·9·
Katie James kreunde toen het zonlicht de kamer binnen stroomde. Hoewel ze de balie speciaal had gevraagd om haar drie keer achter elkaar wakker te bellen, in de naïeve veronderstelling dat een van die telefoontjes misschien wel door de mist rondom haar benevelde brein zou weten te dringen, was het de receptie kennelijk toch niet gelukt om haar wakker te krijgen. Ze was uitgeput van al het reizen, het wisselen van tijdzone en het slaapgebrek dat dat met zich meebracht, en bovendien, wie wilde er nu opstaan uit zijn warme bed om naar een begrafenis te gaan? Nog steeds half versuft ging ze rechtop zitten en trok de lakens op tot aan haar nek. Ze hoestte, wreef over haar keel en keek snel even op de klok.
O shit! Ze was echt te laat. Hou het lijk nog even boven de grond. Ik kom eraan!
Ze sprong op, rende naakt de badkamer in en tien wazige minuten later had ze gedoucht en zich aangekleed en sloeg ze terwijl haar haar nog nat was de deur van de hotelkamer achter zich dicht. Het leven van een journalistieke globetrotter had haar er in ieder geval op voorbereid om als het moest heel snel in actie te komen. Prima, ze ging naar een begrafenis. Maar wat ze nu echt nodig had, was een mojito . Of eigenlijk drie mojito’s, om te beginnen. Daarna zou ze dan aan de bourbon gaan, en vervolgens een stel martini’s en een paar gin-tonics. Aan discriminatie deed ze niet. Alles waar alcohol in zat, was haar even lief.
Het was begonnen met te veel in kroegen hangen en je best doen om gelijke tred te houden met de jongens die verslag deden van het zoveelste grote buitenlandse nieuwsverhaal. Maar rond de tijd dat ze haar tweede Pulitzerprijs had gewonnen, en daarbij bijna het leven had gelaten, was haar drankgebruik uit de hand gelopen. Na die bijna-doodervaring had Katie heel goede redenen gehad om te drinken, maar die redenen hield ze altijd voor zich.
De drank was pas een carrièreprobleem geworden toen haar redacteur opmerkte dat ze vaak met dubbele tong sprak, dat haar ogen ’s middags bloeddoorlopen waren en dat ze af en toe vergat waar ze nu weer naartoe moest, welke artikelen ze nu weer moest schrijven, en wiens reet ze nu weer moest likken. Haar redacteur had de waarnemend hoofdredacteur op de hoogte gebracht, en zo was de aanstootgevende waarheid steeds hoger in de hiërarchie bekend geworden. Al die mensen waren zelf ook dronkelappen, dronkelappen die erin waren geslaagd om de traditie van de overvloedig besprenkelde zakenlunch voort te zetten tot in de eenentwintigste eeuw, maar zij had het zwaar te verduren gekregen, en uiteindelijk was ze overgeplaatst naar de afdeling die zich bezighield met de overlijdensartikelen.
En hier was ze dan. Ze deed verslag van de staatsbegrafenis van een geliefde Schotse leider, die belachelijk oud was geworden, honderdvier of zoiets. Ze was hier helemaal naartoe gekomen om een in een kilt gehuld, verschrompeld mannetje met een gezicht als een Shar-Peihond in een gigantische grafkist te zien liggen, als een miniatuurpoppetje in een reusachtig grote speelgoedkist. Bij zo’n tafereeltje moest ze eerder lachen dan huilen.
Katie James was inmiddels fulltime bezig met de overlijdensberichten. In het New-Yorkse journalistenwereldje was er een paar weken lang druk over geroddeld en daarna had niemand zich er nog druk om gemaakt.
Niemand behalve Katie.
Ze had de AA geprobeerd, maar alleen omdat haar redacteur had gedreigd haar anders op straat te zetten. De twee Pulitzerprijzen die ze voor die rotkrant had verdiend, was de man duidelijk vergeten, en dat gold ook voor de wond in haar linkerarm die nooit goed geheeld was. Of de steengoede artikelen waarmee ze in de loop der jaren telkens weer was komen aanzetten, en die ze had weggesleept uit de gevaarlijkste, meest chaotische uithoeken ter wereld. Dat alles had een enorme wissel getrokken op haar persoonlijke leven, of, om het wat nauwkeuriger te formuleren, het gevolg van dat alles was dat ze buiten haar werk eigenlijk geen persoonlijk leven had. Ze had in haar bestaan inmiddels vierentachtig verschillende landen bezocht en precies één keer een blind date gehad… met een Pakistani die haar had verteld dat ze hem aan zijn favoriete koe deed denken. Nou bedankt! Ze vroeg zich af of zijn neus na die stomp ooit nog goed geheeld zou zijn.
En toen, drie jaar voor haar biologische
klok op veertig sprong, was ze wakker geworden in een kamer die ze
niet herkende, naast een onbekende man, in een land waarvan ze niet
wist hoe ze er was terechtgekomen, overdekt met iets wat kennelijk
haar eigen braaksel was. Dat had haar weer naar de AA
gebracht, waar ze was opgestaan en in een kamer vol volslagen
vreemden had opgebiecht dat ze hopeloos in de knoei zat en hoopte
er weer bovenop te komen. Het
was inmiddels zes maanden geleden dat ze voor het laatst iets had
gedron-
ken. Maar elke ochtend, elke middag en elke avond verscheen het
monster weer en smeekte haar om haar gelofte te breken en dat ene
kleine slokje te nemen. En hier zat ze dan, in Schotland, waar de
beste whisky ter wereld vandaan kwam, of in ieder geval de meeste
soorten whisky. Bij die gedachte begonnen haar lippen te trillen,
en het leek alsof er een ijzeren band om haar keel werd
geklemd.
Haastig griste ze het eerste setje kleren dat ze zag uit de kast en pas toen ze de begrafenis had bereikt, kwam ze tot de ontdekking dat ze zich volledig in het wit had gekleed. Ze zag eruit als een lelie te midden van een zee van naargeestig zwart. Katie was lang en slank, met blond haar tot op haar schouders, dat op dit moment nog steeds nat was, zelfs al had ze het tijdens de rit hiernaartoe de hele tijd uit het zijraampje laten hangen. Ze was meer dan eens aangezien voor Téa Leoni. Er was misschien zelfs ooit wel een tijd geweest waarin Téa Leoni voor háár aangezien had kunnen worden, vooral na die tweede Pulitzerprijs, toen haar foto overal ter wereld in de krant had gestaan omdat het journalistieke onderzoekswerk voor dat artikel haar bijna het leven had gekost. Meer dan een paar seconden en enkele centimeters had het niet gescheeld.
Een oudere man had trouwens ooit geopperd dat ze eigenlijk een dubbelgangster was van Shirley Easton, het meisje uit de James-Bondfilm Goldfinger , en daarna had hij laten doorschemeren dat hij er beslist geen bezwaar tegen zou hebben om Katie helemaal overdekt te zien met goudkleurige verf, en met niets anders. Terwijl de man dat allemaal zei, had hij zijn hand over haar rug omlaag laten glijden en haar toen hard in haar billen geknepen. Ook op zijn gezicht had ze daarna haar vuist bezeerd.
Hollywood was natuurlijk graag bereid geweest om een film te maken over de schokkende maar erg avontuurlijke ervaringen die ze had opgedaan tijdens het winnen van de hoogste prijs die een journalist maar kan winnen. De filmmakers hadden zelfs geopperd dat Katie zichzelf zou kunnen spelen. Maar ze had al die aanbiedingen afgewezen. Niet uit ijdelheid, noch om redenen van privacy, maar uit schaamte en schuldgevoel.
Er was iemand anders bij betrokken geweest, iemand die om het leven was gekomen terwijl zij haar kortstondige roem vergaarde. Een kind. Een klein jongetje. En dat was tot op zekere hoogte háár schuld geweest. Nee, misschien was het wel grotendeels haar schuld geweest. Niemand kende dat deel van het verhaal. Niemand, behalve Katie. Op de momenten waarop dat tot haar doordrong, kon ze alleen nog maar troost vinden door een tijdje naar een vol glas sterke drank te turen en het dan in één teug achterover te slaan en te merken hoe de alcohol, terwijl die haar vanbinnen helemaal kapot brandde, ook de diepe littekens in haar ziel even verdoofde.
Het jongetje had Benham geheten. In het Afghaans betekende dat ‘moed’ of ‘eer’. Ze had gemerkt dat hij over allebei beschikte. Krullend zwart haar, een glimlach die zelfs een van de allerhardste steen gemaakt hart nog kon vermurwen, vol van leven tot het moment waarop dat leven hem met grof geweld was ontnomen.
En het was haar schuld. Hij was gestorven. Zij had het overleefd. Maar niet helemaal. Een deel van Katie was samen met dat kind gesneuveld. Toen ze die tweede Pulitzerprijs in ontvangst had genomen, waren haar emoties zodanig geweest dat geen enkele dichter of schrijver, hoe begaafd dan ook, die ooit in woorden had kunnen vangen. Het was háár avond geweest; iedereen had haar telkens weer verteld hoe moedig, hoe fantastisch en hoe getalenteerd ze was. De ernstige, inwendige schade die de kogel had aangericht, ging grotendeels schuil achter haar uitgemergelde, sterk verzwakte lijf, maar haar gewonde arm zat dik in het verband en hing in een mitella, en had daarmee een spectaculaire visuele bevestiging gevormd van het feit dat ze deze prijs dubbel en dwars had verdiend. Ja, als er ooit iemand was geweest die de Pulitzerprijs werkelijk toekwam, dan was zij dat. Ze had geglimlacht, met haar goede arm iedereen omhelsd, en al met al was ze er heel goed in geslaagd zich voor te doen als iemand die vrede had met zichzelf en met haar illustere positie.
Die avond was ze in haar eentje naar huis gegaan, naar haar flat in New York, en de volgende ochtend wakker geworden terwijl ze in haar ondergoed op de vloer van haar woonkamer lag, met een lege fles Jack Daniels op haar buik en een enorme hekel aan zichzelf. Ja, ze kwam over als iemand die vrede had met zichzelf, en afgezien van het feit dat haar ziel destijds ruw in tweeën was gescheurd, ging het ook prima met haar.