·67·
Slechts twintig minuten nadat Shaw had gebeld ging de bel bij de benedendeur. Katie rende naar de deur van haar flatje en sprak in de intercom.
‘Shaw?’
‘Yep.’
Ze drukte op de knop, en verstarde toen. Was dat Shaws stem wel geweest? In haar opwinding was ze ervan uitgegaan…
Een eindje onder zich hoorde ze afgemeten voetstappen de trap op lopen. Dat klonk niet als…
Ze deed de deur op slot, rukte haar haastig gepakte reistas van het bed en keek panisch om zich heen naar een andere mogelijkheid om hier weg te komen. Er was er maar één: het raam dat uitkeek over het steegje aan de achterkant. Ze trok het open en keek omlaag. Ze zat hier op de tweede verdieping. In de film zou er een handige brandladder zijn geweest, of een stapel zachte vuilniszakken recht onder het raam, maar in het echte leven had je dat soort meevallers nooit. En ze had geen tijd om een stel lakens aan elkaar te knopen. Maar ze zag wel een man in het steegje. Een lange en stevig gebouwde man in een spijkerbroek en een trui, die in het licht van de ondergaande zon in een gehavende tuinstoel de krant zat te lezen.
‘Honderd pond als je me vangt,’ riep ze.
‘Pardon?’ zei hij terwijl hij verbaasd naar haar opkeek.
Ze klauterde op de vensterbank, met haar tas op haar rug. ‘Ik spring en jij vangt me op. Begrepen?’
De man liet zijn krant vallen, stond op en keek om zich heen, misschien om te zien of hij soms in de maling werd genomen.
‘U gaat springen, zegt u?’
‘Laat me niet vallen, hoor!’
‘O mijn god,’ was het enige wat hij kon uitbrengen.
Er stond nu iemand recht voor de deur. Ze hoorde iets tegen het hout duwen. Een afschuwelijk lang durend ogenblik was er maar één ding wat ze voor zich kon zien, Anna Fischer, die net zo in de vensterbank had gestaan als zij terwijl de kogels dwars door haar heen gingen. Als ze maar iets eerder was gesprongen!
‘Ik kom!’ riep ze naar de man onder zich, die nu druk heen en weer stapte en met zijn dikke armen zwaaide om zo goed mogelijk uit te rekenen waar ze neer zou komen. ‘Niet missen hoor!’ voegde ze er streng aan toe.
Een seconde later rolden de man en zij in een kluwen van armen en benen over de grond. Katie krabbelde overeind. Alles leek nog intact te zijn, op een gekneusde arm en een snee in haar scheenbeen na. Ze drukte de man vijf biljetten van twintig pond in de hand, gaf hem een kus en ging er als een haas vandoor.
Ze sloeg de hoek om en rende zo snel mogelijk weg van het flatgebouw. Ze keek niet achterom en zag niet hoe een man van richting veranderde en haar kant uit liep. Ze zag niet hoe de voordeur van haar flat open vloog terwijl een andere man de straat op rende en de achtervolging inzette. Maar ze kon hun aanwezigheid wel voelen en begon nog harder te lopen. Moest ze het nu op een gillen zetten? Er waren voldoende mensen in de buurt. Maar wat als haar achtervolgers gewapend waren? Ze hadden die arme Lesnik neergeschoten terwijl er wel een miljoen mensen omheen stonden. Ze keek wanhopig om zich heen, maar nergens was een politieman te bekennen.
De derde man had ze al evenmin gezien, want die bevond zich een eindje vóór haar en kwam haar nu tegemoet. Hij was de back-up, voor het geval het eerste team haar niet te pakken zou krijgen, en zo te zien was dit zijn kans. Hij liet de injectiespuit uit zijn mouw glijden, trok het dopje van de naald en versnelde zijn pas.