14

Toen ik bij het mortuarium aankwam, zag ik dat de gezette receptionist weer dienst had. ‘Hebt u ’t al gehoord van dr. Lieberman?’ vroeg hij. De zangerige toon waarop hij sprak paste totaal niet bij zijn forse gestalte. Hij zag er beteuterd uit toen ik ‘ja’ zei en schudde zijn hoofd misprijzend zodat zijn onderkinnen wel drilpudding leken. ‘Wat erg, hè. Ik hoop maar dat het allemaal goed komt.’ Ik knikte alleen maar terwijl ik mijn pasje voor de kaartlezer hield en naar binnen ging.

Ik nam niet de moeite me om te kleden; ik was immers niet van plan lang te blijven.

Paul was in de sectiezaal waar Tom gisteravond nog druk in de weer was geweest. Hij stond over de inhoud van een opengeslagen map gebogen, maar keek op toen ik binnenkwam. ‘Hoe ging het met hem?’

‘Nog zo’n beetje hetzelfde.’

Hij gebaarde naar de papieren voor hem. In het felle, fluorescerende licht was zijn vermoeidheid nog duidelijk te zien en hij had donkere wallen onder zijn ogen. ‘Ik was Toms aantekeningen net aan het doornemen. Ik weet wel iets van de achtergrond van dit alles, maar het zou handig zijn als je me even kon bijpraten.’

Paul luisterde zonder iets te zeggen naar mijn relaas. Dat het lichaam dat we op de begraafplaats hadden gevonden vrijwel zeker van Willis Dexter was en dat het stoffelijk overschot dat we uit Dexters graf hadden opgegraven, waarschijnlijk toebehoorde aan ene Noah Harper, een kruimeldief. Ik beschreef de roze tanden die we zowel bij Harper als bij Terry Loomis, het slachtoffer uit de berghut, hadden aangetroffen en hoe dat in tegenspraak leek te zijn met het bloedverlies en de vele verwondingen. Toen ik hem vertelde dat bij beide mannen het tongbeen nog intact was en dat we tot nu toe nog geen messporen op de botten hadden aangetroffen, grijnsde Paul vermoeid.

‘Het is het een of het ander. De doodsoorzaak kan verstikking zijn, of messteken, maar niet allebei. Dan moeten we dus maar hopen dat we sluitend bewijs voor een van de twee vinden.’ Hij wierp nog een blik op de dossiermap voor hem en leek te proberen daar kracht uit te putten. ‘Zou je er bezwaar tegen hebben hieraan door te werken?’

Ik had gehoopt die vraag eerder te horen, maar de huidige omstandigheden gaven weinig reden tot vreugde. ‘Nee, maar ik wil niet voor nog meer spanning zorgen. Zou het niet beter zijn als iemand anders het overneemt?’

Paul klapte de map dicht. ‘Ik vraag je niet om beleefd te zijn. Met Tom in het ziekenhuis zullen we het op de faculteit behoorlijk druk krijgen. Ik zal je helpen waar ik kan, maar de komende paar dagen worden denk ik nogal hectisch. Eerlijk gezegd kunnen we je hulp goed gebruiken en het lijkt me nogal dom om daar geen gebruik van te maken, aangezien je goed op de hoogte bent.’

‘En Gardner dan?’

‘Dit is een mortuarium, geen plaats delict. Het is niet aan hem. Als hij onze hulp wil moet hij ons vertrouwen, of iemand anders zoeken, zoveel heb ik hem wel duidelijk gemaakt. En dat gaat hij echt niet doen, niet nu hij Tom ook kwijt is, en dat zo kort nadat Irving werd gepakt.’

Die opmerking bracht even een soort schuldgevoel bij me naar boven. Door Toms hartaanval was ik de verdwijning van de profielschetser zelfs even helemaal vergeten. ‘En Hicks dan?’

Pauls gezicht verstrakte. ‘Hicks kan de pot op.’

Het was duidelijk dat hij niet in de stemming was voor concessies en ik bedacht dat de patholoog en Gardner wel even aan zijn manier van werken zouden moeten wennen.

‘Oké,’ zei ik. ‘Zal ik doorgaan met het reconstrueren van de opgegraven resten?’

‘Dat kan wel even wachten. Gardner wil graag weten of die botten uit het bos inderdaad van Willis Dexter zijn. Summer is alles al aan het uitpakken en op dit moment heeft dat voorrang.’

Ik maakte aanstalten om weg te gaan toen ik opeens bedacht dat ik hem nog iets wilde vragen. ‘Mary zei dat Tom haar eerder iets duidelijk had proberen te maken. Ze zei dat het klonk alsof hij “Spaans” zei. Zegt jou dat iets?’

‘Spaans?’ Paul keek me niet-begrijpend aan. ‘Nee, dat zegt me niets.’

Ik liep naar de kleedkamer nadat Paul me had gezegd dat hij naar een ingelaste faculteitsvergadering moest, maar dat hij meteen daarna weer zou terugkomen. Summer was al in de sectiezaal waar de botten uit Steeple Hill naartoe waren gebracht en was de laatste bewijszakjes uit dozen aan het halen.

Op de een of andere manier verbaasde het me niet dat Kyle er ook was.

Ze gingen helemaal op in hun gesprek en hoorden me dus niet binnenkomen. ‘Hallo,’ zei ik.

Summer slaakte een kreet en draaide zich met een ruk om, waarbij ze bijna de zak die ze net had opgepakt op de grond liet vallen. ‘O mijn god!’ Ze hapte naar adem, maar ontspande toen ze zag dat ik het was.

‘Sorry, dat was niet mijn bedoeling.’

Ze wist nog net een bibberig glimlachje tevoorschijn te toveren. Onder haar geblondeerde haar zag ik een betraand en vlekkerig gezicht. ‘Geeft niet, hoor. Ik had u alleen niet horen aankomen. Kyle was me even komen helpen.’

De mortuariumassistent keek gegeneerd, maar tegelijkertijd ook zelfingenomen.

‘Hoe gaat het met je, Kyle?’

‘O, best goed.’ Hij wapperde even met de vingertoppen van de door een handschoen omhulde hand waaraan hij zich had geprikt. ‘Het is mooi geheeld.’

Als de naald geïnfecteerd was, zou het niet uitmaken of de wond geheeld was of niet. Dat wist hij zelf ook donders goed. Maar als hij zich groot wilde houden, wilde ik geen spelbreker zijn.

‘Summer vertelde me net over dr. Lieberman,’ zei hij. ‘Hoe gaat het met hem?’

‘Zijn toestand is stabiel.’ Dat klonk beter dan zeggen dat er geen verandering was.

Summer zag eruit alsof ze elk moment weer in huilen kon uitbarsten. ‘Ik zou willen dat ik meer had kunnen doen.’

‘Je hebt het heel goed gedaan,’ verzekerde Kyle haar. Zijn bolle gezicht stond ernstig. ‘Hij redt het vast wel.’

Summer schonk hem een beverig lachje, dat door hem beantwoord werd. Op dat moment herinnerde hij zich echter dat ik er nog was. ‘Nou, eh… Dan kan ik maar beter gaan. Tot ziens, Summer.’

De kuiltjes in haar wangen werden dieper. ‘Dag, Kyle.’

Zo, zo. Misschien ontstond er uit al deze ellende dan toch nog iets moois.

Toen Summer en ik na Kyles vertrek samen de laatste botten uitpakten, leek ze echter wat lusteloos en haar gebruikelijke enthousiasme leek verdwenen.

‘Kyle heeft gelijk. Het is nog een geluk dat jij hier gisteravond was,’ zei ik tegen haar.

Toen ze haar hoofd schudde lichtten haar piercings even op door de felle lampen die boven de tafel hingen. ‘Ik heb helemaal niets gedaan. Ik heb het gevoel dat ik juist méér had moeten doen. Iets van reanimatie of zo.’

‘Je hebt ervoor gezorgd dat hij zo snel mogelijk in het ziekenhuis lag. En dat is het belangrijkste.’

‘Ik hoop het maar. Hij leek nergens last van te hebben, weet u, hooguit een beetje moe, maar dat was het. Hij maakte nog een grapje dat hij mijn pizza nu moest betalen, omdat hij me tot zo laat hier had gehouden.’ Er flitste een zweem van een glimlach over haar gezicht. ‘Maar om tien uur heeft hij me uiteindelijk toch naar huis gestuurd. Hij zei dat hij zelf ook zou gaan, maar nog even iets wilde checken.’

Haar opmerking prikkelde mijn nieuwsgierigheid. ‘Zei hij ook wát?’

‘Nee, maar ik nam aan dat het te maken had met het stoffelijk overschot uit die berghut. Ik ben me gaan omkleden en wilde net naar buiten gaan toen ik zijn mobieltje hoorde overgaan. Die oubollige ringtone van hem, u kent ’m wel.’

Als Tom die omschrijving van Dave Brubecks ‘Take Five’ had gehoord, zou hij vast en zeker een paar snedige opmerkingen hebben gemaakt. Ik knikte alleen maar kort.

‘Ik sloeg er geen acht op, maar daarna hoorde ik opeens een bons in de sectiezaal. Ik rende naar binnen en trof hem op de grond aan.’ Ze snufte en veegde wat tranen weg. ‘Toen heb ik het alarmnummer gebeld, zijn hand in de mijne genomen en tot de ambulance er was tegen hem gepraat. U weet wel, om hem te zeggen dat het goed zou komen, en zo. Ik weet niet zeker of hij me wel hoorde, maar dat schijnt te helpen. Toch?’

‘Daar heb je heel goed aan gedaan,’ stelde ik haar gerust. ‘Was hij toen bij bewustzijn?’

‘Niet echt, maar hij was ook niet helemaal weg. Hij bleef de naam van zijn vrouw maar herhalen, alsof hij zich zorgen maakte over haar. Ik dacht dat hij misschien bang was dat ze zou schrikken wanneer ze het hoorde, dus ik heb hem gezegd dat ik haar zou bellen. Ik dacht dat het misschien beter was als ze het van mij vernam in plaats van van het ziekenhuis.’

‘Ik weet zeker dat Mary dat inderdaad fijn vond.’ Ik wist zelf maar al te goed dat dat soort telefoontjes nooit prettig is, wie de boodschapper ook is.

Summer snufte nog een keer en veegde haar neus af. Een blonde pluk haar was losgeraakt uit haar haarband, zodat ze er nog jonger uitzag dan ze al was.

‘Ik heb zijn bril en zijn mobieltje in een kastje gestopt bij de snijtafel in uw sectiezaal. Dat is toch niet erg, hè? Ze lagen op de grond en ik wist niet waar ik ze anders moest laten.’

Ik wilde net gaan zeggen dat ik ze aan Mary zou geven toen haar woorden pas echt tot me doordrongen. ‘Je bedoelt dat die in mijn sectiezaal op de grond lagen?’

‘Ja. Had ik dat dan nog niet gezegd? Dat is de plek waar dr. Lieberman in elkaar is gezakt.’

‘Maar wat had hij daar te zoeken? Ik was ervan uitgegaan dat Tom hier een hartaanval had gekregen.’

‘Dat weet ik niet. Is dat dan belangrijk?’ vroeg ze verontrust.

Ik verzekerde haar dat dat niet zo was, maar had eerlijk gezegd zo mijn twijfels. Tom was bezig geweest het skelet van Terry Loomis te reconstrueren. Waarom zou hij die werkzaamheden hebben afgebroken om naar het opgegraven lijk te gaan kijken?

Die vraag bleef aan me knagen terwijl we de schedel en de andere botten van de begraafplaats in gereedheid brachten voor röntgenfoto’s, maar het duurde nog een heel uur voor ik er iets aan kon doen. Ik liet Summer achter om een begin te maken met het schoonmaken van de botten en liep zelf naar de plaats waar Tom in elkaar was gezakt.

De zaal zag er nog precies zo uit als ik hem had achtergelaten. De schedel en de grotere botten lagen op de snijtafel, terwijl de rest nog in plastic dozen ernaast op de grond stond. Ik bleef een tijdje staan kijken of ik kon bespeuren of er iets was verplaatst of veranderd. Als dat al het geval was, zag ik het in ieder geval niet.

Ik liep naar het kastje waar Summer Toms mobieltje en bril in had gedaan. De bril zag er zonder de drager ervan zowel bekend als eenzaam uit. Of misschien maakte ik dat er door alle emoties zelf van.

Ik liet hem in mijn zak glijden en wilde het mobieltje ook net wegstoppen toen ik een ingeving kreeg. Ik aarzelde, voelde het gewicht van het toestel in mijn hand en probeerde te bedenken of dat wat ik van plan was een te grote privacyschending was.

Dat hangt ervan af wat je vindt.

De telefoon stond aan, maar de batterij was nog niet leeg. Het lijstje met ontvangen oproepen was snel gevonden. De recentste was van drie minuten over tien, wat precies overeenkwam met wat Summer me net had verteld.

Precies het moment dat Tom zijn hartaanval had gekregen.

Ik hield mezelf voor dat dat evengoed toeval kon zijn, dat er geen verband tussen de twee gebeurtenissen hoefde te bestaan. Maar er was maar één manier om daarachter te komen.

Het was een plaatselijk, vast telefoonnummer uit Knoxville. Ik toetste het nummer in op mijn eigen mobieltje. Ik voelde me toch al niet zo zeker van mijn zaak, dus ik wilde hier niet ook nog eens Toms mobieltje voor gebruiken. Ik bleef aarzelen. Na wat je allemaal al hebt gedaan, kun je het nu net zo goed even proberen.

Ik drukte op de bel-toets.

Het duurde even, maar toen hoorde ik een ingesprektoon. Ik hing met een wat ontgoocheld gevoel op en wachtte een minuut voor ik het nog een keer probeerde. Ditmaal ging hij wel over. Mijn hartslag versnelde terwijl ik wachtte tot er iemand zou opnemen.

Er werd alleen niet opgenomen. De telefoon ging een paar keer over – een monotone, regelmatige herhaling. Uiteindelijk legde ik mezelf erbij neer dat er niet zou worden opgenomen en hing zelf op.

Ik kon zo tien verklaringen bedenken voor het feit dat het nummer eerst in gesprek was geweest en dat er vervolgens niet werd opgenomen. De persoon aan de andere kant van de lijn was misschien even de deur uitgegaan of had besloten niet op te nemen omdat hij of zij het nummer niet herkende. Speculeren had echter weinig zin.

Toen ik terugliep naar de andere sectiezaal wist ik zelf namelijk al dat ik het niet zou laten rusten tot ik het wist.

 

Ik had het de rest van de dag te druk om het telefoonnummer nog een keer te proberen. De botten van Steeple Hill moesten nog worden schoongemaakt, maar dat was een relatief eenvoudig karwei. Aaseters en insecten hadden alle weke delen al weggevreten, dus de resten moesten alleen nog met schoonmaakmiddel worden ontvet.

Ik had de botten net in de daartoe bestemde vaten gestopt toen de medische dossiers van Noah Harper en Willis Dexter bij het mortuarium werden afgeleverd. Ik wist dat Gardner zo snel mogelijk wilde weten of het inderdaad om deze twee mannen ging en liet het verdere schoonmaakwerk dan ook aan Summer over zodat ik me aan die taak kon wijden.

Dexters identiteit bleek het gemakkelijkst te bevestigen. De röntgenfoto’s die we die ochtend van de schedel uit het bos hadden genomen, vertoonden identieke fracturen als die op de foto’s van de sectie die op de monteur was gepleegd. We hadden het eigenlijk al verwacht, maar nu was het wel officieel: Willis Dexter kon de moorden niet hebben gepleegd. Hij was inderdaad een halfjaar daarvoor bij een auto-ongeluk om het leven gekomen.

Nu restte alleen nog de vraag wiens lichaam dan in zijn graf had gelegen.

Dat het Noah Harper was leek niemand nog te betwijfelen, maar we hadden meer nodig dan een paar oppervlakkige overeenkomsten op grond van leeftijd en ras. Anders dan bij Dexter hadden we geen sectierapport van vroeger en geen gebitsgegevens aan de hand waarvan we hem konden identificeren. En hoewel de versleten heup en de enkelgewrichten die ik bij het lichaam uit de doodskist had aangetroffen een goede verklaring boden voor Harpers kenmerkende hinken, zaten er in zijn medisch dossier geen röntgenfoto’s van die heup. De kruimeldief had zich duidelijk geen tandartsbezoeken of ziektekostenverzekering kunnen veroorloven.

Uiteindelijk kon ik Harper identificeren aan de hand van de breuken die hij in zijn jeugd aan zijn opperarm- en dijbeen had opgelopen. Daar waren wel röntgenfoto’s van en hoewel het skelet van de volwassen man oud en versleten was, waren de geheelde breuklijnen in zijn botten duidelijk te zien.

Tegen de tijd dat ik met zekerheid durfde te zeggen aan wie de stoffelijke overschotten hadden toebehoord, was het alleen al laat. Summer was een paar uur geleden vertrokken en Paul had gebeld dat zijn vergaderingen waren uitgelopen en dat hij het vandaag niet meer zou redden. Ik gaf hem eigenlijk groot gelijk dat hij naar zijn zwangere vrouw thuis ging, in plaats van nog langer door te werken. Goed zo, jongen.

Ik had best nog even willen doorgaan, maar het was zowel emotioneel als lichamelijk een inspannende dag geweest. En dat niet alleen; ik had sinds mijn ontbijt niets meer gegeten. Hoe graag ik de verloren tijd ook had willen inhalen, mezelf uithongeren was niet de juiste aanpak.

Ik belde Mary tijdens het omkleden om te vragen hoe het met Tom ging. Haar telefoon stond uit, wat waarschijnlijk betekende dat ze nog aan zijn bed zat. Toen ik de intensive care zelf belde, deelde een verpleegster me beleefd mee dat zijn toestand nog stabiel was, wat waarschijnlijk betekende dat er geen verandering was. Ik wilde mijn mobieltje net wegstoppen toen ik me het nummer herinnerde dat ik van Toms mobiel had overgenomen.

Na die eerste poging was dat me geheel ontschoten. Ik belde het nummer terwijl ik het mortuarium verliet na een wat oudere, zwarte man die nu achter de receptiebalie zat, gedag te hebben geknikt.

Weer in gesprek.

Dat betekende in ieder geval wel dat er iemand thuis was. Ik duwde de zware, glazen deuren open en stapte naar buiten. De avond was over het bijna verlaten ziekenhuisterrein gevallen en de schemering wierp een doodse, gouden gloed over alles. Ik belde nog een keer en ditmaal ging de telefoon wel over. Ik vertraagde mijn pas, in afwachting van wie er zou opnemen. Kom op, neem nou op.

Maar er werd niet opgenomen. Ik hing met een gefrustreerd gevoel zelf ook weer op, maar toen ik mijn mobieltje liet zakken leek het net alsof ik ergens een soort echo hoorde.

Vlakbij ging een telefoon over.

Alleen hield het geluid op voor ik kon horen waarvandaan precies. Ik wachtte, maar hoorde alleen maar wat vogelgekwetter en het geraas van verkeer in de verte. Ik ging ervan uit dat ik vast gewoon wat te heftig reageerde op iets wat hoogstwaarschijnlijk toeval was en belde het nummer nog een keer.

De stilte om me heen werd verbroken door een troosteloos gerinkel.

Zo’n dertig meter verderop, gedeeltelijk verscholen achter een grasveldje met grote struiken, stond een telefooncel, die niet in gebruik was. Nog steeds maar half gelovend dat dit geen stom toeval was, hing ik op. Het gerinkel stopte meteen.

Ik drukte op de herhalingstoets en liep naar de telefooncel. De telefoon ging inderdaad weer over. Het geluid werd harder naarmate ik dichterbij kwam en weerklonk net iets na de schrille versie die uit mijn mobieltje klonk. Ditmaal wachtte ik tot ik vlakbij stond voor ik ophing.

En weer was het doodstil.

De telefoon hing onder een soort afdakje, gewoon in de open lucht dus. De takken van de dichtstbijzijnde struik waren eromheen gegroeid, zodat hij verzonken leek in het groen. Nu snapte ik waarom de lijn ofwel bezet was ofwel dat er niet werd opgenomen. Ziekenhuizen zijn een van de weinige plekken waar telefooncellen nog gebruikt worden, door bezoekers die familieleden of taxi’s willen bellen. Maar als die telefoon zelf overging, zou niemand de moeite nemen op te nemen.

Ik stapte wat dichterbij zonder verder iets aan te raken. Iemand had Tom dus gisteravond hiervandaan gebeld. Maar waarom? Dat snapte ik pas toen ik naar het pad keek dat ik zelf net had genomen. Door de verwilderde takken heen had je van hieraf perfect zicht op de ingang van het mortuarium.

En op iedereen die daar uitkwam.