18
Gardner keek toe terwijl de technisch rechercheur de ruitenwisser omhoogtrok en het stuk huid er met een pincet voorzichtig onder vandaan haalde. Jacobsen en hij waren een kwartier eerder in het kielzog van een grote bus, de calamiteiteneenheid van de TBI, gearriveerd. Er waren lampen rond mijn auto geplaatst en het hele gebied was afgezet.
‘U had het nooit moeten aanraken,’ zei Gardner, niet voor het eerst.
‘Als ik had beseft wat het was, zou ik dat ook niet hebben gedaan.’
Iets van mijn ergernis moet in mijn stem hebben doorgeklonken. Jacobsen, die naast Gardner stond, wendde haar blik van het technisch rechercheteam af, dat mijn auto op vingerafdrukken aan het controleren was. Ze wierp kort een bezorgde blik mijn kant op en ik zag dat het fronsje tussen haar wenkbrauwen er weer zat, maar ze zei niets.
Gardner zweeg nu ook. Hij had een grote, bruine envelop in zijn hand, maar had nog niet verteld wat erin zat. Hij keek met een uitgestreken gezicht toe hoe de technisch rechercheur het stuk huid heel voorzichtig in een bewijszakje stopte. Dit was niet hetzelfde team dat ik eerder aan het werk had gezien. Zouden die met een andere klus bezig zijn, of vanavond gewoon geen dienst hebben? Niet dat dat ertoe deed, maar het was prettiger om mijn hersenen daarover te pijnigen dan te bedenken wat deze nieuwe ontwikkeling te betekenen had.
De man hield het zakje behoedzaam in zijn handschoen en kwam naar ons toe. Hij stak het omhoog, zodat Gardner de inhoud goed kon zien.
‘Het is absoluut van een mens.’
Dat hoefde hij mij niet te vertellen. De huid was donkerbruin van kleur en was bijna doorschijnend. Je zag nu ook meteen dat de vorm te onregelmatig was om een handschoen te kunnen zijn, maar het was niet raar dat ik me daarin had vergist. Ik had dit soort dingen vaak genoeg gezien.
Alleen niet onder de ruitenwissers van mijn auto.
‘Betekent dit dat York zijn slachtoffers vilt?’ vroeg Jacobsen. Ze deed haar best om stoïcijns te klinken, maar zelfs zij leek van slag.
‘Dat denk ik niet,’ zei ik. ‘Mag ik even?’
Ik stak mijn hand uit naar het bewijszakje. De technisch rechercheur wachtte tot Gardner kortaf knikte voor hij het me gaf.
Ik hield het zakje tegen het licht. De huid was op meerdere plaatsen gescheurd en kapot, vooral aan de achterkant, maar de vorm van een hand viel nog vaag te herkennen. Het zag er zacht en soepel uit en aan de binnenkant van het zakje zat al een olieachtig laagje.
‘Het is er niet afgestroopt,’ zei ik. ‘Als dat wel zo was, zou het een plat vlak zijn. Dit is op meerdere plekken gescheurd, maar toch nog min of meer aan één stuk. Ik denk dat het als geheel van de hand is losgekomen.’
De gezichten van Gardner en de technisch rechercheur vertoonden geen enkele verbazing, maar ik zag dat Jacobsen me niet helemaal kon volgen.
‘Losgekomen?’
‘De huid wordt een paar dagen na het overlijden door het lichaam zelf afgestoten. Vooral aan de uiteinden, zoals de schedel en voeten. En bij de handen.’ Ik hield het bewijszakje omhoog. ‘Ik weet vrijwel zeker dat dit daar een voorbeeld van is.’
Haar gebruikelijke bedeesdheid was verdwenen en ze staarde met grote ogen naar het zakje. ‘U bedoelt dat het zelf van het lijk af is gevallen?’
‘Min of meer.’ Ik wendde me tot de technisch rechercheur die ons gesprek met een wat zuur gezicht had gevolgd. ‘Ben je het daarmee eens?’
Hij knikte en zei: ‘Het goede nieuws is dat het mooi zacht is. Dan hoeven wij het dus niet te laten weken om er vingerafdrukken van te kunnen nemen.’
Ik merkte dat Gardner me stond aan te kijken en het verband al snel had gelegd, maar Jacobsen leek geschokt. ‘Kun je daar dan vingerafdrukken van nemen?’
‘Tuurlijk. Alleen is de huid meestal droog en broos. Dan moet je hem dus eerst in water leggen om ’m weer soepel te maken. Daarna kun je hem als een handschoen aantrekken en vingerafdrukken nemen zoals je dat gewend bent.’
Hij stak zijn hand omhoog en wuifde ter illustratie even met zijn vingers.
‘Laat je door ons vooral niet weerhouden, Deke,’ zei Gardner. De andere man liet zijn hand wat besmuikt zakken en liep terug naar de auto. Gardner tikte met de grote envelop tegen zijn been en keek mij bijna kwaad aan. ‘En? Gaat u het zeggen of moet ik het doen?’
‘Wat zeggen?’ vroeg Jacobsen.
Gardners lippen waren niet meer dan een dun streepje. ‘Vertel het haar maar.’
‘We hebben ons steeds afgevraagd hoe het York was gelukt maanden na hun dood vingerafdrukken van de slachtoffers achter te laten op de plaatsen delict,’ zei ik terwijl ze zich tot mij wendde. Ik gebaarde naar de auto. ‘Nu weten we dat dus.’
Jacobsens frons klaarde op. ‘U bedoelt dat hij de huid van hun handen heeft gebruikt? Als een soort handschoen?’
‘Ik heb nog nooit gehoord dat iemand zoiets heeft gedaan om ergens exprés vingerafdrukken achter te laten, maar daar heeft het wel alle schijn van. Dat is waarschijnlijk ook de reden dat Noah Harpers lichaam zich al in zo’n vergevorderd stadium van ontbinding bevond. York wilde de huid van zijn handen hebben voor hij die kon omwisselen met die van Willis Dexter.’
En toen had hij nog een paar dagen gewacht alvorens terug te gaan naar het bos om de afgeworpen huid van Dexters handen te halen. Aasdieren zouden brokjes opgedroogd weefsel immers links laten liggen als ze zich te goed konden doen aan een heel lichaam. En ook al hadden ze dat niet gedaan…
Dan zou hij gewoon die van iemand anders hebben gebruikt.
Ik voelde een vermoeid soort woede opkomen dat ik daar niet eerder aan had gedacht. Mijn onderbewustzijn had zijn best gedaan om me dat duidelijk te maken met die déjà vu toen ik naar mijn eigen gerimpelde handen had staan kijken na het uittrekken van die latex handschoenen. Ik had het alleen genegeerd. Tom had gelijk gehad toen hij zei dat ik beter naar mijn intuïtie moest luisteren.
Ik had ook beter naar hem moeten luisteren.
Jacobsen nam het bewijszakje van me over. Ze bestudeerde de inhoud ervan met een mengeling van walging en fascinatie. ‘Deke zei dat deze huid niet was uitgedroogd. Betekent dat dat hij kortgeleden door een lichaam is afgestoten?’
Ik nam aan dat ze aan Irving dacht. Hoewel niemand het gezegd had, wisten we allemaal dat de profielschetser nu wel dood moest zijn. Maar zelfs als hij meteen was vermoord, zou het langer duren voor zijn huid op deze manier zou loslaten. Van wie deze huid ook was, in ieder geval niet van Irving.
‘Dat lijkt me sterk,’ zei ik. ‘Het ziet eruit alsof het bewust in olie is bewaard om de huid soepel te houden…’
Ik maakte mijn zin niet af omdat ik een ingeving kreeg. Ik keek naar de voorruit van de auto, naar de vettige vegen die de huid op het raam had achtergelaten.
‘Met babyolie.’
Gardner en Jacobsen staarden me niet-begrijpend aan.
‘De vingerafdruk op het filmkokertje in de berghut bevatte babyolie,’ zei ik. ‘Irving zei dat daaruit bleek dat de moorden seksueel getint waren, maar dat klopt dus niet. Dat is wat York gebruikt om de huid soepel te houden. Natuurlijke oliën drogen immers op, maar hij wilde dat de vingerafdrukken mooi duidelijk zouden zijn. En dus hij smeerde hij de huid in met olie, net als oud leer.’
Ik herinnerde me Irvings rotopmerking weer: Tenzij de moordenaar een voorliefde heeft voor hydraterende crème… Hij was dichter bij de waarheid geweest dan hij zelf had kunnen bevroeden.
‘Als York de vingerafdrukken van zijn slachtoffers verzamelt, waarom heeft hij dan geen huid van Terry Loomis’ handen gehaald?’ wilde Jacobsen weten. ‘De handen van het lichaam in de hut waren intact.’
‘Als dat niet het geval was geweest, zouden we dat hebben gezien en geraden hebben wat ermee gedaan was,’ antwoordde Gardner met zelfverwijt in zijn stem, waardoor die nog barser klonk. ‘York wilde zelf kunnen bepalen wanneer hij ons zou vertellen waar hij precies mee bezig was.’
Ik keek hoe de technisch rechercheurs bij een ander deel van de auto voorzichtig bezig waren met vingerafdrukpoeder. Ze pakten het grondig aan. Hopelijk hadden we daar wat aan.
‘Maar waarom nu?’ vroeg ik.
Gardner keek Jacobsen aan, die haar schouders ophaalde. ‘Hij is weer aan het opscheppen, ons aan het vertellen dat hij niet bang is om gepakt te worden. Hij denkt blijkbaar dat we er nu niets meer aan hebben. Vroeg of laat zouden we toch wel hebben uitgevogeld wat hij aan het doen was, maar op deze manier houdt hij de touwtjes in handen.’
De andere vraag bleef onuitgesproken. Waarom ik? Maar ik vreesde dat ik het antwoord daarop al wist.
Gardner keek omlaag naar de bruine envelop in zijn hand en leek een besluit te hebben genomen. ‘Diane kan u wel terugbrengen naar uw hotel. Blijf daar tot u iets van me hoort. Zorg dat u niemand binnenlaat op uw kamer. Als iemand zegt dat hij van roomservice is, doe de deur dan pas open als u zeker weet dat dat klopt.’
‘En mijn auto?’
‘We zullen het laten weten als we ermee klaar zijn.’ Hij wendde zich tot Jacobsen. ‘Diane, heb je even?’
Ze trokken zich buiten gehoorsafstand terug. Het was vooral Gardner die praatte. Ik zag Jacobsen knikken toen hij haar de envelop gaf en vroeg me weer even af wat erin zat, maar het kon me niet echt boeien.
Ik keek om naar de witte gestalten die met mijn auto bezig waren. De lak was dof geworden door het fijne poeder dat ze gebruikten om vingerafdrukken op te sporen, zodat het voertuig zelf iets doods kreeg.
Ik proefde een bittere smaak in mijn mond terwijl ik zo naar ze keek en ik wreef met mijn duim over het litteken op mijn handpalm. Geef het maar toe. Je bent bang.
Ik was al eens eerder door een moordenaar gestalkt en was hiernaartoe gekomen in de hoop dat achter me te kunnen laten.
En nu gebeurde het weer.
Het begon te regenen toen Jacobsen me terugreed naar mijn hotel. Dikke druppels gleden in ongelijke vlagen langs de ruiten omlaag, waar ze meteen werden weggeveegd door de ruitenwissers om een seconde later weer te verschijnen. Nu we het ziekenhuisterrein achter ons hadden gelaten, viel het me op dat het op straat en in de cafés nog wel druk was. De felle verlichting en de bedrijvigheid waren een opluchting, maar dat alles zo normaal was, voelde ook vreemd. Het was meer dan alleen die autoruit die me het gevoel gaf dat ik er niet bij hoorde en me ervan bewust maakte dat de veiligheid van dat glas slechts schijn was.
Voor het eerst merkte ik Jacobsens nabijheid amper op. Pas toen ze iets zei, wist ik mijn gedachten van me af te schudden en weer in het hier en nu terug te keren.
‘Ik hoorde van Dan dat Loomis en Harper met een soort wurgtouw zijn gewurgd.’
Ik was verrast door het onderwerp dat ze aansneed. ‘Ja, waarschijnlijk met iets wat je een Spaanse takeling noemt. Een soort tourniquet.’ Ik legde haar uit hoe het werkte.
‘Dat klopt met wat we van York weten. Hij zou inderdaad kicken op de macht die zoiets hem zou geven. Letterlijk iemands leven of dood kunnen bepalen, wat veel meer voldoening geeft dan iemand in één keer de nek omdraaien. Zo heeft hij het proces zelf in de hand en kan hij precies het moment kiezen waarop hij genoeg druk wil uitoefenen om zijn slachtoffer te doden.’
Ze keek me even aan. ‘Sorry, dat was niet erg tactvol van me.’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Laat maar, ik heb gezien waar York toe in staat is. Ik ga echt niet flauwvallen omdat hij zieke spelletjes met mijn gedachten probeert te spelen.’
‘Is dat hoe u tegen vanavond aankijkt?’
‘Als hij me echt wilde pakken, waarom zou hij me dan eerst waarschuwen?’ Maar terwijl ik het zei, herinnerde ik me plotseling dat ik al eerder te maken had gehad met een moordenaar die dat inderdaad had gedaan.
Jacobsen twijfelde blijkbaar ook nog. ‘York wil zich laten gelden. Voor een narcist als hij kan datgene wat er met dr. Lieberman is gebeurd groot gezichtsverlies zijn. Zijn eigenwaarde heeft nu iets nog spectaculairders nodig om dat goed te maken. Misschien wel het waarschuwen van zijn volgende slachtoffer.’
‘Maar ik snap nog steeds niet waarom York de moeite zou nemen míj eruit te pikken. Tom en Irving waren allebei bekende personen. Waarom van gerenommeerde doelwitten op een vreemde overstappen, van wie niemand ooit heeft gehoord? Dat klinkt niet logisch.’
‘Voor hem misschien wel.’ Haar gezicht vertoonde geen enkel sprankje humor meer. ‘Vergeet niet dat hij heeft gezien dat u met dr. Lieberman samenwerkte. En u bent een Britse gast die hier op uitnodiging werkt. Misschien denkt York dat de dood van iemand als u meer impact zal hebben dan iemand van hier.’
Dat was nog niet in me opgekomen. ‘Dan moet ik me dus gevleid voelen,’ zei ik in een poging er een grapje van te maken.
Ditmaal werd ik niet met een glimlach beloond. ‘Volgens mij kunt u er beter niet te lichtvaardig over denken.’
Geloof me, dat doe ik ook niet. ‘Mag ik je iets vragen?’ vroeg ik, om van onderwerp te veranderen. ‘Heb je nog iets van het lab gehoord over die bloedmonsters uit de berghut?’
Ze gaf niet meteen antwoord. ‘Een volledige DNA-analyse duurt weken.’
Dat was niet mijn vraag, maar haar ontwijkende antwoord zei me dat ik op het juiste spoor zat. ‘Nee, maar ze zouden inmiddels wel moeten kunnen zeggen of het bloed van een mens was.’
Normaal gesproken zou ik hebben genoten van haar verbaasde blik. ‘Hoe wist u dat?’
‘Noem het een gefundeerde gok. Dus het was inderdaad dierlijk bloed?’
Ik zag haar silhouet in de duisternis knikken. ‘We kregen het vanmiddag pas binnen, maar zelfs daarvoor wisten we al dat er iets niet klopte. De TR was niet overtuigd van het spatpatroon in de hut, hoewel York een redelijk geslaagde imitatie van de werkelijkheid heeft nagebootst. Het lab heeft toen al een paar tests uitgevoerd, die uitwezen dat het bloed niet van een mens was, maar we moesten wachten tot ze het DNA hadden geïsoleerd voor we het zeker wisten.’
‘Wat was het? Van een varken?’
Ik kon toen ze in het donker glimlachte het wit van haar tanden zien. ‘Nu bent u aan het opscheppen.’
Nou, oké, misschien wel een beetje. ‘Het is minder slim dan het klinkt,’ bekende ik. ‘Toen we eenmaal zeker wisten dat Terry Loomis was gewurgd, kon het bloed onmogelijk van hem zijn. De snijwonden op zijn lichaam moesten dus na zijn dood zijn toegebracht, en in dat geval moest het merendeel van het bloed in die hut van ergens of iemand anders komen.’
‘Maar ik snap niet hoe u dan kunt weten dat het van een varken was…’ begon ze, en vulde het antwoord vervolgens alsnog zelf in. ‘Ah, ik snap het al. Die tanden die we bij het lichaam van Willis Dexter hebben gevonden.’
‘Ik had me daarvoor ook al afgevraagd of het misschien dierlijk bloed was. Maar toen ik die tanden eenmaal zag, nam ik aan dat het bloed waarschijnlijk ook van een varken was geweest,’ zei ik. ‘Dat klinkt bovendien als het soort spelletje waar York van houdt.’
Jacobsen zweeg. Haar gezicht leek bijna gemarmerd door de regen die langs de ruiten gleed, en in de schuine gele vlakken van de straatlantaarns zag ze eruit als een Grieks beeld.
‘Ik mag u dit eigenlijk niet vertellen,’ zei ze langzaam. ‘De bloedmonsters uit de hut zijn niet de enige uitslagen die we binnen hebben. Noah Harpers bloed was inderdaad geïnfecteerd met hepatitis C.’
O god. Die arme Kyle. Anders dan voor hepatitis A en B bestaat er voor C geen vaccin. Het virus is niet direct dodelijk, maar de behandeling duurt lang en is verre van prettig. En zelfs die medicijnen bieden geen enkele garantie.
‘Weet Kyle het al?’ vroeg ik, terwijl ik me wat ongemakkelijk voelde omdat ik het voor hetzelfde geld nu over mezelf had gehad.
‘Nog niet. Het duurt nog wel even voor hij zijn eigen resultaten uit het ziekenhuis krijgt en Dan wilde liever niet dat hij zich nu al zorgen zou maken.’ Ze wierp me een vluchtige blik toe. ‘U begrijpt dat dit absoluut onder ons moet blijven, hè?’
‘Natuurlijk.’ Ditmaal was ik het eens met Gardner. Misschien dat Kyle niet geïnfecteerd was, hoewel ik daar niet veel op zou durven inzetten.
Terwijl dat bijna wel het geval was geweest.
We waren bij het hotel en Jacobsen vond een parkeerplaats vlak bij de ingang. Ik zag dat ze voor ze parkeerde even in de achteruitkijkspiegel keek naar de auto’s achter ons.
‘Ik breng u wel even naar uw kamer,’ zei ze terwijl ze de bruine envelop die ze van Gardner had gekregen van de achterbank pakte.
‘Dat is echt niet nodig, hoor.’
Ze was alleen al uitgestapt. Op weg naar binnen kreeg ze een nieuw soort alertheid over zich. Haar ogen waren continu in beweging en flitsten langs de gezichten om ons heen, op zoek naar potentiële bedreigingen. Ik zag dat ze haar rechterhand dicht bij de plek hield waar haar pistool onder haar colbertje zat. Ik vond het ergens moeilijk om dit allemaal serieus te nemen.
Maar toen herinnerde ik me weer wat er onder mijn ruitenwissers had gezeten.
Een oudere vrouw die voor ons uit de lift stapte, keek ons met een stralende glimlach aan en ik kon wel raden wat er door haar hoofd ging: gewoon een jong stel dat na een dagje uit naar bed gaat. Het was zo bezijden de waarheid dat het bijna grappig was.
Jacobsen en ik stonden naast elkaar in de lift. We waren de enigen en de spanning tussen ons leek met elke verdieping toe te nemen. Op een zeker moment raakten onze schouders elkaar even en sprong er een schokje van statische energie over. Ze boog zich van me af, net genoeg om het contact te verbreken. Toen de deuren opengleden, stapte zij als eerste naar buiten, terwijl haar hand onder haar jasje op het pistool op haar heup rustte en ze de gang in keek of er iemand was. Mijn kamer lag helemaal aan het einde. Ik hield mijn pasje voor de kaartlezer en opende de deur.
‘Bedankt voor de escorte.’
Ik glimlachte terwijl ik dat zei, maar zij was het toonbeeld van efficiency. De barrières die ze in de auto even had laten zakken, waren weer opgetrokken.
‘Mag ik even in uw kamer kijken?’
Ik wilde haar eigenlijk zeggen dat dat niet nodig was, maar ik zag dat het geen zin had en stapte dus opzij om haar binnen te laten. ‘Ga je gang.’
Ik bleef bij het bed staan terwijl zij rondkeek. Het was geen grote kamer, dus het duurde niet lang voor ze zich ervan had vergewist dat York zich niet ergens schuilhield. Ze had de grote envelop nog steeds in haar hand en toen ze klaar was, kwam ze naar me toe. Ze bleef een paar stappen voor me staan, haar gezicht een volmaakt masker.
‘Nog één ding. Dan vroeg me net of ik u dit wilde laten zien.’ Ze maakte de envelop open. ‘Bij de telefooncel op het universiteitsterrein hangt een bewakingscamera. We hebben de banden opgevraagd van rond de tijd dat dr. Lieberman werd gebeld.’
Ze overhandigde me een paar foto’s van lage kwaliteit die behoorlijk korrelig waren. De datum en de tijd stonden onderop en ik herkende meteen het stukje weg waar de telefooncel stond. Op de voorgrond stonden een paar auto’s en ik zag de vierkante vorm van een ambulance, allemaal wazig en onscherp.
Ik was echter vooral geïnteresseerd in de donkere gestalte die zich net van de telefooncel had afgekeerd. De resolutie was zo slecht dat je onmogelijk kon zien hoe die persoon eruitzag. Door het gebogen hoofd was het gezicht niet meer dan een witte halvemaan, die bovendien bijna helemaal schuilging onder een donkere pet met een klep.
De andere foto’s toonden meer van hetzelfde: een figuur die over de weg snelde, met de schouders omlaag en het hoofd gebogen. Voor zover mogelijk was hij daarop nog minder goed te zien.
‘Het lab is nog aan het proberen of ze de beelden wat kunnen verbeteren,’ zei Jacobsen. ‘We kunnen niet met zekerheid zeggen dat het York is, maar zijn lengte en bouw kloppen wel ongeveer.’
‘Je laat me deze niet alleen uit beleefdheid zien, hè?’
‘Nee.’ Ze keek me zonder blikken of blozen aan. ‘Als u Yorks volgende slachtoffer bent, vond Dan dat u moest weten wat hij zou kunnen proberen om bij u in de buurt te komen. De donkere kleding en de pet kunnen op een soort uniform duiden. En als u naar zijn heup kijkt, ziet u iets wat op een zaklamp lijkt. Het zou kunnen dat hij zich als politieagent of een andere gezagsdrager voordoet die… Dr. Hunter? Wat is er?’
Ik staarde naar de foto terwijl mijn herinnering op gang kwam. Een zaklamp…
‘Een bewaker,’ zei ik.
‘Pardon?’
Ik vertelde haar dat ik een paar avonden geleden op de parkeerplaats door een bewaker was aangesproken. ‘Het is vast niets. Hij wilde alleen weten wat ik daar te zoeken had.’
Jacobsen fronste haar wenkbrauwen. ‘En wanneer was dat precies?’
Daar moest ik even over nadenken. ‘De avond voordat Irving werd ontvoerd.’
‘Weet u nog hoe hij eruitzag?’
‘Ik kon zijn gezicht niet zien omdat hij met zijn zaklamp in mijn ogen scheen. Ik was verblind.’
‘En verder? Zijn manier van doen, zijn stem?’
Ik schudde mijn hoofd terwijl ik het me probeerde te herinneren. ‘Ik weet het niet. Behalve dat… tja, zijn stem klonk… klonk op de een of andere manier nogal ráár. Nors.’
‘Alsof hij hem verdraaide?’
‘Ja, dat zou kunnen.’
‘En u hebt dit aan niemand verteld?’
‘Ik heb er destijds niet eens bij stilgestaan. Luister, het was vast gewoon een bewaker. Als het York was, waarom zou hij me dan hebben laten gaan?’
‘U zei zelf dat het de avond voor Irvings verdwijning was. Misschien had hij andere plannen.’
Daar kon ik niets tegen inbrengen. Jacobsen deed de foto’s terug in de envelop.
‘We zullen aan de beveiliging van het mortuarium vragen of het een van hun mensen was. Hou als ik weg ben ondertussen uw deur goed op slot. We bellen morgenochtend.’
‘Dus ik moet hier gewoon maar gaan zitten wachten tot jullie bellen?’
Ze was weer haar ijzige zelf. ‘Dat is in uw eigen belang. Totdat we weten hoe we dit moeten aanpakken.’
Ik vroeg me af wat ze daarmee bedoelde, maar liet het daar maar bij. Het besluit, hoe dat ook zou uitpakken, zou toch door Gardner of hogerhand worden genomen, niet door haar. ‘Wil je nog iets drinken voor je weggaat? Ik weet niet wat de minibar allemaal te bieden heeft, maar ik kan ook koffie bestellen of…’
‘Nee!’ Haar felle antwoord leek ook haar te verrassen. ‘Dank u wel, maar ik moet terug naar Dan,’ zei ze, alweer wat rustiger. De gloed die vanaf haar kin omhoogkroop, vertelde echter een heel ander verhaal.
Ze was al halverwege de deur en na nog een laatste waarschuwing dat ik hem echt op slot moest doen, was ze weg. Wat was dat nou geweest? Had ze iets achter mijn aanbod voor een drankje gezocht? Maar ik was te moe om mijn hoofd erover te breken.
Ik zonk neer op de rand van het bed. Het leek zo onwerkelijk dat ik pas die ochtend had gehoord dat Tom was overleden. Ik was van plan geweest Mary nog een keer te bellen, maar daar was het nu te laat voor. Ik liet mijn hoofd in mijn handen rusten. Wat een klotezooi. Soms leek het bijna wel alsof ik door onheil en rampen werd achtervolgd. Zouden deze gebeurtenissen ook gebeurd zijn als ik hier niet naartoe was gekomen? Ik hoorde in mijn hoofd al wat Tom daarop zou hebben gezegd: Hou op met jezelf overal de schuld van te geven, David. Dit zou hoe dan ook zijn gebeurd. Als je íémand de schuld wilt geven, dan moet je bij York zijn. Hij is degene die dit op zijn geweten heeft.
Maar Tom was dood. En York liep nog vrij rond.
Ik stond op en liep naar het raam. Het koele glas besloeg door mijn adem en de buitenwereld was niet meer dan wat vage gele vlekken in de duisternis. Ik wreef met mijn vuist over de ruit, wat een piepend geluid maakte, waarna de straat beneden weer voor me opdoemde. Felle neonlichten met daartussen een soort stil ballet dat door de autokoplampen werd opgevoerd. Al die levens, druk bezig met hun eigen sores, onverschillig voor elkaar. Terwijl ik ernaar keek was ik me opeens pijnlijk bewust van hoe ver ik van huis was, hoezeer ik hier niet thuishoorde.
Of je hier nu thuishoort of niet, je bent er. Dus schei nou maar uit.
Ik bedacht dat ik nog steeds niets gegeten had, wendde me af van het raam en pakte het roomservicemenu. Ik sloeg het open, maar na een vluchtige blik op de overdreven omschrijvingen van allerlei snacks gooide ik het bijna meteen weer terzijde. Opeens kon ik het idee nog langer in deze kamer te moeten blijven niet langer verdragen. York of niet, ik ging me niet verstoppen totdat Gardner had besloten wat hij met me aan moest. Ik griste mijn jas mee en nam de lift naar de lobby. Ik wilde in eerste instantie alleen maar naar de hotelbar om te kijken of de keuken nog open was, maar ik liep er als vanzelf langs. Ik had geen idee waarheen ik op weg was, alleen maar dat ik hier weg wilde.
Het was gestopt met regenen, maar de buitenlucht voelde na de recente bui fris aan. De gladde stoep glansde en ik zag dat mijn schoenen kleine spettertjes opwierpen. De huid tussen mijn schouderbladen tintelde, maar ik weerstond de neiging om achterom te kijken. Kom maar op, York. Wil je me hebben? Pak me dan als je kan!
Dat duurde echter maar even. Toen ik een diner zag die nog open was, glipte ik naar binnen. Het menu bestond vooral uit hamburgers en gebraden kip, maar dat kon me nu even niets schelen. Ik bestelde iets zonder echt naar de menukaart te hebben gekeken.
‘Wilt u nog iets te drinken?’ vroeg de serveerster.
‘Alleen een biertje, graag. Nee, wacht… Hebt u ook bourbon? Blanton’s?
‘We hebben bourbon, maar alleen Jim of Jack.’
Ik bestelde een Jim Beam met ijs. Toen ze die even later voor me neerzette, nam ik langzaam een flinke slok. De bourbon trok een mild vuurspoor door mijn keel en loste de brok op die zich daar had gevormd. Op jou, Tom. We krijgen die klootzak wel te pakken, dat beloof ik je.
En even geloofde ik het zelf bijna.
De riempjes en tandwielen lichten op in het schijnsel van de lamp. Die poets je achteraf altijd op. Dan smeer je het leer in tot het soepel en zacht is en tot het stalen handvat blinkt. Echt nodig is het niet. Het heeft iets gekunstelds, dat weet je, maar toch geniet je van het ritueel. Soms verbeeld je je bijna dat je de warme bijenwasgeur van het zadelvet kunt ruiken. Het is vast niet meer dan een vage herinnering van vroeger, maar toch stelt het je op je gemak. En het gevoel van voorbereiding heeft iets, iets ceremonieels, en dat is aangenaam. Dat herinnert je eraan dat wat je aan het doen bent een doel heeft; dat het de volgende keer misschien raak is. En dat zal ditmaal ook het geval zijn.
Dat voel je gewoon.
Terwijl je het leer liefdevol oppoetst, zeg je tegen jezelf dat je er niet te veel van moet verwachten, maar je kunt het tintelende gevoel in je binnenste niet ontkennen. Dat voel je van tevoren altijd, als alles nog mogelijk is en de teleurstelling nog tot de toekomst behoort. Maar deze keer voelt het anders. Gewíchtiger.
Bijzonder.
Die huid achterlaten onder de ruitenwissers was een gecalculeerd risico dat het meer dan waard was geweest. Op den duur zouden ze toch door krijgen wat je aan het doen was. Dan maar liever op jouw voorwaarden, zodat je er zelf nog iets aan had. Je hebt de touwtjes nog in handen, en daar gaat het om. Tegen de tijd dat ze het echt doorhebben, zal het al te laat zijn, en dan…
En dan…
Maar daar schrik je voor terug. Zo ver kun je niet vooruitkijken. Je kunt je maar beter richten op de taak die voor je ligt, op het onmiddellijke doel.
Het duurt nu niet lang meer.
Langzaam draai je aan het opwindmechaniek en je kijkt hoe de leren riem zich straktrekt terwijl het tandwiel soepel ronddraait en de raderen geruisloos in elkaar vallen. Met een tevreden gevoel blaas je er zachtjes op en poetst ze nog een laatste keer op. Je ziet je eigen weerspiegeling – vervormd en onherkenbaar. Je staart ernaar, op een vreemde manier verontrust door gedachten die nooit echt aan de oppervlakte komen, en poetst die vervolgens met een laatste haal van je doekje snel weg.
Het duurt nu niet lang meer, houd je jezelf voor. Alles staat op scherp. Het is zover. De camera is geladen en in stelling gebracht, wachtend op het beeld. Het uniform is afgeborsteld en schoon. Nou ja, niet echt schoon, maar schoon genoeg voor de eerste indruk. En meer is ook niet nodig.
Het draait immers allemaal om timing.