5
De tijd leek te vertragen toen het mes op me afkwam. Ik deed een uithaal, maar ik wist al dat ik te laat zou zijn. Het lemmet gleed door mijn vingers, die samen met mijn handpalm tot op het bot werden opengereten. Ik kon de warme stroom van het bloed op mijn handen voelen, en toen begaven mijn knieën het. Het bloed vormde een plas op de zwart-witte tegels onder me terwijl ik langs de muur op de grond zakte. De voorkant van mijn overhemd was compleet doorweekt.
Ik keek omlaag en zag het mes op een weerzinwekkende manier uit mijn buik steken. Ik opende mijn mond om te schreeuwen…
‘Nee!’
Happend naar adem schoot ik overeind. Ik voelde dat ik dreef in het natte, warme bloed. Ik gooide de lakens van me af en deed een verwoede poging om in het zwakke schijnsel van de maan mijn buik te zien. De huid was echter gaaf. Geen mes, geen bloed. Alleen maar een glanzend laagje klam zweet en vlak onder mijn ribben de lelijke striem van het litteken.
Jezus. Ik zakte opgelucht achterover toen ik zag dat ik alleen en in mijn hotelkamer was.
Het was maar een droom.
Mijn hartslag begon langzaam weer normaal te worden en ik voelde het bloed niet langer in mijn oren suizen. Ik zwaaide mijn benen over de rand van het bed en kwam bibberig overeind. De klok op het nachtkastje gaf halfzes aan. De wekker zou pas over een uur gaan, maar al had ik dat gewild, de slaap zou ik nu niet meer vatten.
Stijfjes stond ik op en deed het licht aan. Ik begon spijt te krijgen dat ik had ingestemd Tom te helpen met het onderzoek naar het lichaam uit die blokhut. Douchen en dan wat ontbijten, dan ziet alles er vast een stuk rooskleuriger uit.
Ik deed een kwartier lang wat buikspieroefeningen en liep daarna naar de badkamer voor een douche. Ik richtte mijn gezicht op naar de warme straal en liet het tintelende water de laatste restjes van mijn droom wegspoelen.
Tegen de tijd dat ik de kraan dichtdraaide, waren de laatste sporen slaap weggestroomd. Er stond een koffiezetapparaat op mijn kamer en ik liet de koffie vast doorlopen terwijl ik me aankleedde en mijn laptop pakte. Het was in Engeland al bijna middag en ik bekeek mijn mailtjes terwijl ik mijn koffie dronk. Er zat niets urgents bij; ik beantwoordde wat beantwoord moest worden en bewaarde de rest voor later.
Het restaurant beneden was inmiddels open, maar ik was de eerste en enige ontbijtgast. Ik besloot geen wafels en pannenkoeken te nemen en bestelde wat geroosterd brood met roerei. Net had ik nog honger gehad, maar zelfs deze maaltijd bleek al te veel en ik liet de helft dan ook staan. Ik voelde een knoop in mijn maag, maar snapte niet waarom. Ik ging Tom alleen maar helpen met iets wat ik zelf al talloze malen had gedaan, en onder veel slechtere omstandigheden.
Maar hoe vaak ik dat ook tegen mezelf zei, helpen deed het niet.
Toen ik het hotel verliet kwam de zon net op. De parkeerplaats was nog donker, maar de donkerblauwe lucht begon al te verkleuren en aan de horizon gloorde een prachtige gouden gloed.
Ik had een Ford gehuurd en de subtiele uiterlijke kenmerken en het feit dat het een automaat was, waren de zoveelste herinnering dat ik me in een ander land bevond. Het was ondanks het vroege uur al druk op de weg. Het was een prachtige ochtend. Knoxville was behoorlijk volgebouwd, maar toch was dit deel van Tennessee nog lommerrijk. De lentezon was nog niet zo krachtig als in de zomer, met temperaturen en een vochtigheidsgraad waardoor je overhemd permanent nat van het zweet was, en op dit uur van de dag was de lucht nog fris en vrij van alle uitlaatgassen.
Het ritje naar het medisch centrum van de universiteit duurde twintig minuten en verliep zonder noemenswaardige gebeurtenissen. Het mortuarium zat op een ander deel van de campus dan het onderzoekscentrum, maar ik was er eerder geweest en wist dus de weg.
De man bij de balie van het mortuarium was zo groot dat zijn bureau wel kinderspeelgoed leek, en hij was zo vlezig dat hij nauwelijks botten leek te hebben. Het bandje van zijn horloge zat om zijn gewatteerde pols gesnoerd, als ijzerdraad in een stuk deeg. Toen ik uitlegde wie ik was, hoorde ik hem piepend door zijn neus uitademen.
‘Sectiezaal vijf. Die deur door, aan het einde van de gang.’ Zijn stem was opvallend schel voor zo’n fors lichaam. Hij glimlachte allervriendelijkst toen hij me een elektronisch pasje overhandigde. ‘Het is niet te missen.’
Ik haalde het pasje door de kaartlezer bij de deur en betrad het mortuarium, waar de bekende geur van formaline, chloor en ontsmettingsmiddel me meteen tegemoetkwam. Tom stond al in de betegelde sectiezaal, gekleed in operatiekleding en een rubberen schort. Op een tafeltje verderop stond een draagbare cd-speler en ik hoorde zachtjes een ritmisch drummuziekje dat me niet bekend voorkwam. Hij was niet alleen. Bij een roestvrijstalen snijtafel stond een soortgelijk geklede man het lijk schoon te spoelen om het van maden en vleesvlieglarven te ontdoen.
‘Goedemorgen,’ zei Tom opgewekt toen de deur achter me dicht zwaaide.
Ik gebaarde met mijn hoofd naar de cd-speler en vroeg: ‘Buddy Rich?’
‘Heel erg koud. Louie Belson.’ Tom richtte zich op van de druipende borstholte waarover hij gebogen stond. ‘Jij bent er vroeg bij.’
‘Minder vroeg dan jij.’
‘Ik wilde alvast wat röntgenfoto’s nemen en de gebitsgegevens naar het TBI sturen.’ Hij wenkte de jongere man, die nog steeds met een sproeier in de weer was. ‘David, dit is Kyle, een van de mortuariumassistenten. Ik had hem gevraagd me even te helpen zolang jij er nog niet was, maar alsjeblieft, mondje dicht tegen Hicks, oké?’
Mortuariumassistenten worden betaald door de lijkschouwer en dat betekende dus dat Kyle technisch gesproken onder Hicks viel. Ik was vergeten dat de patholoog-anatoom hier werkte en bedacht dat ik niet graag in de schoenen van een van zijn medewerkers zou staan. Niet dat Kyle daaronder leek te lijden. Hij was lang en zwaargebouwd, maar nog net niet gezet. Zijn vriendelijke gezicht keek me vanonder een slordige bos haar met een brede grijns aan. ‘Hallo,’ zei hij en hij stak een in een handschoen gehulde hand op.
‘Er komt straks ook nog een student van me,’ vervolgde Tom. ‘Niet dat we hiervoor nu echt drie mensen nodig hebben, maar ik heb haar beloofd dat ze bij mijn volgende klus mocht assisteren.’
‘Als je mij niet nodig hebt…’
‘O nee, er is genoeg te doen. Dan zijn we gewoon sneller klaar.’ Toms glimlach verried dat ik er niet zo gemakkelijk van afkwam. ‘Alle spullen die je nodig hebt liggen in de kleedkamer aan de andere kant van de gang.’
Daar had ik het rijk alleen. Ik legde mijn eigen kleren in een kluisje, trok de operatiekleding aan en bond een rubberen schort voor. Wat we straks gingen doen was misschien wel het grimmigste onderdeel van ons werk, en zeker een van de vieste. DNA-tests kosten soms wel acht weken en vingerafdrukken leveren alleen een naam op als die van het slachtoffer al in een van de databases van de instanties staan. Maar zelfs bij ernstig ontbonden lijken kunnen de identiteit en soms zelfs de doodsoorzaak toch nog aan de hand van het skelet worden achterhaald. Voordat het echter zover was, moet je al het weefsel verwijderen.
En dat is geen leuk werkje.
Toen ik terugliep naar de sectiezaal deed ik de deur niet meteen open. Boven het geluid van het water uit hoorde ik Tom meeneuriën met het jazzdeuntje. En wat als je nu weer een fout maakt? Wat als je het niet meer kunt?
Dat soort gedachten kon ik me nu alleen niet permitteren. Ik duwde de deur open en ging naar binnen. Kyle was klaar met het afspoelen van het lijk en het stoffelijk overschot glansde van het water, zodat het bijna wel gepolijst leek.
Tom stond bij een karretje met chirurgische instrumenten. Hij pakte een schaar en trok de felle zwanenhalslamp boven de tafel wat dichterbij. Ik liep naar hem toe. ‘Oké, laten we maar beginnen.’
Toen ik mijn eerste lijk zag was ik nog student. Het was een jonge vrouw, niet ouder dan vijf- of zesentwintig, die bij een brand was omgekomen. Ze was gestikt door de rook, maar de vlammen hadden haar lichaam niet aangetast. Ze had op een koude tafel onder het harde, onthullende licht van het mortuarium gelegen. Haar ogen waren gedeeltelijk geopend en tussen de oogleden door zag je twee doffe, witte streepjes. Tussen haar bloedeloze lippen stak het puntje van haar tong naar buiten. Wat me vooral was bijgebleven, was hoe stíl ze eruitzag. Zo bevroren en roerloos als een foto. Alles wat ze had gedaan, wat ze was geweest en waar ze op had gehoopt, was ten einde gekomen. Voor eeuwig.
Dat besef was een soort mokerslag voor me geweest. En op dat moment wist ik dat hoeveel ik ook deed, hoeveel ik ook leerde, er altijd één mysterie zou overblijven dat ik niet kon oplossen. In de jaren erna werd ik daardoor alleen maar vastberadener om de puzzels op te lossen die wel binnen mijn bereik lagen.
En toen kwamen Kara en Alice, mijn vrouw en dochtertje van zes, bij een auto-ongeluk om het leven. En opeens waren dat soort kwesties niet meer louter academisch van aard.
Ik had me een tijdje teruggetrokken, me op mijn oude vak gericht en was weer huisarts geworden, in de hoop dat die aanpak hoewel geen antwoorden, toch een zekere vrede zou brengen, maar ik had mezelf alleen maar voor de gek gehouden. Zoals Jenny en ik tot onze schade hadden ondervonden, kon ik mijn werk niet ontvluchten. Dat was wat ik deed, wat ik was. Althans, dat had ik gedacht tot het moment waarop ik in mijn buik was gestoken.
Nu was ik nergens meer zeker van.
Ik probeerde mijn twijfels terzijde te schuiven toen ik aan de slag ging. Na wat monsters van het weefsel en de lichaamssappen te hebben genomen voor verdere analyse, gebruikte ik een scalpel om heel voorzichtig de spieren, het kraakbeen en de inwendige organen te verwijderen, zodat ik het lichaam letterlijk van zijn laatste restjes menselijkheid ontdeed. Wie het ook was geweest, groot was hij zeker. We zouden nauwkeuriger metingen moeten verrichten op het skelet, maar hij was zeker één meter negentig en had een grove botstructuur.
Het zou dus niet gemakkelijk geweest zijn zo’n man te overmeesteren.
We zeiden bijna niets tijdens het werk. Tom bromde afwezig mee op de muziek van Dina Washington, terwijl Kyle de slang oprolde en vervolgens het rooster begon te ontdoen van alle insecten en andere smurrie die van het lichaam waren afgespoeld. Ik ging helemaal op in mijn werk toen de klapdeuren van de sectiezaal opeens openzwaaiden.
Het was Hicks.
‘Goedemorgen, Donald,’ klonk Toms hartelijke begroeting. ‘Vanwaar deze eer?’
De patholoog-anatoom nam niet de moeite te antwoorden en keek kwaad in Kyles richting. Zijn kale schedel glansde onder de felle lampen en leek wel van marmer. ‘Webster, wat doe jij hier in godsnaam? Ik heb je overal lopen zoeken.’
Kyle bloosde. ‘Ik was alleen even…’
‘Hij is al klaar,’ onderbrak Tom hem soepel. ‘Ik had hem gevraagd of hij me even kon helpen. Ik heb Dan Gardner beloofd dat ik hem zo snel mogelijk een voorlopig rapport zou sturen. Tenzij jij daar iets op tegen hebt?’
Al had Hicks dat gehad, dan kon hij dat moeilijk nu nog zeggen. Hij richtte zijn woede weer op Kyle. ‘Ik heb vanochtend een sectie te doen. Is alles gereed?’
‘Eh… Nee, maar ik heb Jason gevraagd de zaal…’
‘Ik had jou gevraagd daarvoor te zorgen, niet Jason! Ik weet zeker dat dr. Lieberman en zijn assistént het wel alleen af kunnen terwijl jij je bezighoudt met datgene waarvoor je betaald wordt.’
Het duurde even voor ik doorhad dat hij het over mij had. Tom glimlachte zuinigjes. ‘O, dat zal inderdaad wel lukken.’
Hicks snoof, teleurgesteld dat Tom hem niet tegensprak. ‘Over een halfuur moet alles klaarstaan, Webster. En je zorgt maar dat het lukt.’
‘Ja, meneer, het spijt me…’ zei Kyle, maar de patholoog-anatoom had zich al omgedraaid en de zware deuren zwiepten achter hem dicht.
‘Zo, nu voelt iedereen zich vast een stuk beter,’ zei Tom, die de stilte verbrak. ‘Sorry, Kyle. Het was niet mijn bedoeling dat je de wind van voren zou krijgen.’
De jongere man glimlachte, maar zijn wangen waren nog steeds vuurrood. ‘Ach, dat is niet zo erg. Maar dr. Hicks heeft gelijk. Ik moet nu echt…’
Voor hij zijn zin kon afmaken, zwiepte de deur weer open. Ik dacht even dat Hicks zich had bedacht, maar het was een jonge vrouw die er nogal gejaagd uitzag.
Ik nam aan dat dit de studente was over wie Tom het eerder had gehad. Ze was begin twintig en droeg een vaalroze T-shirt en een versleten cargobroek. Beide zaten strak om haar forse lichaam. Ze had haar geblondeerde haar met een rood-wit gestippelde haarband geprobeerd te fatsoeneren, en achter haar ronde brillenglazen had ze een vriendelijke, zij het wat gealarmeerde uitstraling. De stalen bolletjes en ringetjes die haar oren, neus en wenkbrauwen sierden, hadden eigenlijk raar moeten staan, maar op de een of andere manier was dat niet zo. Wanneer je eenmaal over de eerste schok heen was, leek al dat pijnlijk uitziende metaal juist wel bij haar te passen.
De deur was nog niet eens dicht toen ze al begon te praten. ‘O nee, hè. Niet te geloven dat ik te laat ben! Ik ben vroeg opgestaan zodat ik eerst nog even langs het terrein kon om mijn project te checken, maar toen ben ik de tijd helemaal vergeten! Het spijt me vreselijk, dr. Lieberman.’
‘Ach, je bent er nu toch,’ zei Tom. ‘Summer, ik geloof niet dat je David Hunter al hebt ontmoet? Hij is een Brit, maar dat moet je hem maar niet kwalijk nemen. En dit is Kyle. Hij heeft zolang op de winkel gepast.’
Er verscheen een verdwaasde glimlach op Kyles gezicht. ‘Aangenaam.’
‘Hoi.’ Summer keek hem stralend aan en ik zag nu pas dat ze een beugel had. Ze wierp een blik op het lijk, maar eerder uit belangstelling dan met walging. De meeste mensen zouden er best even van schrikken, maar het onderzoeksterrein bereidde studenten op een goede manier op dit soort gruwelijke taferelen voor. ‘Heb ik iets gemist?’
‘Nee, hij is nog steeds dood,’ stelde Tom haar gerust. ‘En als je je wilt omkleden… Je weet de weg.’
‘Oké.’ Ze draaide zich om en raakte daarbij met haar tas de roestvrijstalen trolley met instrumenten. ‘Sorry,’ zei ze terwijl ze haar hand uitstak om te zorgen dat hij niet helemaal omviel. En daarmee was ze verdwenen.
De rust keerde weer in de sectiezaal. Tom grinnikte even in zichzelf. ‘Summer is onze assistent-wervelwind.’
‘Ja, dat zag ik,’ antwoordde ik.
Kyle stond nog steeds naar de deur te staren met een uitdrukking alsof hij net een bombardement had meegemaakt. Tom wierp me een geamuseerde blik toe en schraapte zijn keel. ‘Kyle? De monsters?’
‘Wat is er?’ De technicus zag er daas uit, alsof hij niet meer precies wist waar hij was.
‘… die je net voor het lab zou gaan inpakken.’
‘O ja. Tuurlijk, komt voor elkaar.’
Met een laatste, hoopvolle blik richting de deur pakte Kyle alle monsters en vertrok.
‘Ik denk dat we wel mogen concluderen dat Summer een bewonderaar heeft,’ merkte Tom droog op. Hij draaide zich weer om naar de tafel en op dat moment trok er een spasme over zijn gezicht. Hij wreef over zijn borstbeen alsof er een luchtbel vastzat of zo.
‘Gaat het?’
‘Ja hoor, het is niks. Iedereen zou door Hicks last van maagzuur krijgen.’
De kleur van zijn gezicht oogde echter verre van goed. Hij strekte zijn arm uit naar de bak met instrumenten en slaakte een kreet.
‘Tom…?’
‘Hè, verdomme! Nee, niks aan de hand.’ Hij stak zijn hand omhoog alsof hij zich tegen me wilde verweren, maar maakte er een excuusgebaar van. ‘Het gaat prima. Echt.’
Ik geloofde er niets van. ‘Je was hier al voor mijn komst in de weer. Waarom neem je niet even een korte pauze?’
‘Omdat ik daar geen tijd voor heb,’ zei hij geïrriteerd. ‘Ik heb Dan beloofd dat hij zo snel mogelijk een voorlopig rapport zou krijgen.’
‘En dat krijgt hij ook. Summer en ik kunnen de rest van de weke delen wel verwijderen.’
Hij knikte knarsetandend. ‘Nou, heel even dan.’
Ik keek hoe hij de zaal verliet en merkte tot mijn schrik hoe fragiel hij eruitzag. Niet dat hij lichamelijk ooit een indrukwekkende verschijning was geweest, maar hij leek nu niet meer dan een zak botten. Hij wordt oud. Dat hoort nu eenmaal bij het leven, maar dat maakte het nog niet gemakkelijker te accepteren.
Toms cd was allang afgelopen en het was volkomen stil in de zaal. Ik hoorde in het belendende kantoor de telefoon overgaan. Niemand nam op en na een tijdje hield het rinkelen ook op.
Ik richtte me weer op het stoffelijk overschot. Het skelet was bijna helemaal ontvleesd. We konden het resterende weefsel verwijderen door de botten in schoonmaakmiddel te koken. Aangezien het niet echt handig is om het hele skelet in een vat onder te dompelen, moest er dus eerst nog een ander akelig karweitje worden uitgevoerd.
De exarticulatie.
Oftewel het loshalen van de schedel, het bekken, de benen en de armen, wat zorgvuldig maar ook met brute kracht diende te gebeuren. Alle eventuele schade aan het bot moest nauwkeurig worden genoteerd, zodat die niet kon worden aangezien voor perimortaal letsel. Ik was net begonnen met het lossnijden van de schedel, waarbij ik omzichtig het kraakbeen tussen de tweede en de derde wervel doorsneed, toen Summer weer binnenkwam.
Afgezien van de piercings in haar oren en neus leek ze door de operatiekleren en schort nu lang niet meer zo’n vreemde verschijning hier. Haar geblondeerde haren gingen schuil onder een kapje. ‘Waar is dr. Lieberman?’
‘Hij moest even weg.’ Meer wilde ik er niet over zeggen. Tom zou niet willen dat een van zijn studenten wist dat hij ziek was.
Summer nam genoegen met mijn antwoord. ‘Zal ik met het schoonmaakmiddel beginnen?’
Ik wist niet zeker wat Tom van plan was geweest, maar dat leek me eigenlijk wel een goed idee. We begonnen grote roestvrijstalen ketels te vullen met een oplossing van schoonmaakmiddel en zetten die vervolgens op een stel branders. Hoewel de krachtige afzuigkap erboven het merendeel van de stoom en de stank opzoog, veroorzaakte de combinatie van chloor en kokend bindweefsel een geur die verontrustend genoeg deed denken aan wasserettes en slechte restaurants.
‘U komt dus uit Engeland?’ vroeg Summer terwijl ze in de weer was.
‘Klopt.’
‘Hoe bent u hier dan verzeild geraakt?’
‘Dit is gewoon een onderzoeksreis.’
‘Zijn er in Engeland dan geen onderzoeksinstellingen?’
‘Jawel, maar niet zoals hier.’
‘Ja, het onderzoeksterrein is best cool.’ Haar grote ogen namen me vanachter haar brillenglazen op. ‘Hoe is het om daar forensisch antropoloog te zijn?’
‘Meestal koud en nat.’
Ze lachte. ‘Maar afgezien daarvan. Is het anders?’
Ik wilde er eigenlijk niet over praten, maar ze bedoelde het goed. ‘Nou ja, de basis is hetzelfde, maar er zijn wel een paar verschillen. Zo hebben we minder ordehandhavingsinstanties dan jullie.’ Voor een buitenstaander was het soms duizelingwekkend hoeveel zelfstandige sheriff- en politiedepartementen, laat staan staats- en federale instanties er in de Verenigde Staten bestonden. ‘Het voornaamste verschil zit ’m echter in het klimaat. Afgezien van die paar keer dat het een belachelijk warme zomer is, krijgen we meestal niet te maken met lijken die helemaal uitgedroogd zijn, zoals hier. Het ontbindingsproces gaat vaak met meer vocht gepaard, en dus ook met meer schimmels en slijm.’
Ze vertrok haar gezicht. ‘Getver. Wel eens overwogen om te emigreren?’
Ik kon mijn lachen niet bedwingen. ‘Je bedoelt, om in het zonnige zuiden te gaan werken? Nee, eerlijk gezegd niet.’ Ik vond dat ik nu wel genoeg over mezelf had verteld en vroeg dus: ‘En jij? Wat zijn jouw plannen?’
Summer begon aan een geanimeerde beschrijving van haar leven tot nu toe, zoals dat ze in een café in Knoxville werkte om te sparen voor een auto. Ik zei weinig en liet haar rustig haar monoloog afdraaien. Haar werk leed er niet onder en de woordenstroom werkte bovendien ontspannend. Toen Tom terugkwam voelde ik me dan ook best goed en was verbaasd te zien dat er al bijna twee uur voorbij waren gegaan.
‘Jullie hebben zo te zien vooruitgang geboekt,’ zei hij goedkeurend terwijl hij naar de snijtafel liep.
‘Er zijn ook weinig complicaties.’ Ik vroeg hem in het bijzijn van Summer niet hoe het met hem ging, maar ik zag dat hij zich beter voelde.
Hij wachtte tot ze ging kijken bij de ketels die op de branders stonden te pruttelen en wenkte me toen. ‘Sorry dat het zo lang duurde. Ik heb Dan Gardner net gesproken. Er is een interessante ontwikkeling. De vingerafdrukken van Terry Loomis, de man wiens portemonnee in de hut is aangetroffen, staan niet in de database, dus ze kunnen nog steeds niet met zekerheid zeggen dat hij het is.’ Hij gebaarde naar het stoffelijk overschot voor hem. ‘Maar ze hebben die afdrukken op het filmkokertje wel kunnen plaatsen. Die zijn van ene Willis Dexter, een zesendertigjarige monteur uit Sevierville.’
Sevierville lag in de buurt van Gatlinburg, zo’n dertig kilometer van de plaats waar het lichaam was gevonden. ‘Maar dat is toch goed?’
‘Ja, dat lijkt me wel,’ beaamde hij. ‘Ze hebben elders in de hut nog een paar afdrukken van Dexter gevonden. Een ervan op een creditcardafschrift van een week geleden, dat in Loomis’ portemonnee zat.’
Dat wees er dus op dat Terry Loomis het slachtoffer was en dat hij vermoord was door Willis Dexter. Tom had echter nog steeds een wat vreemde uitdrukking op zijn gezicht, dus zo simpel zou het wel niet zijn. ‘En hij zit nu dus in voorlopige hechtenis?’
Tom nam zijn bril van zijn neus en begon die met een raadselachtige grijns te poetsen. ‘Nee, dat is het nu juist. Willis Dexter blijkt een halfjaar geleden bij een auto-ongeluk om het leven te zijn gekomen.’
‘Dat kan niet,’ zei ik. Dan waren de vingerafdrukken óf niet van hem óf iemand had een verkeerde naam op de overlijdensakte gezet.
‘Nee, inderdaad.’ Tom zette zijn bril weer op. ‘En daarom gaan we morgenochtend vroeg zijn lijk opgraven.’
Je bent negen wanneer je je eerste dode lichaam ziet. Je hebt je zondagse kleren aan en wordt een kamer vol houten stoelen binnengeleid, waar vooraan een glanzende doodskist staat. Hij rust op schragen die met een versleten, zwartfluwelen stof zijn bedekt. Een hoek van een van de bloedrode boordsels is losgeraakt. Je wordt afgeleid door de manier waarop die een bijna perfect achtje vormt, zodat je al bijna bij de doodskist bent voor je bedenkt dat je er ook in zult moeten kijken.
En daar ligt je opa. Hij ziet er… anders uit. Zijn gezicht lijkt op de een of andere manier van was en zijn wangen zijn ingevallen, net als wanneer hij zijn kunstgebit had vergeten in te doen. Zijn ogen zijn gesloten, maar ook dat lijkt er niet helemaal normaal uit te zien.
Je staat als aan de grond genageld en voelt een bekende druk in je borstkas. Een hand op je rug duwt je naar voren.
‘Toe maar, kijk maar even.’
Je herkent de stem van je tante. Maar ze had je helemaal niet naar voren hoeven te duwen. Je snuft, wat je een draai om de oren oplevert.
‘Je zakdoek!’ sist je tante je toe. Ditmaal kwam het nu eens niet door die bijna voortdurende loopneus van je. Je probeerde alleen maar te herkennen welke andere geuren er onder de parfum en de geurkaarsen schuilgingen.
‘Waarom heeft hij zijn ogen dicht?’ vraag je.
‘Omdat hij bij de Heer is,’ zegt je tante. ‘Ziet hij er niet vredig uit? Net alsof hij slaapt, hè.’
Maar jij vindt helemaal niet dat het lijkt alsof hij slaapt. Wat daar voor je in de kist ligt, ziet er niet uit alsof het ooit heeft geleefd. Je staart ernaar en probeert te zien waar dat verschil ’m nu precies in zit, tot je ferm de kamer weer uit wordt geduwd.
In de jaren daarna roepen die herinneringen aan het lijk van je opa elke keer weer datzelfde gevoel van verbazing op, diezelfde spanning in je borstkas. Het is een van je eerste oorspronkelijke herinneringen. Maar pas op je zeventiende gebeurt er iets waardoor je leven echt voorgoed verandert.
Je zit tijdens de lunchpauze op een bankje te lezen: een vertaling van Thomas van Aquino’s Summa Theologiae, die je uit de bibliotheek hebt gestolen. Het is natuurlijk zware, ongekunstelde kost, maar er staan ook wel interessante dingen in. ‘Het wezen en de essentie van iets zijn twee afzonderlijke zaken.’ Dat zint je wel, bijna net zozeer als Kierkegaards bewering dat ‘in het licht van de dood zich grote passies openbaren, zowel goede als slechte’. Ze spreken elkaar echter allemaal tegen en geen van de theologen of filosofen die je hebt gelezen, heeft je echt antwoorden te bieden. Maar ze zitten er wel dichterbij dan de aanmatigende voordrachten over Camus en Sartre van de andere tweedejaarsstudenten, die hun onwetendheid achter een masker van verhalen verbergen. Je bent ze nu al ontgroeid, net zoals je al bezig bent Aquino en de rest te ontgroeien. Je begint zelfs te vermoeden dat je de antwoorden misschien in geen enkel boek zult vinden. Maar waar dan wel?
Thuis wordt er de laatste tijd op zachte toon gesproken over hoe duur de universiteit wel niet is. Maar dat kan je niks schelen. Dat geld zal wel ergens vandaan komen. Je weet immers al jaren dat je bijzonder bent, dat je voor grootse dingen bent voorbestemd.
Dat staat in de sterren.
Tijdens het lezen slik je als een soort robot de meegebrachte boterhammen door, zonder ervan te genieten of ze te proeven. Voedsel is niet meer dan brandstof. De laatste operatie heeft de loopneus verholpen waarvan je sinds je jeugd al last hebt gehad, maar dat is wel ten koste van iets anders gegaan. Je reukzin is zo goed als verdwenen, waardoor alles behalve heel pittig voedsel even neutraal smaakt als watten.
Je hebt je smakeloze boterham op en legt het boek weg. Je bent net opgestaan van het bankje wanneer het geluid van piepende remmen door een vlezige bons wordt gevolgd. Je kijkt op en ziet een vrouw door de lucht vliegen. Ze lijkt even te zweven, alvorens vlak voor je voeten als een hoopje ledematen op de stoep te kwakken. Ze ligt in een rare draai op haar rug, haar gezicht naar de hemel. Haar ogen – groot en geschrokken – maken even contact met de jouwe. Zonder pijn of angst, alleen maar verbazing. Verbazing en nog iets anders.
Kennis.
En dan worden haar ogen dof, en instinctief weet je dat welke kracht deze vrouw ook bezielde, die nu weg is. Wat er voor je voeten ligt, is niet meer dan een zielig hoopje kapotte botten en vlees, meer niet.
Je blijft als verdoofd staan terwijl andere mensen zich rond het lichaam verzamelen en je opzij duwen, zodat je het lichaam niet meer kunt zien. Maar dat is niet erg. Dat wat je moest zien, heb je immers al gezien.
Je ligt die hele nacht te woelen en probeert je elk detail weer voor de geest te halen. Het voelt alsof je geschrokken bent, maar ook buiten adem, alsof je op het punt van iets heel groots staat. Je weet dat je een glimp hebt opgevangen van iets heel gewichtigs, iets wat zowel alledaags als heftig is. Behalve dat de blik van de vrouw, die ogen die zich in de jouwe leken te boren, je om de een of andere reden nu erg genoeg ontglipt. Je wilt – nee, het is zelfs van levensbelang – dat je je dat moment weer voor de geest kunt halen, omdat je alleen dan zult begrijpen wat er is gebeurd. Maar je geheugen kan het niet aan, net zomin als die keer dat je in de kist van je opa keek. Het is te subjectief, te onbetrouwbaar. Zoiets belangrijks vereist een meer klinische aanpak.
Een meer permanente aanpak.
De volgende dag haal je al het studiegeld van je spaarrekening en koop je je eerste fototoestel.