dacht even dat hij ertegenin zou gaan, maar voor hij dat kon doen vertrok zijn mond van de pijn. Het duurde maar heel kort, zodat ik even meende dat ik het me had verbeeld, ware het niet dat zijn gezicht lijkbleek was geworden.
‘Ik denk dat ik even wat frisse lucht nodig heb. Het is hier verrekte heet.’
Hij wankelde een beetje toen hij naar de deur liep. Ik wilde al achter hem aan komen, maar hij schudde zijn hoofd. ‘Nee, blijf jij maar hier. Zodra professor Irving klaar is, kun je beginnen met de foto’s. Ik ga even wat water halen.’
‘Er staat een koelbox met mineraalwater onder een van de tafels,’ zei Gardner.
Ik was bezorgd toen ik hem zo zag weglopen, maar het was overduidelijk dat Tom geen heisa wilde maken en zo te zien had ook verder niemand opgemerkt dat er iets aan de hand was. Hij had met zijn rug naar de anderen toe gestaan, dus alleen Irving en ik hadden zijn grimas kunnen zien en de profielschetser was te zeer met zichzelf bezig om iets op te merken. Gardner vervolgde zijn verhaal en Irving luisterde met zijn hand op zijn kin terwijl hij geconcentreerd naar het lichaam op de tafel voor hem staarde. Toen de TBI-agent klaar was, verroerde hij zich niet en bleef zwijgen. Zijn houding was er een van diepe contemplatie. Geposeerd, zou ik eerder zeggen. Ik sprak mezelf stilletjes toe dat ik niet zo harteloos moest zijn.
‘Je beseft, neem ik aan, dat dit er slechts een van meerdere is,’ zei hij na een tijdje.
Gardner leek niet blij met zijn opmerking. ‘Dat weten we niet zeker.’
Irving glimlachte neerbuigend. ‘O, ik denk het wel. Kijk naar de manier waarop hij het lichaam heeft uitgestald. Zorgvuldig neergelegd opdat wij het zo zouden aantreffen. Naakt, vastgebonden en waarschijnlijk gemarteld. En toen met het gezicht omhoog achtergelaten. Er is geen enkel teken van schaamte of spijt, hij heeft geen poging gedaan de ogen van het slachtoffer te bedekken, of het lichaam om te draaien. Berekening en genot, dat is wat dit uitstraalt. Hij schiep genoegen in wat hij had aangericht en wilde dat ook graag laten zien.’
Gardner hoorde zijn oordeel met tegenzin aan. Waarschijnlijk bevestigde het zijn eigen vermoedens. ‘Dus de dader is een man?’
‘Dat lijkt me zonneklaar.’ Irving grinnikte alsof Gardner een grapje had gemaakt. ‘Afgezien van alle andere aanwijzingen, was het slachtoffer overduidelijk een sterke man. Of denk jij dat een vrouw hiertoe in staat is?’
Je zou nog versteld staan van waartoe sommige vrouwen in staat zijn. Ik merkte dat mijn litteken weer begon te kriebelen.
‘We zijn op zoek naar iemand met een enorme dosis arrogantie,’ vervolgde Irving. ‘De dader moet hebben geweten dat het lichaam zou worden gevonden nadat de huurperiode was afgelopen. Mijn god, hij heeft zelfs zijn portemonnee achtergelaten zodat jullie hem konden identificeren. Nee, dit was niet iets eenmaligs. Deze jongen is nog maar net begonnen.’
Hij leek bijna genoegen te scheppen in dat vooruitzicht.
‘Die portefeuille hoeft niet per se van het slachtoffer te zijn,’ zei Gardner weifelend.
‘Natuurlijk wel. De dader is veel te weloverwogen om zijn eigen spullen hier achter te laten. Ik durf te wedden dat hij zelf heeft gebeld om deze hut te reserveren. Hij heeft de huurder niet in een impuls vermoord, toen hij hier toevallig langskwam. Daarvoor is dit te zorgvuldig gepland, te georkestreerd. Nee, hij heeft op naam van het slachtoffer gereserveerd en hem hiernaartoe gebracht. Een lekker afgelegen plek, die hij ongetwijfeld van tevoren goed heeft verkend, ergens waar hij hem in alle rust kon martelen.’
‘Weet u echt zeker dat het slachtoffer is gemarteld?’ vroeg Jacobsen. Dit was het eerste wat ze zei na Irvings badinerende opmerking tegen haar.
Irving leek hier echt van te genieten. ‘Waarom zou hij hem anders aan die tafel hebben vastgebonden? Hij werd niet alleen in toom gehouden, hij werd van tevoren al in de gaten gehouden. De dader wilde hier de tijd voor nemen, om ervan te kunnen genieten. Jullie kunnen zeker niet meer controleren of er sperma aanwezig is, of eventuele andere aanwijzingen dat er sprake is geweest van seksueel geweld?’
Het duurde even voor ik doorhad dat hij het tegen mij had. ‘Niet wanneer het lichaam zich al in zo’n verre staat van ontbinding bevindt.’
‘Jammer.’ Het klonk bijna alsof hij een uitnodiging voor een etentje was misgelopen. ‘Maar gezien de hoeveelheid bloed op de grond is het overduidelijk dat de verwondingen zijn aangebracht terwijl het slachtoffer nog in leven was. En de genitale verminking lijkt mij bijzonder veelbetekenend.’
Ik antwoordde voor ik er zelf erg in had. ‘Niet per se. Vleesvliegen leggen hun eieren in alle lichaamsopeningen, ook in het kruis. Dat er op die plaats zoveel insecten zitten, hoeft niet te betekenen dat er ook een wond zat. Om dat te kunnen vaststellen, moeten we het lichaam eerst grondig onderzoeken.’
‘O ja?’ Irvings glimlach leek te zijn bevroren. ‘Maar je zult het toch wel met me eens zijn dat dat bloed érgens vandaan is gekomen? Of komt die troep onder de tafel van een omgevallen kopje koffie?’
‘Ik wilde er alleen maar op wijzen dat…’ begon ik, maar Irving luisterde al niet meer. Boos klemde ik mijn kaken op elkaar en zag dat hij zich weer tot Gardner en Jacobsen wendde.
‘Zoals ik al zei, hebben we hier te maken met een vastgebonden, naakt slachtoffer, dat hoogstwaarschijnlijk ook is verminkt. De vraag is of die wonden het gevolg zijn van postcoïtale woede of gefrustreerde seksuele spanning. Met andere woorden, zijn ze aangericht omdát hij opgewonden raakte of omdat hij dat níét werd?’
Niemand antwoordde. Zelfs het technisch rechercheteam had zijn werk gestaakt om naar Irving te kunnen luisteren.
‘Denkt u dat het seksueel gemotiveerd is?’ vroeg Jacobsen na een tijdje.
Irving deed alsof die vraag hem verraste. Ik merkte dat ik een nog grotere hekel aan hem kreeg.
‘Het spijt me. Dat lijkt me toch zonneklaar, gezien het feit dat het slachtoffer naakt is. Daarom zijn die verwondingen ook zo belangrijk. We hebben te maken met iemand die zijn seksualiteit ontkent, of er juist van walgt en die zelfhaat op zijn slachtoffer afreageert. Wat het ook is, hij komt niet uit voor zijn homoseksualiteit. Hij zou best getrouwd kunnen zijn, misschien is hij wel een steunpilaar van de samenleving. Wellicht is het zelfs iemand die graag opschept over hoeveel vrouwen hij wel niet heeft veroverd. Dit is het werk van iemand die zichzelf haat en die die zelfhaat heeft gesublimeerd in agressie tegenover zijn slachtoffer.’
Jacobsens gezicht vertoonde geen enkele emotie. ‘Ik dacht dat u zei dat de dader trots op zijn werk was? Dat er geen enkel teken van schaamte of spijt was?’
‘Niet over de moord zelf, nee. Hij slaat zichzelf hiermee op de borst en probeert iedereen – zichzelf incluis – ervan te overtuigen dat hij groot en sterk is. Maar de réden dat hij dit heeft gedaan, dat is een heel ander verhaal. Daar schaamt hij zich wel voor.’
‘Er zijn andere mogelijke verklaringen voor dat naaktzijn,’ zei Jacobsen. ‘Het kan ook te maken hebben met vernedering, of het kan een manier zijn om controle uit te oefenen.’
‘Controle heeft hoe dan ook bijna altijd met seks te maken,’ zei Irving met een glimlach, die nu echter wat geforceerd aandeed. ‘Er zijn weinig homoseksuele seriemoordenaars, maar ze bestaan wel. En van wat ik tot nu toe heb gezien, meen ik dat we daar nu wel eens mee te maken zouden kunnen hebben.’
Jacobsen liet zich niet afschepen. ‘We weten nog niet genoeg over het motief van de dader om…’
‘Neem me niet kwalijk, maar heb je veel ervaring met onderzoek naar seriemoordenaars?’ Irvings glimlach was nu ronduit ijzig.
‘Nee, maar…’
‘Misschien kun je me je psychologie van de koude grond dan besparen.’
Hij deed inmiddels niet eens meer alsóf hij glimlachte. Jacobsen reageerde niet, maar de twee rode blosjes op haar wangen spraken boekdelen. Ik had met haar te doen. Ze had geen blad voor de mond genomen, maar dit had ze niet verdiend.
Er viel een ongemakkelijke stilte, die uiteindelijk door Gardner werd verbroken. ‘En het slachtoffer? Denk je dat de dader hem kende?’
‘Misschien, misschien ook niet.’ Irving leek niet langer geïnteresseerd. Hij plukte even aan de kraag van zijn overhemd. Zijn bolle gezicht was rood aangelopen en glinsterde van het zweet. Met het open raam was het hierbinnen inmiddels wel wat koeler, maar nog steeds smoorheet. ‘Ik ben wel klaar. Ik wil graag kopieën van de forensische dossiers en de foto’s, evenals eventuele andere informatie die jullie over het slachtoffer weten te verzamelen.’
Hij wendde zich tot Jacobsen met een glimlach die waarschijnlijk innemend moest overkomen. ‘Ik hoop dat je je niet van de wijs laat brengen door ons kleine meningsverschil. Misschien kunnen we het er onder het genot van een drankje nog eens over hebben.’
Jacobsen antwoordde niet, maar gezien de blik waarmee ze hem aankeek, gaf ik hem weinig kans. Als dit een verleidingspoging was, was hij zijn tijd aan het verdoen.
De sfeer in de hut ontspande enigszins toen de profielschetser zijn hielen had gelicht. Ik haalde het fototoestel uit Toms tas. Ongeacht de hoeveelheid foto’s die van een plaats delict worden genomen, is een van onze stelregels dat we zelf ook altijd foto’s van het stoffelijk overschot maken.
Voor ik echter kon beginnen, slaakte een van de rechercheurs een kreet. ‘Volgens mij heb ik iets gevonden.’ Het was de grote man, die nu naast de bank op zijn hurken zat en daar iets onder vandaan probeerde te halen. Hij haalde een grijs kokertje tevoorschijn, dat hij in zijn met een handschoen bedekte handen verrassend voorzichtig omhooghield.
‘Wat is dat?’ vroeg Gardner, op hem aflopend.
‘Zo te zien een filmkokertje.’ Hij was buiten adem van de inspanning. ‘Voor een 35mm-rolletje. Dat moet eronder zijn gerold.’
Ik wierp een blik op de camera in mijn hand. Een digitale, zoals bijna alle forensisch onderzoekers tegenwoordig gebruikten.
‘Zijn er dan nog mensen die gewone filmpjes gebruiken?’ vroeg de vrouwelijke rechercheur die eerder de mentholcrème voor Irving had gehaald.
‘Alleen diehards en puristen,’ antwoordde de grote vent. ‘Mijn neef zweert erbij.’
‘En hij doet vast en zeker net als jij aan naaktfotografie, Jerry?’ zei de vrouw, die daarmee de lachers op haar hand kreeg.
Gardner vertrok echter geen spier. ‘Zit er iets in?’
De grote agent haalde het dekseltje eraf. ‘Nee, niks. Lucht. Hé, wacht even…’ Hij hield het glanzende kokertje tegen het licht en tuurde ernaar.
‘Wat is er?’ vroeg Gardner.
Ondanks zijn mondkapje zag ik dat Jerry begon te grijnzen. Hij keerde het kokertje een paar keer om tussen zijn vingers. ‘Foto’s kan ik je niet bieden, maar wat zou je zeggen van een lekkere vette vingerafdruk?’
Tom en ik reden in de avondschemering terug naar Knoxville. De bochtige weg voerde omlaag langs steile, dichtbegroeide hellingen met bomen die de laatste lichtstralen van de dag afschermden, zodat het ondanks de blauwe hemel boven ons hier toch al donker was. Toen Tom de lichten van de auto aandeed, werden we opgeslokt door de duisternis.
‘Wat ben je stil,’ zei hij na een tijdje.
‘Ik zit gewoon na te denken.’
‘Ja, dat dacht ik al.’
Toen Tom eerder weer in de hut was teruggekeerd, had hij er tot mijn opluchting een stuk beter uitgezien. De rest van ons werk was soepeltjes verlopen. We hadden het lichaam gefotografeerd en wat schetsen gemaakt van de positie waarin het lag, en vervolgens kweken van het weefsel genomen. Door de aminozuren en de vluchtige vetzuren te analyseren die vrijkomen wanneer een cel kapotgaat, konden we het tijdstip van overlijden bepalen met een marge van een uur of twaalf. Op dit moment wees alles erop dat het slachtoffer al minstens zes dagen dood was, misschien zelfs zeven. Gardner had echter gezegd dat de hut pas vijf dagen was verhuurd. Er klopte iets niet, en hoewel ik het vertrouwen in mijn eigen doen en laten misschien was verloren, wist ik één ding wel zeker: de natuur liegt niet.
Ik merkte dat Tom op een antwoord zat te wachten. ‘Ik heb mezelf daar niet van mijn beste kant laten zien, hè?’
‘Wees niet zo streng voor jezelf. Iedereen vergist zich wel eens.’
‘Maar niet zo erg. Ik leek wel een amateur. Ik weet niet waar ik met mijn gedachten was.’
‘Kom op, David, zo erg was het nu ook weer niet. Bovendien zou je nog steeds gelijk kunnen hebben. Ergens klopt dat tijdstip van overlijden niet. Misschien was het slachtoffer al dood toen hij daarnaartoe werd gebracht. Misschien is die man vastgebonden juist om ons de indruk te geven dat hij daar ook is vermoord.’
Hoezeer ik dat ook had willen geloven, toch leek het me sterk. ‘Dat zou betekenen dat de hele plaats delict in scène was gezet, inclusief het bloed op de vloer. En iemand die slim genoeg is om dat zo overtuigend te doen, weet ook dat we dat snel genoeg zullen doorzien. Dus wat heeft hij er dan aan, waarom al die moeite?’
Daar had Tom ook geen antwoord op. De weg liep tussen de stille muren van bomen met kale takken die in de koplampen oplichtten.
‘Wat vond jij van Irvings theorie?’ vroeg hij na een tijdje.
‘Je bedoelt dat dit het begin van een serie moorden is, of dat er ook een seksueel motief in het spel was?’
‘Allebei.’
‘Misschien heeft hij gelijk dat het een seriemoordenaar is.’ De meeste moordenaars proberen hun daden juist te verbergen en verstoppen een lichaam liever dan het tentoon te stellen. Dit riekte naar een heel ander soort moordenaar, met een heel andere agenda.
‘En de rest?’
‘Ik weet het niet. Irving heeft vast en zeker verstand van zijn vak, maar…’ Ik haalde mijn schouders op. ‘Eerlijk gezegd vond ik dat hij wel erg snel conclusies trok. Het kwam op mij over alsof hij niet de werkelijkheid zag, maar dat wat hij graag wilde zien.’
‘Mensen die ons werk niet begrijpen, zouden hetzelfde over ons kunnen zeggen.’
‘Maar wat wij doen is ten minste op harde feiten gebaseerd. Ik vond dat Irving iets te veel speculeerde.’
‘Luister jij dan nooit naar je intuïtie?’
‘Ik luister misschien wel, maar ik zorg ook dat die de feiten niet weerspreekt. En dat geldt volgens mij net zo goed voor jou.’
Hij glimlachte. ‘Ik meen dat we deze discussie eerder hebben gevoerd. En nee, natuurlijk wil ik niet beweren dat we te veel op onze intuïtie moeten afgaan. Maar als je je intuïtie met mate, op een verstandige manier gebruikt, is het gewoon een van de middelen die ons ter beschikking staan. Onze hersens zijn een raadselachtig orgaan; ze leggen soms verbanden waarvan we ons niet bewust zijn. Jij hebt een goede intuïtie, David. Je zou er eens wat vaker op moeten durven vertrouwen.’
Na mijn blunder in de hut was dat wel het laatste wat ik wilde. Bovendien wilde ik niet dat dit nu een discussie over mij werd. ‘Irvings hele aanpak was subjectief. Hij leek maar al te graag te willen dat de dader een gefrustreerde homoseksueel is. Lekker sensationeel. Ik kreeg de indruk dat hij al bezig was met het schrijven van zijn volgende artikel.’
Tom moest lachen. ‘Eerder zijn volgende boek. Hij stond een paar jaar geleden op de bestsellerlijst en sindsdien laat hij zich inhuren door elke televisiezender die zijn honorarium kan en wil betalen. Hij prijst zichzelf schaamteloos aan, maar ik moet toegeven dat hij best een paar goede dingen op zijn naam heeft staan.’
‘En ik wil wedden dat dat het enige is wat anderen over hem te horen krijgen.’
De koplampen van de auto weerspiegelden in Toms bril toen hij me even aankeek. ‘Wat ben jij cynisch geworden.’
‘Ik ben gewoon moe. Trek het je niet aan.’
Tom richtte zich weer op de weg en ik wist al wat zijn volgende vraag zou zijn. ‘Ik heb er natuurlijk niets mee te maken, maar wat is er gebeurd met dat ene meisje? Jenny heette ze toch? Ik wilde er eigenlijk niet over beginnen, maar…’
‘Dat is voorbij.’
Die woorden hadden iets afschuwelijk definitiefs, iets wat nog steeds niet op Jenny en mij van toepassing leek.
‘Door wat er met jou is gebeurd?’
‘Gedeeltelijk, ja.’ Dat en nog een paar andere dingen. Omdat je werk altijd op de eerste plaats kwam. Omdat je bijna dood was geweest. Omdat ze niet meer thuis wilde zitten wachten, zich afvragend of het weer zou gebeuren.
‘Wat jammer,’ zei Tom.
Ik knikte en bleef strak voor me uitkijken. Ja, vind ik ook.
De richtingaanwijzer klikklakte toen hij een zijweg insloeg die nog donkerder leek dan de vorige.
‘Hoe lang heb je al last van die hartkwaal?’ vroeg ik.
Tom bleef even zwijgen en snoof toen. ‘Ik vergeet steeds dat je ook nog een echte medische achtergrond hebt.’
‘Wat is het? Angina pectoris?’
‘Dat zeggen ze. Maar het gaat prima met me, hoor. Het is niet ernstig.’
Ik vond dat het er die middag anders behoorlijk ernstig had uitgezien. Ik dacht terug aan al die andere keren sinds mijn komst dat hij op adem had moeten komen. Wat stom dat ik het niet eerder had doorgehad. Als ik me niet zo had laten opslokken door mijn eigen problemen, zou ik het vast ook wel eerder hebben opgemerkt.
‘In plaats van steile berghellingen te beklimmen, zou je het ook wat rustiger aan kunnen doen,’ zei ik.
‘Ik ga mezelf niet de hele tijd ontzien,’ was zijn snibbige antwoord. ‘Ik slik medicijnen. Het is onder controle.’
Ik geloofde hem niet, maar ik wist dat ik er niet over door moest gaan. We reden een tijdje in stilte verder, ons allebei bewust van de dingen die we niet zeiden. Opeens dook er uit het niets een achterligger op die de binnenkant van onze auto met zijn koplampen oplichtte.
‘En? Heb je zin om me morgen te helpen bij het verdere onderzoek?’ vroeg Tom.
Het lichaam zou naar het mortuarium van het universitair medisch centrum in Knoxville worden overgebracht. Het antropologisch onderzoeksinstituut had zijn eigen laboratorium met alles erop en eraan – dat bizar genoeg in het Neyland-sportstadion van Knoxville was gehuisvest –, maar dat werd meestal voor wetenschappelijk onderzoek gebruikt, niet voor politieonderzoeken. Het TBI had ook zijn eigen faciliteiten, in Nashville, maar het mortuarium van het universitair medisch centrum leek nu geschikter.
Normaal gesproken zou ik Toms aanbod met beide handen hebben aangegrepen, maar nu aarzelde ik. ‘Ik weet niet zeker of ik daaraan toe ben.’
‘Wat een onzin,’ zei Tom, buitengewoon bot voor zijn doen. Hij zuchtte. ‘Luister ’s, David. Je hebt het de afgelopen tijd niet gemakkelijk gehad, dat weet ik. Maar je bent hiernaartoe gekomen om de draad weer op te pakken en ik kan daar geen betere manier voor bedenken.’
‘En Gardner dan?’ probeerde ik.
‘Hij is soms een beetje prikkelbaar tegen mensen die hij niet kent, maar hij is zeker niet te beroerd om iemands talent te erkennen. Bovendien hoef ik geen toestemming aan hem te vragen als ik iemands hulp nodig heb. Normaliter zou ik het aan een van mijn studenten vragen, maar ik heb liever dat jij het doet. Tenzij je natuurlijk liever niet met mij wilt samenwerken…’
Ik wist niet wat ik wilde, maar ik kon het hem moeilijk weigeren. ‘Als je het zeker weet, nou dan, eh… bedankt.’
Tevreden richtte hij zijn volle aandacht weer op de weg voor hem. Onze auto baadde opeens weer in de lichtbundel van de auto achter ons, die nu wel heel dichtbij kwam. Tom kneep zijn ogen tot spleetjes vanwege het felle licht in de achteruitkijkspiegel. De auto reed bijna op onze bumper en de koplampen zaten hoog en waren erg fel. Het moest wel een pick-up of een busje zijn.
Tom klakte geërgerd met zijn tong. ‘Waar is die idioot mee bezig?’
Hij nam wat gas terug en ging aan de kant, zodat de andere auto hem kon passeren. Die ging echter ook langzamer rijden en bleef achter ons hangen.
‘Goed dan, je hebt je kans gehad,’ prevelde Tom, om vervolgens weer gas te geven.
De koplampen bleven vlak achter Toms stationcar hangen. Ik draaide me om om te kijken of ik kon zien wat voor auto het was, maar de achterruit was door het felle licht één grote blinde vlek.
En toen zwenkten de koplampen plotseling met piepende remmen opzij en stoof de auto met een schor gebrul langs ons. Ik ving een glimp op van een pick-uptruck met getinte ramen die hoog op de weg lag. De stationcar schommelde even op en neer door de luchtstroom die de andere auto opwekte, en toen waren we weer alleen en werden de achterlichten van de andere auto al snel weer opgeslokt door de duisternis voor ons.
‘Klote-redneck,’ mompelde Tom.
Hij reikte naar de cd-speler en zo reden we onder begeleiding van de zoete klanken van Chet Baker terug naar de beschaving.