20

Die avond was een van de langste van mijn hele leven. Ik belde Gardner terwijl Paul alle andere ziekenhuizen in de buurt belde. Hij moet hebben geweten dat Sam daar niet zou liggen, maar het alternatief was te afschuwelijk om onder ogen te zien. Zolang die mogelijkheid, hoe klein ook, bleef bestaan, kon hij zich vastklampen aan het idee dat dit een vergissing was, dat de wereld weer de oude kon worden.

Dat ging alleen niet gebeuren.

Gardner was er in minder dan drie kwartier. Toen waren er inmiddels ook al twee andere TBI-agenten. Die waren na een paar minuten bij het huis gearriveerd, allebei gekleed in vieze werkkleren, alsof ze net van een bouwplaats kwamen. Aangezien ze er zo snel waren, moeten ze heel dichtbij zijn geweest; ze hoorden ongetwijfeld bij de onzichtbare bewaking die me was beloofd. Niet dat die veel had geholpen.

Gardner en Jacobsen kwamen zonder te kloppen binnen. Zij zag er gedecideerd onbewogen uit, hij klemde zijn kaken vervaarlijk op elkaar. Hij wisselde op gedempte toon een paar woorden met een van de agenten en wendde zich vervolgens tot Paul.

‘Vertel eens wat er gebeurd is.’

Pauls stem trilde terwijl hij het hele verhaal nog een keer oplepelde.

‘Ziet u iets wat erop duidt dat er iets mis is, sporen van een worsteling bijvoorbeeld?’ vroeg Gardner.

Paul schudde zijn hoofd.

Gardners blik dwaalde af naar de koffiekopjes op tafel. ‘Heeft een van jullie hier iets aangeraakt?’

‘Ik heb koffiegezet,’ zei ik.

Ik zag in zijn blik het verwijt dat ik helemaal niets had mogen aanraken, maar hij kreeg niet de kans dat te verwoorden.

‘Die kutkoffie kan me gestolen worden,’ riep Paul uit. ‘Wat ga je hier in godsnaam aan doen? Die klootzak heeft mijn vrouw en wij staan hier maar te praten!’

‘We doen ons uiterste best,’ antwoordde Gardner verrassend geduldig. ‘We hebben alle politie- en sheriffdepartementen van Oost-Tennessee gewaarschuwd naar die ambulance uit te kijken.’

‘Gewaarschuwd? Jezus, waarom hebben jullie geen wegafzettingen geplaatst?’

‘We kunnen niet alle ambulances gaan aanhouden voor het geval het York is. En aangezien hij al een paar uur voorsprong op ons heeft, heeft de weg afzetten ook geen zin. Hij kan intussen wel al in Noord-Carolina zitten.’

Pauls boosheid verdampte en hij zakte met een grauw gezicht in elkaar op een stoel.

‘Het is misschien niets,’ zei ik, ‘maar ik zat net even te denken.’ Ik woog mijn woorden zorgvuldig af. ‘Stond er op die bewakingsvideo niet ook een ambulance? Bij die telefooncel van waaruit Tom werd gebeld?’

Het was niet meer dan een witte vlek op de achtergrond geweest en normaal gesproken zou ik er niet bij hebben stilgestaan. Zelfs nu wist ik niet zeker of het wel belangrijk was, maar ik wilde liever nu voor mijn beurt spreken dan zwijgen en daar later spijt van hebben.

Gardner dacht daar blijkbaar anders over. ‘Bij een ziekenhuis, ja. Daar staan wel vaker ambulances.’

‘Bij de spoedeisende hulp misschien, maar niet voor het mortuarium. Zeker niet bij de hoofdingang. Lijken worden via een andere ingang afgeleverd.’

Hij zweeg even en wendde zich toen tot Jacobsen. ‘Vraag Megson of hij dat wil checken. En zorg dat die foto’s deze kant op komen.’ Hij wendde zich weer tot Paul nadat Jacobsen de keuken uit was gesneld. ‘Oké, ik wil die buurvrouw graag spreken.’

‘Ik ga wel met je mee.’ Paul was al opgestaan.

‘Dat hoeft niet.’

‘Maar ik wil het graag.’

Ik zag dat Gardner het liever niet had, maar hij knikte uiteindelijk, wat hem in mijn ogen een paar bonuspunten opleverde.

Ik bleef alleen achter. De wetenschap dat we er zo waren ingestonken, gaf me het gevoel alsof mijn mond vol as zat. Mijn nobele gebaar naar Gardner om als lokaas te dienen leek nu niet meer dan arrogantie. Jezusmina, wat dacht je nou helemaal? Ik had moeten weten dat York zich niet om mij zou bekommeren als er veel verleidelijkere doelwitten binnen handbereik waren.

Zoals Sam.

Door de schemering buiten was het in de keuken al bijna donker. Ik deed het licht aan. De nieuwe keukenapparatuur en de pas geverfde muren leken de spot met me te drijven. Ik had zelf ook een keer in Pauls schoenen gestaan, maar wel met één cruciaal verschil. Toen Jenny ontvoerd was, wisten we dat haar ontvoerder zijn slachtoffers drie dagen in leven hield. Bij York was er geen enkele aanwijzing dat hij zijn slachtoffers langer dan noodzakelijk liet leven.

Misschien was Sam al dood.

Ik liep rusteloos de keuken weer uit. Het huis zou straks door de TR worden uitgekamd, maar niemand verwachtte eigenlijk dat ze iets belangrijks zouden vinden. Toch lette ik er bij het betreden van de woonkamer goed op dat ik niets aanraakte. Het was een prettige, vrolijke kamer vol comfortabele banken en stoelen en een salontafel die half vol lag met tijdschriften. Sams persoonlijkheid was veel duidelijker aanwezig dan die van Paul. De kamer was met zorg ingericht, maar hij voelde nog wel als een ruimte om in te wonen, niet alleen maar om te bewonderen.

Ik wilde me net omdraaien toen mijn blik op een fotolijstje in een wandkast met matglazen deurtjes viel. Het was bijna een abstract zwart-witpatroon, maar de aanblik ervan voelde als een stomp in mijn maag.

Het was een echo van Sams baby.

Ik trok de woonkamerdeur achter me dicht en kwam in de hal. Ik liep naar de voordeur en zag voor me hoe het gegaan moest zijn. De bel gaat. Sam doet open en ziet een verpleegkundige. Ze zou het niet helemaal hebben gesnapt en denken dat er een vergissing in het spel was. Ze had waarschijnlijk geglimlacht toen ze had uitgelegd dat er sprake was van een misverstand. En toen… Wat? Er stonden struiken bij de voordeur en door de grote esdoorn in de voortuin kon je hem van buitenaf niet zien. Dat risico zou York ook niet hebben willen nemen. Hij zou dus iets hebben verzonnen om naar binnen te kunnen, alvorens hij haar had overmeesterd en snel in de rolstoel had geduwd.

En toen had hij haar doodleuk naar de ambulance gereden.

Ik zag naast de plint iets op de grond liggen: witte spikkeltjes op de beige vloerbedekking. Ik bukte om ze beter te kunnen zien, maar sprong achteruit omdat de voordeur opeens werd geopend.

Jacobsen hield haar pas in toen ze mij op de grond gehurkt zag. Ik stond op en wees naar de witte spikkels.

‘York had zo te zien haast. En nee, ik heb niets aangeraakt.’

Ze bestudeerde de vloerbedekking en vervolgens de plint ernaast. Er zaten vegen op het hout.

‘Verf. Hij moet de plint met de rolstoel hebben geraakt,’ zei ze. ‘We hebben ons steeds afgevraagd hoe York professor Irving uit dat bos heeft gekregen. De dichtstbijzijnde parkeerplaats bevond zich op ongeveer een kilometer. Dat is een heel eind als je een volwassen man moet verplaatsen, vooral als hij niet bij kennis is.’

‘Denk je dat hij toen ook een rolstoel heeft gebruikt?’

‘Dat zou een hoop verklaren.’ Ze schudde haar hoofd, geïrriteerd dat ze daar niet eerder aan had gedacht. ‘Op een van de paden in de buurt van de plaats waar Irving spoorloos verdween, hebben we sporen van een fietsband aangetroffen. Het is een geliefd gebied bij mountainbikers, dus we hebben er destijds geen acht op geslagen. Maar rolstoelen hebben dezelfde soort wielen.’

En zelfs als York iemand was tegengekomen terwijl hij de bewusteloze Irving over het pad duwde, zou niemand dat waarschijnlijk raar hebben gevonden. Hij zou eruit hebben gezien als een verpleger die een wandelingetje met een gehandicapte man maakte.

We liepen terug naar de keuken. Ik zag Jacobsen even naar de halfvolle kan koffie kijken. Zonder het te vragen vulde ik een mok voor haar en schonk mezelf ook meteen bij.

‘Wat denk je?’ vroeg ik op zachte toon terwijl ik haar de koffie aanreikte.

‘Het is nog wat vroeg om daar iets over te zeggen…’ begon ze, maar stopte toen. ‘Mag ik eerlijk tegen u zijn?’

Nee. Ik knikte.

‘Ik denk dat York ons al die tijd al twee stappen voor is geweest. Hij heeft ons erin geluisd door ons te laten denken dat u zijn volgende doelwit zou zijn en is hier toen rustig naar binnen gelopen terwijl wij de andere kant op keken. Samantha Avery betaalt nu de prijs voor onze fouten.’

‘Denk je dat er een kans bestaat dat we haar op tijd vinden?’

Ze keek in haar koffie alsof ze het antwoord daar zou vinden. ‘York zal er haast mee maken. Hij weet dat we op zoek naar hem zijn en hij zal opgewonden en gretig zijn. Als hij haar al niet heeft vermoord, dan denk ik niet dat ze de ochtend haalt.’

Ik zette mijn kopje neer en voelde me opeens misselijk. ‘Waarom Sam?’ vroeg ik, hoewel ik het antwoord eigenlijk wel kon raden.

‘York moest na zijn mislukking met dr. Lieberman zijn ego opnieuw laten gelden. Dat hadden we tenminste wel bij het rechte eind.’ Ze klonk verbitterd. ‘Samantha Avery voldeed aan alle eisen: de echtgenote van dr. Liebermans waarschijnlijke opvolger, plus nog eens negen maanden zwanger. Dat maakte haar extra aantrekkelijk. Dat garandeert dat je de voorpagina haalt en als we het wat die foto’s betreft goed hebben, voedt het Yorks psychose bovendien. Hij is erop gefixeerd om het moment dat de dood intreedt op film vast te leggen, denkende dat hem dat op de een of andere manier de antwoorden zal geven waarnaar hij op zoek is. Als je het vanuit zijn standpunt bekijkt, wat is er dan beter dan een zwangere vrouw, iemand die letterlijk vol leven is?’

O, jezus. Het was krankzinnig, maar het ergste was nog dat er een soort kromme logica in zat. Nutteloos en obsceen, maar hij was er wel.

‘En daarna? Hij zal de antwoorden die hij zoekt niet vinden door Sam te vermoorden.’

Jacobsens gezicht drukte een akelige neerslachtigheid uit die ik nog niet van haar kende. ‘Daarna zal hij zichzelf wijsmaken dat ze toch niet de juiste was en doorgaan. Hij weet dat de tijd dringt, hoezeer zijn trots hem ook van het tegendeel probeert te overtuigen, en dat zal hem alleen maar wanhopiger maken. Misschien gaat hij de volgende keer weer achter een zwangere vrouw aan, of misschien zelfs een kind. Hoe dan ook, hij zal niet opeens stoppen.’

Ik dacht terug aan de gepijnigde gezichten op de foto’s en zag opeens voor me dat Sam datzelfde zou moeten doorstaan. Ik wreef in mijn ogen in een poging het beeld te verdrijven.

‘En wat gaat er nu gebeuren?’

Jacobsen staarde uit het raam naar de naderende nacht. ‘Laten we hopen dat we hen vannacht nog vinden.’

 

Datzelfde uur nog werd de stilte van de avond verscheurd. TBI-agenten daalden neer op de slaperige wijk en gingen alle deuren langs in de hoop dat iemand iets had gezien. Er waren genoeg mensen die zich de ambulance van die middag konden herinneren, maar niemand die dat vreemd had gevonden. Ambulances spreken immers voor zich. Het zien van een ambulance roept hoogstens een soort morbide nieuwsgierigheid op, maar er zijn maar weinig mensen die zich zullen afvragen wat die daar te zoeken heeft.

Zeker niet een van Sam en Pauls buren.

Gardner was niet veel wijzer geworden van Candy. Het enige wat ze zeker wist was dat de man van onbestemde leeftijd was en de kleren van een verpleegkundige droeg. Nou ja, het zag eruit als een uniform, dacht ze: een donkere broek en een blauw overhemd met insignes. En een of andere pet waardoor je zijn gezicht niet kon zien. Een grote man, voegde ze er wat aarzelender aan toe. Blank. Of misschien toch van Latijns-Amerikaanse afkomst. Nee, zeker niet zwart. Tenminste, ze dacht van niet…

Ze had het niet eens vreemd gevonden dat de verpleegkundige in zijn eentje was. En over de ambulance zelf kon ze helemaal niets zeggen. Nee, natuurlijk had ze het kenteken niet genoteerd. Waarom zou ze? Het was een ambulance!

‘En waren ook geen duidelijk zichtbare riemen of iets dergelijks, dus Samantha Avery zal wel verdoofd of bewusteloos zijn geweest,’ zei Gardner, terwijl Paul Sams moeder ging bellen. ‘Misschien dat hij een of ander gas heeft gebruikt, maar ik denk dat dat zuurstofmasker gewoon een rekwisiet was, om te voorkomen dat buren zich ermee zouden bemoeien. Bovendien is gas onbetrouwbaar, vooral als iemand tegenstribbelt, en York zou haar zo snel mogelijk hebben willen uitschakelen.’

‘Maar niet met brute kracht,’ zei Jacobsen. ‘Als je iemand bewusteloos slaat loop je het risico op een hersenschudding of hersenbeschadiging; dat zou hij niet willen. Hij wil dat zijn slachtoffers bij kennis zijn wanneer hij ze vermoordt. Hij zou dus niet het risico nemen ze op hun hoofd te slaan.’

‘Dat heeft hij bij Irvings hond anders wel gedaan,’ bracht Gardner haar in herinnering.

‘Die hond was een incident. Het ging om zijn baasje.’

Gardner kneep met zijn duim en wijsvinger hard in de brug van zijn neus. Hij zag er moe uit. ‘Hoe dan ook, feit is dat Samantha Avery op de een of andere manier bewusteloos was. Als hij moet wachten tot ze weer bijkomt, geeft dat ons wel wat meer tijd.’

Ik vond het vreselijk dat ik zelfs die hoop de kop in moest drukken. ‘Niet per se. Het slachtoffer hoeft alleen maar bewusteloos te zijn tot hij of zij in de ambulance ligt. Daarna maakt het niet meer uit. Hoe hij het ook doet, als ze maar een paar minuten weg zijn, hoeft het ook niet lang te duren voor ze weer bij bewustzijn zijn.’

‘Ik wist niet dat u daar verstand van had,’ zei Gardner bits.

Ik had hem erop kunnen wijzen dat ik ooit huisarts was geweest, of dat ik zelf een keer gedrogeerd was geweest, maar het had toch geen zin. Iedereen stond onder spanning en Gardner al helemaal. Niemand was hier goed van afgekomen, maar als senior onderzoeksleider lag de uiteindelijke verantwoordelijkheid bij hem. Ik wilde die last niet nog zwaarder maken.

Niet nu Sams leven op het spel stond.

Paul leek de angst en de paniek voorbij te zijn en nu in een soort verdoofd isolement te verkeren. Nadat hij Sams ouders had gesproken ging hij zonder iets te zeggen zitten en staarde doelloos voor zich uit naar de vreselijke nachtmerrie die zijn leven had verzwolgen. Haar ouders zouden de volgende dag vanuit Memphis hiernaartoe komen, maar hij had niet de moeite genomen verder nog iemand te bellen. De enige die hij nu bij zich wilde, was Sam; alle anderen deden er niet toe.

Ik vond het vreselijk dat ik niets kon doen, maar hoewel ik hier niets kon uitrichten, kon ik Paul ook niet alleen laten en teruggaan naar mijn hotel. Dus bleef ik naast hem in de zitkamer zitten terwijl een stel naar koffie ruikende TBI-agenten hun werk deed, en de laatste uren en minuten van de dag onverbiddelijk wegtikten.

Het was even na elven toen Jacobsen de zitkamer in kwam. Paul schrok op, maar de hoop in zijn ogen doofde meteen na haar korte knikje.

‘Geen nieuws. Ik wilde dr. Hunter alleen een paar dingen over zijn verklaring vragen.’

Paul verzonk weer in zijn apathische houding terwijl ik met Jacobsen meeliep. Ik zag dat ze een dossiermap in haar hand had, maar die opende ze pas toen we in de keuken stonden.

‘Ik wilde dr. Avery hier liever nog niet mee lastigvallen, maar ik vond dat jij het moest weten. We hebben de bewakingscamera’s van het ziekenhuis nog eens bekeken, van rond de tijd dat York dr. Lieberman vanuit die telefooncel belde. Je had gelijk wat betreft die ambulance.’

Ze gaf me een zwart-witfoto uit de map. Het was de foto van de bewakingscamera die ze me eerder hadden laten zien, met de vage gestalte van York die bij de telefooncel de weg overstak. Links onderin zag je de achterkant van een ambulance. Het was moeilijk te zeggen, maar York kon heel goed op weg zijn naar die ambulance.

‘De ambulance arriveerde tien minuten voordat York die telefooncel gebruikte en vertrok zeven minuten later,’ zei Jacobsen. ‘We kunnen niet zien wie er achter het stuur zat, maar qua timing klopt het.’

‘Waarom zou hij tien minuten hebben gewacht alvorens te bellen?’

‘Misschien omdat er niemand in de buurt mocht zijn, of omdat hij wilde genieten van de voorpret. Of om moed te verzamelen. Hoe dan ook, hij heeft om kwart over tien gebeld, kwam weer naar buiten en wachtte. Dr. Lieberman zou haast hebben gehad, dus het had maar een paar minuten moeten duren. Toen hij niet kwam opdagen zal York nog even hebben gewacht, alvorens te beseffen dat er iets was misgegaan, en dat hij dus de benen moest nemen.’

Ik speelde het na in mijn hoofd: York die nerveus op zijn horloge kijkt, zijn zelfvertrouwen dat wegsijpelt naarmate het langer duurt, terwijl zijn slachtoffer niet naar buiten komt. Nog één minuut, nog eentje… En dan woedend wegrijden, al bezig zijn volgende stap te plannen.

Jacobsen haalde nog een foto uit de map. Die was genomen op een deel van het ziekenhuisterrein dat ik niet herkende. De foto vertoonde het bewogen beeld van een passerende ambulance.

‘Deze is ergens verderop genomen, een paar minuten voordat de ambulance voor de hoofdingang van het mortuarium parkeerde,’ zei ze. ‘We hebben met behulp van de bewakingscamera’s zijn route kunnen nagaan. Het is ongetwijfeld dezelfde ambulance. Dit is het beste beeld dat we hebben kunnen vinden.’

Dat zei echter niet veel. De foto was zo sterk vergroot dat je er amper nog iets aan had en was wazig zoals foto’s van videobeelden dat altijd zijn. Door de hoek waaruit hij genomen was, was het onmogelijk om te zien wie er achter het stuur zat en voor zover ik kon zien, was er niets opvallends aan de ambulance zelf: een vierkant, wit busje met de overwegend oranje emblemen van de hulpdiensten in Tennessee.

‘Hoe weet je zo zeker dat dit dezelfde is die York gebruikte?’ vroeg ik.

‘Omdat het geen echte ambulance is. De letters lijken wel authentiek, maar niet als je ze vergelijkt met een echte. En dat niet alleen. Dit voertuig is minstens vijftien jaar oud; veel te oud om nog in gebruik te zijn.’

Ik bestudeerde de foto wat zorgvuldiger. Inderdaad, de ambulance zag er ouderwets uit; toch zouden de meeste mensen erin trappen. Zelfs een ziekenhuis. Wie neemt nou de moeite om een ambulance goed te bekijken?

Ik gaf haar de foto terug. ‘Hij ziet er behoorlijk overtuigend uit.’

‘Er bestaan bedrijven die gespecialiseerd zijn in de verkoop van oude ambulances. York zou zo’n oude waarschijnlijk voor een habbekrats op de kop hebben kunnen tikken en die toen van de juiste kleuren hebben voorzien.’

‘Kunnen jullie achterhalen waar deze vandaan komt?’

‘Uiteindelijk wel, maar ik weet niet of we daar veel mee opschieten. York heeft waarschijnlijk een creditcard van een van zijn slachtoffers gebruikt voor de aankoop. En zelfs als dat niet zo is, denk ik niet dat we hem daar nu mee kunnen traceren. Daar is hij veel te slim voor.’

‘En het kenteken?’ vroeg ik.

‘Daar zijn we nog mee bezig. Er zijn een paar beelden waar het nummerbord op te zien is, maar dat is te vies om te kunnen ontcijferen. Dat kan expres zijn, maar de zijkanten van het voertuig zitten ook onder de spetters, dus hij is kortgeleden nog door de modder gereden.’

Ik dacht aan wat Josh Talbot had gezegd toen hij die libellenimf uit de kist had geïdentificeerd. Het lichaam moet dicht bij een meer hebben gelegen. Waarschijnlijk vlak bij de waterkant… Ze heten niet voor niets moeraslibellen.

‘Maar nu weten we tenminste wel iets beter waar we naar moeten zoeken,’ vervolgde Jacobsen terwijl ze de foto’s in de map terugstopte. ‘Zelfs zonder het kenteken kunnen we een omschrijving van de ambulance vrijgeven. Dat zal het aantal opties in ieder geval wat beperken.’

Maar dat is niet genoeg. York had genoeg voorsprong om zijn bestemming, waar dat ook mocht wezen, al te hebben bereikt. Ook zonder de staatsgrens over te gaan, had hij honderden vierkante kilometers bergen en bosterrein om zich in schuil te houden.

Met Sam.

Ik keek Jacobsen aan en zag mijn eigen gedachte in haar ogen weerspiegeld. We zeiden geen van beiden iets, maar er was een soort verstandhouding tussen ons. We zijn te laat. Hoe ongepast ook, ik merkte na deze lange dag opeens hoe dichtbij ze stond. Onder haar subtiele parfum rook ik de ondertoon van haar lichaamsgeur. Door het plotselinge ongemakkelijke gevoel wist ik dat zij zich daar ook van bewust was.

‘Ik kan maar beter teruggaan naar Paul,’ zei ik terwijl ik een stap achteruitdeed.

Ze knikte, maar voor een van ons iets kon zeggen, ging de keukendeur open en kwam Gardner binnen. Eén blik op zijn gesloten, gerimpelde gezicht was genoeg om te weten dat er iets was gebeurd.

‘Waar is dr. Avery?’ vroeg hij Jacobsen alsof ik er niet was.

‘In de zitkamer.’

Hij liep weg zonder verder nog iets te zeggen. Jacobsen liep achter hem aan, alle emotie zorgvuldig van haar gezicht gewist. Toen ik hen volgde voelde de lucht opeens merkwaardig koud aan.

Paul leek sinds ik de kamer had verlaten niet te hebben bewogen. Hij zat nog steeds ineengedoken in een stoel, met een inmiddels koude mok koffie op het lage tafeltje naast hem. Toen hij Gardner zag verstarde hij even, de houding van een man die zich voorbereidt op de slag die komen gaat.

‘Hebben jullie haar gevonden?’

Gardner schudde snel zijn hoofd. ‘Nog niet. Maar er is een melding van een ongeluk op snelweg nummer 321 waar een ambulance bij betrokken is, een paar kilometer ten oosten van Townsend.’ Ik had er wel eens van gehoord: een klein, mooi stadje aan de voet van de bergen. Gardner aarzelde. ‘Het is nog niet bevestigd, maar we denken dat het om York gaat.’

‘Een ongeluk? Wat voor ongeluk?’

‘Een botsing met een auto. De chauffeur zegt dat de bestuurder van de ambulance te snel een bocht nam en hem op de andere weghelft schampte. Ze kwamen allebei in een slip terecht en de ambulance is uiteindelijk tegen een boom tot stilstand gekomen.’

‘O, jezus!’

‘Hij is doorgereden, maar volgens de chauffeur waren de voorste bumper en ten minste een van de koplampen kapot. Gezien het geluid dat het voertuig maakte, dacht hij ook dat er mechanische schade was.’

‘Heeft hij het kenteken genoteerd?’ vroeg ik.

‘Nee, maar een beschadigde ambulance loopt meer in het oog. En we weten nu wel in welke richting York reed.’

Paul was opgesprongen van zijn stoel. ‘Dus nu kunnen jullie wegversperringen plaatsen?’

Gardner leek niet echt blij met die vraag. ‘Zo simpel ligt het niet.’

‘Waarom niet, in godsnaam? Godverdomme, hoe moeilijk kan het zijn een half kapotte ambulance te vinden als je nota bene weet in welke richting hij rijdt?’

‘Omdat dat ongeluk vijf uur geleden is gebeurd.’

Er viel een stilte terwijl Paul de woorden tot zich liet doordringen.

‘De chauffeur heeft het niet onmiddellijk gemeld,’ vervolgde Gardner. ‘Hij dacht blijkbaar dat het een echte ambulance was en was bang dat hij problemen zou krijgen. Hij heeft de politie pas gebeld toen zijn vrouw hem ervan had overtuigd dat hij recht had op een schadevergoeding.’

Paul staarde hem aan. ‘Vijf úúr?’ Hij ging weer zitten, alsof zijn benen hem niet langer konden dragen.

‘Het blijft een waardevolle aanwijzing,’ drong Gardner aan, maar Paul luisterde al niet meer.

‘Hij is weg, hè?’ Zijn stem klonk vlak en levenloos. ‘Hij kan overal zijn. Sam kan al dood zijn.’

Niemand sprak hem tegen. Hij staarde Gardner met zo’n intense blik aan dat zelfs de TBI-agent zich er ongemakkelijk onder leek te voelen.

‘Beloof me dat jullie hem zullen pakken. Die klootzak mag niet vrijuit gaan. Wil je me dat in ieder geval beloven?’

Gardner keek alsof hij geen kant op kon. ‘Ik zal mijn best doen.’

Maar ik zag dat hij Paul niet recht in de ogen keek toen hij dat zei.