19
Ik zat de volgende ochtend in het restaurant van het hotel te dralen boven mijn tweede kop koffie toen Gardner belde.
‘We moeten praten.’
Ik wierp een schuldbewuste blik op de drukke tafeltjes om me heen, me bewust van het feit dat hij me had geïnstrueerd op mijn kamer te blijven. Ik had even overwogen om mijn ontbijt inderdaad boven te laten brengen, maar in het felle daglicht had dat opeens zo overdreven geleken. Als York me op klaarlichte dag uit een hotel kon ontvoeren, dan waren de rapen pas echt gaar.
‘Ik zit in het restaurant.’
Ik voelde zijn afkeuring door de telefoonlijn heen. ‘Blijf zitten waar u zit. Ik kom eraan,’ waarna hij ook meteen ophing.
Ik nipte aan mijn inmiddels koude koffie en vroeg me af of dit mijn laatste ontbijt in Tennessee zou zijn. Ik voelde me de hele ochtend al een beetje kregel. Ik had slecht geslapen en was met een zwaar gevoel, dat ik eerst niet kon plaatsen, wakker geworden. Al snel had ik me weer herinnerd dat Tom was overleden, en vlak daarna dat iemand een stuk huid op mijn auto had achtergelaten.
Ik kon me een beter begin van de dag voorstellen.
Gardner kon niet ver weg zijn geweest toen hij me belde, want hij was er al na een kwartier. Samen met Jacobsen, nog even ongenaakbaar en onaanraakbaar als altijd. Dat het gisteravond zo laat was geworden, was haar niet aan te zien, maar waar haar vitaliteit iets weg had van die van Dorian Gray, was Gardner het portret op zolder. De senior medewerker zag er afgeleefd uit en de huid van zijn gezicht was een wirwar van rimpeltjes en plooien. Ik herinnerde mezelf eraan dat de zoektocht naar York niet de enige last was die op hem drukte, maar dat Tom ook een vriend van hem was geweest.
Hij liep even kaarsrecht als altijd op me af, op de voet gevolgd door Jacobsen.
‘Zal ik koffie bestellen?’ vroeg ik toen ze gingen zitten.
Ze sloegen het aanbod allebei af. Gardner keek even om zich heen naar de andere tafeltjes om zich ervan te vergewissen dat niemand ons kon horen.
‘De bewakingscamera’s hebben gisteravond iemand gesignaleerd bij uw auto. Omstreeks kwart voor negen,’ zei hij zonder enige inleiding. ‘Het was te veraf om details te kunnen zien, maar de donkere kleding en de pet zien er hetzelfde uit als die op de beelden van de telefooncel. We hebben ook het een en ander nagevraagd bij de bewaking van het mortuarium. Het was niet een van hun bewakers die u destijds op het parkeerterrein bent tegengekomen.’
‘York dus.’ Ik proefde een bittere smaak in mijn mond, die niets met de koffie te maken had.
‘Dat zouden we in een rechtszaal niet kunnen bewijzen, maar we denken van wel. We zijn nog bezig met de vingerafdrukken op uw huurauto, maar dat zijn er erg veel, wat het er niet gemakkelijker op maakt. En York heeft waarschijnlijk toch handschoenen gedragen.’ Gardner haalde zijn schouders op. ‘En we zijn ook niet verder gekomen met dat stukje uitgedroogde huid. De afdrukken komen niet overeen met die van Willis Dexter of Noah Harper. Gezien de kleine afmetingen van de hand, zou die van een vrouw of een puber kunnen zijn, maar afgezien daarvan kunnen we er weinig over zeggen.’
Een puber. Jezusmina. Er dreef een velletje melk op mijn koffie. Ik duwde het kopje van me af. ‘En die foto’s die jullie in Yorks huis hebben gevonden? Hebben jullie enig idee wie erop staan?’
Gardner bestudeerde zijn handen. ‘We hebben ze naast de bestanden van vermiste personen en onopgeloste moordzaken gelegd, maar dat is nogal veel werk. En het zal sowieso niet meevallen om daar een match mee te maken.’
Ik herinnerde me de vertrokken gezichten en kon niet anders dan woordeloos met hem instemmen. ‘En hebben jullie enig idee waar York kan zijn?’
‘Er zijn een paar onbevestigde meldingen binnengekomen sinds we de pers hebben verteld hoe hij eruitziet, maar niets waar we echt iets aan hebben,’ antwoordde Gardner. ‘Hij houdt zich duidelijk ergens schuil. Het ziet er niet naar uit dat hij zijn slachtoffers in zijn eigen huis of in Steeple Hill heeft vermoord, dus hij moet ze wel ergens mee naartoe hebben genomen. Waarschijnlijk een plaats waar hij zich gemakkelijk van de lichamen kan ontdoen, want anders zouden we behalve Loomis en Harper wel meer lijken hebben gevonden.’
Met de Smoky Mountains voor de deur zou het niet al te moeilijk zijn om die lichamen ergens te dumpen. ‘Toen Josh Talbot die nimf van die moeraslibelle op Harpers lichaam zag, zei hij dat het lichaam dicht bij een meertje of langzaam stromend water moet hebben gelegen.’
‘Dat beperkt het gebied tot zo’n beetje heel oostelijk Tennessee.’ Gardner maakte een geïrriteerd gebaar. ‘We zijn de officiële waarnemingen van die moeraslibellen nagelopen, maar daarmee alleen komen we er niet. Diane, waarom vertel jij dr. Hunter niet over jouw theorie?’
Jacobsen probeerde het te maskeren, maar ze was overduidelijk gespannen. Ik zag een ader aan de zijkant van haar hals kloppen. Ik dwong mezelf naar iets anders te kijken toen ze begon te praten.
‘Ik heb die foto’s uit Yorks huis nog een keer bekeken,’ begon ze. ‘Ze lijken te zijn gemaakt vlak voor het slachtoffer stierf, misschien wel exact op het moment dat ze de geest gaven. Ik ging er aanvankelijk van uit dat het gewoon trofeeën van York waren, maar als dat het enige was, zou je verwachten dat de keel van de slachtoffers ook op de foto had gestaan, zeker aangezien hij ze wurgde. Dat is alleen niet het geval, op geen enkele foto. En als York zijn moorden gewoon opnieuw wilde beleven, waarom zou hij die dan niet op video opnemen? Waarom zulke extreme close-ups van het gezicht van je slachtoffer maken, en bovendien ook nog in zwart-wit?’
‘Misschien houdt hij van fotograferen,’ zei ik
‘Precies!’ Jacobsen leunde naar me toe. ‘Hij dacht dat hij slim bezig was door die vingerafdruk van Willis Dexter op dat filmkokertje achter te laten, maar hij heeft zichzelf daarmee in de kaart laten kijken. Die foto’s zijn meer dan gewoon snel geschoten kiekjes. Volgens het lab zijn ze met weinig licht genomen, zonder flits, en heeft hij een filmpje met een heel hoge snelheid gebruikt. Als je onder die omstandigheden zo’n goede afdruk maakt, moet je echt wel wat van fotografie weten en behoorlijk goede apparatuur hebben.’
‘Er lag toch een 35mm-camera in zijn huis?’ vroeg ik, me de doos met oude apparatuur herinnerend.
‘Daar zijn deze foto’s niet mee genomen,’ zei Gardner. ‘Die apparatuur is al jaren niet meer gebruikt, dus die was waarschijnlijk van zijn vader. Maar gezien de foto’s in het huis van York senior was hij zo te zien ook een amateurfotograaf.’
Ik dacht terug aan de vergeelde foto’s op het dressoir. Er was iets wat me niet lekker zat, maar ik kon mijn vinger er niet achter krijgen.
‘Ik snap alleen niet waarom dat belangrijk is,’ bekende ik.
‘Omdat de foto’s voor York meer zijn dan gewoon een aandenken. Ik denk dat ze cruciaal zijn voor wat hij aan het doen is,’ zei Jacobsen. ‘Alles wat we van hem weten, wijst op een obsessie met de dood in al zijn vormen. Zijn achtergrond, de manier waarop hij de lichamen van de slachtoffers behandelt, zijn fixatie op een forensisch antropoloog als dr. Lieberman. Vergeet niet dat die foto’s van zijn slachtoffers in de laatste ogenblikken van hun leven zijn genomen. Dan kun je maar één ding concluderen: York is een necrofiel.’
Ik kon niet verbergen dat ik schrok. ‘Maar je zei toch dat er geen seksuele motieven in het spel waren?’
‘Die zijn er ook niet. De meeste necrofielen zijn mannen met geen al te hoge eigendunk. Ze voelen zich aangetrokken door het idee van een partner die geen tegenstand biedt, omdat ze doodsbang zijn om afgewezen te worden. Dat is bij York alleen niet het geval. Als hij íéts vindt, dan is het dat de maatschappij hem niet genoeg waardeert. En ik betwijfel of hij zich aangetrokken voelt tot zijn slachtoffers, dood of levend. Nee, ik denk dat zijn aandoening de vorm van “thanatofilie” aanneemt. Een onnatuurlijke fascinatie met de dood zelf.’
Dit ging me allemaal iets te ver. Ik voelde bij mijn slapen de eerste steken van hoofdpijn opkomen.
‘Maar als dat zo is, waarom heeft hij die foto’s dan niet genomen op het moment dat ze al dood waren, in plaats van tijdens dat proces?’
‘Omdat dat niet genoeg is. Afgezien van die necrofilie is York ook een pathologische narcist. Hij is geobsedeerd door zichzélf. De meeste mensen zijn bang voor de dood, maar voor iemand als hij, is de notie dat hij zelf sterfelijk is waarschijnlijk ondraaglijk. Hij wordt al zijn hele leven omringd door de dood. Hij wil die begrijpen. Dat is wat hem drijft.’
Jacobsen leunde met een ernstige blik achterover in haar stoel.
‘Ik denk dat dat de reden is dat hij moordt, en dat hij daarom foto’s van zijn slachtoffers maakt. Zijn ego kan het idee dat hij op een dag zelf ook zal sterven niet aan. Hij is dus op zoek naar antwoorden. Je zou kunnen zeggen dat hij op zijn eigen manier het mysterie van leven en dood probeert te doorgronden. En hij heeft zichzelf wijsgemaakt dat als hij die ene, definitieve, foto weet te maken en het exacte moment van de dood op film kan vereeuwigen, dat alles dan duidelijk zal worden.’
‘Dat is krankzinnig,’ wierp ik tegen.
‘Ik geloof niet dat seriemoordenaars bekendstaan om hun gezonde verstand,’ merkte Gardner op.
Hij had gelijk, maar dat was niet wat ik bedoelde. Er bestond nog steeds geen duidelijke consensus over wanneer het leven écht ophoudt. Een hart dat niet meer klopt kan worden gereanimeerd en zelfs iets als hersendood is niet altijd onomkeerbaar. Het idee dat York het precieze moment van iemands dood op film zou kunnen vastleggen, laat staan daar iets van te kunnen leren, verontrustte me op een manier die ik niet onder woorden kon brengen.
‘En ook al zou hem dat lukken, wat denkt hij daar dan aan te hebben?’ vroeg ik. ‘Alsof alles duidelijk zal worden door een foto.’
Jacobsen haalde haar schouders op. ‘Dat doet er niet toe. Zolang York dat gelooft, zal hij doorgaan met het proberen. Hij is met een soort queeste bezig, en hoeveel mensen er sterven, is niet belangrijk. Wat hem betreft zijn het gewoon een soort laboratoriumratjes.’
Toen ze haar verspreking besefte, kroop er al een rode gloed langs haar hals omhoog. ‘Het spijt me, ik bedoelde niet…’
‘Laat maar.’ Ik vond het misschien niet prettig om te horen, maar het kon geen kwaad te weten hoe de zaken ervoor stonden. ‘Uit wat jij zegt blijkt dat York hier duidelijk al een tijd mee bezig is. Misschien al wel jaren. God mag weten hoeveel mensen hij heeft vermoord, zonder dat iemand dat heeft ontdekt. Hij zou er ook eeuwig mee hebben kunnen doorgaan, dus waarom dan opeens van aanpak veranderen? Waarom wil hij er nu opeens de aandacht op vestigen?’
Jacobsen spreidde haar handen. ‘Dat is moeilijk te zeggen, maar ik denk dat het juist komt omdát hij er al zo lang mee bezig is. U zei net zelf dat hij met iets onmogelijks bezig is, en misschien begint dat nu langzaam ook tot hem door te dringen. Hij is aan het overcompenseren, probeert zijn falen goed te maken door zijn ego op een andere manier op te vijzelen. Daarom had hij het ook op dr. Lieberman gemunt, een erkend deskundige op een gebied dat York waarschijnlijk als het zijne beschouwt. In zekere zin is het een klassiek geval van “verplaatsing”: hij weigert zijn falen onder ogen te zien door aan te tonen dat hij juist wel een genie is.’
Het kloppende gevoel was inmiddels een barstende koppijn geworden. Ik masseerde mijn slapen en wenste stilletjes dat ik wat aspirine uit mijn kamer had meegenomen.
‘Waarom vertellen jullie me dit allemaal? Niet dat ik het niet op prijs stel, maar voordien waren jullie niet al te scheutig met informatie. Vanwaar die plotselinge verandering?’
Jacobsen wierp een terloopse blik op Gardner. Hij had het praten tot nu toe aan haar overgelaten, maar richtte zichzelf nu bijna onmerkbaar op.
‘Gezien de omstandigheden vonden we dat u dit wel moest weten.’ Hij nam me koel op, alsof hij nog steeds niet wist wat hij aan me had. ‘U hebt ons voor een probleem gesteld, dr. Hunter. York heeft ons een boodschap gegeven door die huid onder uw voorruit achter te laten. Dat kunnen we niet zomaar negeren. Hij heeft Alex Irving al ontvoerd en naar alle waarschijnlijkheid vermoord, en als Tom geen hartaanval had gekregen, had hij hem waarschijnlijk ook te pakken genomen. Ik ben niet van plan om nog iemand die met dit onderzoek te maken heeft aan dat lijstje toe te voegen.’
Ik keek omlaag naar mijn inmiddels koude koffie en probeerde mijn stem zo vlak mogelijk te houden. ‘Als u dat wilt kunt u me van het onderzoek gooien.’ Nóg een keer. ‘Maar ik ga niet terug naar Engeland als u dat soms denkt.’
Het was echt geen stoerdoenerij, maar ik wilde op zijn minst tot Toms begrafenis blijven. Wat er ook gebeurde, ik ging niet vertrekken zonder dat ik afscheid had genomen van een goede vriend.
Gardner stak zijn kin vooruit. ‘Zo werkt het niet. Als wij zeggen dat u moet gaan, dan gaat u. Zelfs als we u op het vliegtuig moeten zetten.’
‘Dan moeten jullie dat maar doen,’ kaatste ik terug met een gezicht dat warm aanvoelde.
Hij keek me aan met een blik alsof hij op dat moment niets liever wilde, maar hij slaakte uiteindelijk alleen maar een diepe zucht.
‘Eerlijk gezegd is het misschien voor iedereen beter als u naar huis gaat,’ zei hij op zure toon. ‘Maar dat is niet wat ik in gedachten had. Als u hier blijft zou dat zekere… zekere voordelen kunnen hebben. Dan weten we in ieder geval waar we ons op moeten richten.’
Het duurde even voor ik doorhad wat hij bedoelde. Ik was zo verbaasd dat de woorden even in mijn keel stokten.
‘We zouden u dag en nacht in de gaten houden,’ vervolgde Gardner, nu weer een en al zakelijkheid. ‘U zou geen enkel risico lopen. We zouden niet iets van u vragen als u dat niet lekker zat.’
‘En als het geheel me niet lekker zit?’
‘Dan bedanken we u voor alle hulp en zetten u op het vliegtuig.’
Ik voelde een absurde opwelling om in lachen uit te barsten. ‘En die keus is dus aan mij? Ik mag blijven, maar alleen als lokaas voor York?’
‘Aan u de keus,’ zei hij, en daarmee was de kous wat hem betreft af. ‘Als u blijft, zult u vierentwintig uur per dag worden bewaakt. Alleen kunnen we ons dat soort uitgaven niet zomaar veroorloven, niet als we u ook gewoon veilig naar huis hadden kunnen sturen. Daar moeten we dan dus wel een heel goede reden voor hebben. Maar het is uw beslissing. Ik zet u echt niet het mes op de keel.’
De kortstondige opluchting die ik had gevoeld was plots verdwenen. Gardner had het mis, ik had helemaal geen keus. Als ik vertrok zou York zijn zinnen gewoon op iemand anders zetten.
En dat kon ik niet laten gebeuren.
‘Wat verwachten jullie dan van me?’
Het was alsof ik een ballon die op knappen stond had doorgeprikt. Gardner keek even heel erg zelfvoldaan, maar Jacobsens gezicht vertoonde geen enkele uitdrukking. Ik dacht even dat ik haar blik zag vertroebelen door iets als schuldgevoel, maar het duurde zo kort dat ik het me evengoed had kunnen verbeelden.
‘Voorlopig helemaal niets. Ga gewoon uw gang, doe zoals u normaal zou doen,’ zei Gardner. ‘Als York u in de gaten houdt, wil ik niet dat hij denkt dat er iets mis is. Hij zal wel verwachten dat we bepaalde voorzorgsmaatregelen nemen en daarin willen we hem natuurlijk niet teleurstellen. We zetten voor het mortuarium en het hotel een surveillanceauto neer die hij ook zal zien. Maar we zullen ook stiekeme vormen van bewaking invoeren, die hij niet zal opmerken. En u trouwens ook niet.’
Ik knikte alsof dit de gewoonste zaak van de wereld was. ‘En mijn auto?’
‘Daar zijn we klaar mee. Die wordt later vandaag hiernaartoe gebracht. U kunt de sleuteltjes straks bij de receptie ophalen. We zijn de details nog aan het uitwerken, maar we willen graag dat u vanaf morgen weer zelf rijdt. Doe alsof u gewoon een toerist bent: ga langs de rivier of door het bos wandelen, plekken waar u een gemakkelijk doelwit bent. We willen York uit zijn tent lokken.’
‘Denkt u niet dat hij zal raden dat het een valstrik is, als ik in m’n eentje de hort op ga?’
Hij keek me onbewogen aan. ‘Zoals gisteravond bedoelt u?’
Het duurde even voor ik het doorhad. Het was me niet opgevallen dat ik in de gaten werd gehouden toen ik zijn instructies had genegeerd, maar ik had het kunnen weten. Leuk hoor, daar ging mijn grootse gebaar.
‘York zal in het begin vast zijn twijfels hebben, maar we hebben het voordeel dat we geduldig kunnen zijn,’ vervolgde Gardner, die wist dat ik zijn opmerking heel goed had begrepen. ‘Hij hoeft alleen maar even poolshoogte te komen nemen en zodra dat het geval is, vatten wij hem bij de kraag.’
Uit zijn mond klonk het allemaal zo eenvoudig. Ik was me niet bewust geweest van het feit dat ik met mijn duim over het litteken op mijn hand had zitten wrijven, maar ik merkte nu dat Jacobsen ernaar keek. Ik hield dan ook meteen op en legde mijn handen plat voor me op tafel.
‘U zult wel een beetje moeten meewerken, dr. Hunter,’ zei Gardner. ‘Maar u kunt ook vanmiddag nog het vliegtuig nemen, als u dat liever doet. U kunt zich altijd nog bedenken.’
Nee, dat kan ik niet. Ik voelde Jacobsens blik op me rusten, schoof mijn stoel naar achter en stond op.
‘Oké, als dat het is, zou ik nu graag naar het mortuarium gaan.’
Ik voelde me de rest van de dag merkwaardig rusteloos. Het was allemaal wat te veel om te bevatten: Toms overlijden, dat ik op Yorks lijstje stond en het vooruitzicht dat ik vanaf morgen een soort lokeend aan een touwtje zou zijn. Al die dingen spookten door mijn hoofd en streden om aandacht. Elke keer dat ik me bij het een had neergelegd, dook het volgende alweer op, zodat ik het gevoel had dat ik geen kant op kon.
Het was maar goed dat er in het mortuarium niet al te veeleisend werk op me lag te wachten. Het preciezere werk was klaar en ik hoefde alleen nog maar de resterende stukken van Willis Dexters skelet uit het bos in elkaar te zetten. Puur een kwestie van routine, wat ook niet veel tijd zou vergen. Aasdieren waren er met het merendeel van de botten vandoor gegaan en de paar die wel gevonden waren, waren zó aangevreten dat het moeilijk was om te bepalen wat sommige botten precies waren.
Er was dus niets om mijn gedachten af te leiden en te voorkomen dat die hun vicieuze cirkel volgden. Ik had evenmin iemand om mee te praten. Summer was die ochtend niet komen opdagen, hoewel ik dat na Toms overlijden ook niet echt had verwacht. Bovendien had ze hier ook niet veel meer te doen. Ofschoon ik dus best zin in wat gezelschap had, voelde ik me laf genoeg ook opgelucht toen een van de mortuariumassistenten me kwam vertellen dat Kyle die dag vrij had. Hij wist nog niet dat Noah Harper met hepatitis C was besmet en ik was blij dat ik hem niet onder ogen hoefde te komen.
Paul was het grootste deel van de ochtend ook afwezig, druk met zijn gebruikelijke vergaderingen. Toen ik hem rond lunchtijd eindelijk sprak, zag hij er nog steeds moe uit, maar wel minder erg dan de dag ervoor.
‘Hoe gaat het met Sam?’ vroeg ik toen hij de sectiezaal binnenstapte.
‘Prima. Tenminste geen vals alarm meer. Ze was vanochtend van plan even langs te gaan bij Mary. O ja, en als je het vanavond niet te druk hebt, zouden we het leuk vinden als je komt eten.’
Ik zou normaal gesproken graag op zijn aanbod zijn ingegaan. Mijn agenda was niet bepaald vol en het vooruitzicht nóg een eenzame avond in mijn hotel door te brengen was weinig aantrekkelijk. Maar als York het op mij had gemunt, was Paul en Sam erin betrekken wel het laatste wat ik wilde.
‘Dank je, maar vanavond komt me niet zo goed uit.’
‘Hm-hm.’ Hij pakte een zwaar aangevreten thoracale wervel op en draaide hem om tussen zijn vingers. ‘Ik heb Dan Gardner gesproken. Hij vertelde me over het stuk huid dat gisteravond op jouw auto is achtergelaten. En dat je zelf hebt aangeboden om hen te helpen met het oppakken van York.’
Ik zou zelf niet direct hebben gezegd dat ik het had ‘aangeboden’, maar ik was blij dat Paul ervan wist. Ik had mezelf al zitten afvragen hoeveel ik hem kon vertellen.
‘Het was dat of het eerste het beste vliegtuig naar huis.’ Ik probeerde er een grapje van te maken, maar dat mislukte jammerlijk.
Hij legde de wervel weer terug op de snijtafel. ‘Weet je echt zeker waar je aan begint? Je hoeft het niet te doen, hoor.’
Jawel. ‘Het zal wel loslopen. Maar dan snap je dus ook waarom een etentje me niet zo’n goed idee lijkt.’
‘Maar juist nú moet je niet alleen zijn. En ik weet zeker dat Sam het leuk vindt je te zien.’ Hij glimlachte wrang. ‘Geloof me, als ik ook maar enige aanleiding had om te denken dat ze gevaar liep, zou ik het je echt niet vragen. Ik zeg niet dat York niet gevaarlijk is, maar ik kan me niet voorstellen dat hij zo stom is om nú iets te proberen. Die huid op je auto was vast gewoon een loos dreigement. Hij had een prachtkans met Tom, en die heeft-ie verknald.’
‘Ik hoop dat je gelijk hebt. Toch lijkt het me beter als we het uitstellen.’
Hij zuchtte. ‘Oké dan, dat is aan jou.’
Toen hij weg was voelde ik me opeens heel erg somber. Ik kwam bijna in de verleiding om te bellen en te zeggen dat ik me had bedacht. Bijna. Maar Paul en Sam hadden al genoeg aan hun hoofd. Het laatste wat ik wilde was hen met nog meer problemen opzadelen.
Ik had echter kunnen weten dat Sam zich niet zo gemakkelijk met een kluitje in het riet liet sturen.
Ik zat in de cafetaria van het ziekenhuis wat lusteloos in een smakeloze tonijnsalade te prikken en een beetje kwaad te denken aan hoe de rest van de dag zou verlopen, toen ze belde. Ze wond er geen doekjes om.
‘Wat is er mis met mijn kookkunst?’
Ik glimlachte. ‘Ik vind helemaal niet dat er iets mankeert aan jouw kookkunst.’
‘O, dus het is het gezelschap?’
‘Nee, dat ook niet. Ik vind het heel aardig dat jullie me hebben uitgenodigd, echt. Ik kan vanavond alleen niet.’ Ik vond het vreselijk met zo’n vage smoes aan te komen, maar ik had geen idee hoeveel Sam wist. Daar had ik niet over in hoeven zitten.
‘Maak je geen zorgen, David. Paul heeft me verteld wat er is gebeurd. En we vinden het nog steeds leuk als je komt eten. Het is heel attent van je dat je ons niet tot last wilt zijn, maar je kunt jezelf niet in quarantaine plaatsen tot die engerd is opgepakt.’
Ik staarde uit het raam naar de mensen die langsliepen, vol van hun eigen levens en hun eigen sores. Zou York daar ergens staan? Zou hij me nu bespieden?
‘Het is maar voor een paar dagen,’ zei ik.
‘En als het nou andersom was? Zou je ons dan in de kou laten staan?’
Ik wist niet wat ik daarop moest zeggen.
‘We beschouwen je als een vriend, David,’ vervolgde Sam. ‘Dit is allemaal verschrikkelijk, maar je hoeft nu echt niet alleen te zijn.’
Ik moest mijn keel schrapen voor ik kon antwoorden. ‘Dank je wel. Maar toch lijkt het me geen goed idee. Niet nu.’
‘Oké, luister. Waarom vraag je het niet aan die TBI-vent? Als hij het met je eens is, ga dan lekker de hele avond tv-kijken op je hotelkamer. En anders kom je bij ons eten. Afgesproken?’
Ik aarzelde. ‘Oké, ik zal hem bellen en kijken wat hij ervan vindt.’
Ik kon haar door de telefoonlijn heen bijna horen glimlachen. ‘Die moeite kan ik je besparen. Paul heeft hem al gebeld en hij zei dat hij er niets op tegen had.’
Ze wachtte even zodat ik de tijd had om te beseffen dat ze me erin had geluisd.
‘O ja, en wil je Paul dan meteen vragen of hij nog even wat druivensap haalt? Die is namelijk op,’ voegde ze er poeslief aan toe.
Toen ik de telefoon neerlegde had ik nog steeds een grijns op mijn gezicht.
Het was erg druk op de snelweg naar de buitenwijken, maar hoe verder we de stad achter ons lieten, hoe rustiger het werd. Ik reed achter Paul aan en probeerde zijn achterlichten tussen alle andere auto’s te blijven volgen. Ik had de radio aangezet en liet de kalmerende muziek over me heen komen. Toch bleef ik me rusteloos en niet bepaald op mijn gemak voelen. Ik keek om de paar minuten in mijn achteruitkijkspiegel om te zien of ik niet werd gevolgd.
Ik had Gardner zelf ook nog gebeld. Niet dat ik Sam niet vertrouwde, maar ik wilde hem toch liever zelf even spreken.
‘Ervan uitgaande dat u uw eigen auto neemt en niet in uw eentje de hort op gaat, heb ik er niets op tegen,’ had hij gezegd.
‘U denkt dus niet dat ik hen in gevaar breng?’
Hij zuchtte. De wrevel klonk duidelijk in zijn stem door. ‘Luister eens, dr. Hunter, we willen dat York denkt dat u normaal doorgaat met uw leven. Dat betekent dus niet dat u zichzelf elke avond in uw hotelkamer barricadeert.’
‘Maar u zorgt wel dat iemand me in de gaten houdt?’
‘Laat dat maar aan ons over. Zoals ik al zei, het enige wat u hoeft te doen, is zo normaal mogelijk doen.’
Normaal. Er was bar weinig normaal aan deze situatie. Ondanks Gardners geruststellende woorden had ik het mortuarium dus toch via de achteruitgang in plaats van de hoofdingang verlaten. Vervolgens was ik een stuk over de campus gereden en was Paul tegengekomen bij een andere uitrit dan ik normaal nam. Toch kon ik het gevoel dat er iets niet klopte niet van me afschudden. Terwijl ik op weg naar de snelweg achter hem aan reed, bleef ik in mijn achteruitkijkspiegel kijken om te zien of ik werd gevolgd. Ik zag geen verdachte auto opduiken, dus als het TBI of iemand anders me inderdaad volgde, dan zag ik ze in ieder geval niet.
Pas toen ik tussen al het andere forensenverkeer reed dat op weg was naar huis en deel werd van deze metalen stroom, begon ik langzaam te beseffen dat ik inderdaad niet gevolgd werd.
Paul was in een buitenwijk even gestopt om druivensap te kopen. Hij stelde voor dat ik in de auto op hem zou wachten, maar dat ging me te ver. Ik liep dus mee en kocht een fles Napa Valley-syrah waarvan ik hoopte dat die zou passen bij wat Sam had gekookt. Toen we terugliepen naar de auto stonk het naar benzine en naar uitlaatgassen, maar het was desondanks een prachtige avond. De zon ging onder en spreidde haar gouden armen aan de horizon uit, terwijl de dichtbegroeide hellingen van de Smoky Mountains paarsig kleurden in de schemering.
Ik schrok toen Paul vloekend een pets tegen zijn eigen nek gaf.
‘Die klotebeesten ook,’ mompelde hij.
Sam en hij woonden in een nieuwbouwwijk aan een meer, tussen Knoxville en het zuidelijker gelegen Rockford. Het project was nog niet helemaal af, maar naarmate we verder reden, gingen de stapels hout en aarde op een zeker moment over in keurig aangelegde tuinen en net aangeplante borders. Hun huis stond aan een meanderende weg die langs het meer voerde en om elk perceel heen kronkelde, wat het geheel een prettige aanblik van ruimte en privacy gaf. De wijk oogde nog onbewerkt en onaf, maar was wel goed ontworpen, met veel bomen, gras en water. Een fijne plek om een gezin te stichten.
Paul draaide een inrit voor een van de huizen op en parkeerde achter Sams gammele Toyota. Ik zette mijn auto op straat, stapte uit en liep naar hem toe.
‘We zijn nog bezig met de kinderkamer, dus let niet op alle rommel,’ zei hij toen we naar de voordeur liepen.
Nee, dat zou ik niet doen. Ik merkte voor het eerst dat ik blij was dat ik toch was gegaan en voelde me opgewekter dan ik me in dagen had gevoeld. Hun huis stond iets verder van de straat af dan de rest, zodat ze een grotere tuin hadden. De bouwvakkers hadden in een zeldzame blijk van milieubehoud en gezond verstand een prachtige oude esdoorn laten staan en de graszoden eromheen gelegd, zodat je blik er automatisch naartoe werd getrokken. Ik weet nog dat ik toen we daar langsliepen, bedacht dat die perfect zou zijn voor een schommel.
Raar hoe je je dat soort dingen later nog herinnert.
‘Paul? Wacht even!’
De kreet was afkomstig uit het huis van de buren en ik zag een vrouw over het gazon op ons afkomen. Ze was bruin en fit, met iets te blond haar dat ze op een ingewikkelde manier had opgestoken. Op het eerste gezicht schatte ik haar eind vijftig, maar toen ze dichterbij kwam stelde ik dat snel naar boven bij: eerder zestig, toen zeventig – alsof ze met elke stap een paar jaar ouder werd.
‘Nee hè, niet nu,’ mompelde Paul binnensmonds. Hij wist een beleefde glimlach op zijn gezicht te toveren. ‘Dag, Candy.’
De naam was eigenlijk te schattig en te jong, maar paste toch ook wel weer bij haar. Ze ging vlak bij hem staan, met de houding van een model op leeftijd dat niet beseft dat haar gloriedagen passé zijn.
‘Wat ben ik blij dat ik je zie.’ Ze sliste vanwege haar kunstgebit, dat bovendien te wit was. Ze liet haar hand vol ouderdomsvlekken op zijn arm rusten, de dooraderde huid bruin als oude mocassins. ‘Ik had je niet zo snel terug verwacht. Hoe gaat het met Sam?’
‘Prima, dank je wel. Gewoon vals alarm.’ Paul begon mij al voor te stellen: ‘Candy, dit is…’
‘Vals alarm?’ Ze keek beteuterd. ‘O jeetje, toch niet weer! Toen ik die ambulance zag, wist ik zeker dat het ditmaal menens was!’
De hele avond leek even op de pauzeknop te springen. Ik rook hoe fris het nieuwe gras en de bloesem was en voelde onder de zwoele lentebries de koele ondertoon van de komende nacht. De gladde vorm van de wijnfles in mijn hand bevatte nog de belofte dat alles normaal kon zijn.
En toen werd dat allemaal verscheurd.
‘Welke ambulance?’ Paul zag er eerder verward dan bezorgd uit.
‘Nou, die van even geleden. Ik schat dat het omstreeks halfvijf was…’ Haar beschilderde glimlach smolt weg. Ze greep met haar trillende hand naar haar hals. ‘Dat heeft iemand je toch wel verteld? Ik dacht…’
Maar Paul was al halverwege de voordeur. ‘Sam? SAM!’
Ik wendde me snel tot de buurvrouw. ‘Naar welk ziekenhuis is ze gebracht?’
Ze keek van mij naar Paul, die echter al naar binnen was verdwenen, terwijl haar lippen geruisloos op- en neergingen zonder dat er geluid uit kwam. ‘Dat… dat heb ik niet gevraagd. De verpleegkundige bracht haar in een rolstoel naar buiten, met zo’n zuurstofmaskergeval voor haar mond. Ik wilde uiteraard niet in de weg lopen…’
Ik liet haar daar staan en rende achter Paul aan. Het huis rook naar verf en plamuur, nieuwe vloerbedekking en meubels. Ik trof hem midden in de keuken aan, omringd door blinkende keukenapparatuur.
‘Ze is er niet.’ Hij zag er verbluft uit. ‘Jezus christus, waarom heeft niemand me gebeld?’
‘Heb je je mobieltje gecontroleerd op berichten?’
Ik wachtte terwijl hij dat deed. Zijn hand trilde terwijl hij het nummer intoetste. Hij luisterde, en schudde zijn hoofd. ‘Niks.’
‘Bel het ziekenhuis dan. Weet je waar ze haar naartoe hebben gebracht?’
‘Ze gaat altijd naar het universitair medisch centrum, maar…’
‘Bel dat dan.’
Hij staarde naar zijn telefoon en knipperde als een man die uit een diepe slaap probeert te ontwaken. ‘Ik weet het nummer niet. Jezus, dat zou ik toch uit mijn hoofd moeten kennen!’
‘Bel inlichtingen dan.’
Terwijl hij langzaam bijkwam van de eerste schok toetste hij een nummer in. Ik bleef bij hem in de buurt terwijl hij al ijsberend belde en tijdens het zenuwslopende wachten omdat hij steeds werd doorgeschakeld. Toen hij Sams naam voor de derde of vierde keer spelde, merkte ik dat het voorgevoel dat me de hele dag al plaagde langzaam helderder werd, tot de hele keuken ermee gevuld leek.
Paul hing op. ‘Ze weten nergens van.’ Zijn stem klonk alsof hij die onder controle had, maar de paniek zat niet ver onder de oppervlakte. ‘Ik heb de spoedeisende hulp ook gebeld. Ze kunnen niets over haar opname vinden.’
Hij was alweer verwoed een volgend nummer aan het intoetsen. ‘Paul…’ zei ik.
‘Het moet een vergissing zijn,’ mompelde hij, alsof hij me niet had gehoord. ‘Ze zal wel naar een ander ziekenhuis zijn gebracht…’
‘Páúl!’
Hij keek me aan en ik zag de angst in zijn ogen, zag de wetenschap die hij zo wanhopig probeerde te vermijden. Maar dat konden we ons nu geen van beiden meer permitteren.
Ik was niet Yorks doelwit. Dat was ik ook nooit geweest.
Ik was slechts bedoeld als afleidingsmanoeuvre.