-
80
SINDS DIE EERSTE KEER IN JANUARI was Keith Lamplighter, buiten ieders medeweten, haast ook buiten dat van hemzelf, zeker eens in de maand op de plastic stoel naast het ziekenhuisbed te vinden geweest. Hij deed dat ’s ochtends vroeg voor het werk, uit vrees te worden herkend, en het feit dat hij bij de balie altijd een valse naam invulde, gaf wel aan dat het een buitengewoon slecht plan was. Wegblijven was echter geen optie. Niet dat hij verwachtte dat Samantha ooit zou ontwaken of dat hij zich nog met haar verbonden voelde, maar hij beschouwde haar op de een of andere manier als zijn verantwoordelijkheid, en zijn eenzame wakes wisten hem ergens te raken waar geen kerk hem had bereikt, precies op dat plekje waar dat warhoofd van het winkelwagentje met zijn ectoplastische vinger op had gedrukt.
Nu zat hij voorovergebogen, de handen ineengevouwen, en probeerde de transformatie te lokaliseren die hij na die ontmoeting in zichzelf had voelen dagen. Alsof er in een droom een achterdeur was opengegaan. Déjala ir: Ga naar haar toe? Ga van haar weg? Zou hij Regan pas krijgen wanneer hij afscheid van Samantha had genomen? Zeg gewoon wat ik moet doen, dacht hij. Nee, wacht. Misschien was dat juist het probleem. Zolang hij zich kon herinneren had hij altijd eerst aan zichzelf gedacht. Hij zou eens iemand anders op de eerste plaats moeten zetten en kijken wat er dan gebeurde. Hij kneep zijn ogen stijf dicht en groef diep naar dat prille iets binnen in hem. Toon mij hoe ik kan helpen, dacht hij, of mompelde hij – Laat mij het werktuig zijn van uw wil – toen hij muntjes hoorde rinkelen achter het gordijn van het bed dat bij zijn voorgaande bezoeken leeg was geweest.
Hij was bang dat Samantha’s nieuwe kamergenoot daar een of andere aanval had, maar het noodgeval waarmee hij zich achter het gordijn geconfronteerd zag, was een puistige tiener in punkkleding die met zijn kistjes de lakens van zich af trapte en een of ander stuk gereedschap in zijn hand had.
‘Hoi,’ zei Keith.
De jongen leek vrij ongevaarlijk. Onder de pukkels en het zelfgeknipte haar zat een gezicht dat zijn emoties breeduit etaleerde. In dit geval: paniek. Hij liet zich van het bed rollen, zwaaide met het ding in zijn hand alsof hij zich tegen demonen moest verweren en deed een uitval naar de deur. Maar Keith, die zijn reflexen als verdediger nooit helemaal was verloren, sneed hem de pas af. Zijn worsteltalent liet echter te wensen over, dus toen hij één arm had beetgepakt en het stuk gereedschap over de grond rolde, was dat het enige waarmee hij kon voorkomen dat het joch de benen nam. ‘Hé! Doe eens rustig! Waar is de brand?’
‘Welke brand?’ De jongen weigerde hem aan te kijken.
‘Ik bedoel, waarom zo’n haast?’
‘Als je me nu niet loslaat roep ik de beveiliging.’
De jongen wurmde zich los, maar Keith had het ding op de grond eerder te pakken dan hij. Het was een stiletto, maar nog ingeklapt, zwart met een zilveren knop. ‘Wat kan mij de beveiliging schelen? Ik ben hier niet degene met een mes.’
Het joch werd een tikkeltje bleker. ‘Dat heb ik alleen om mezelf te verdedigen. Ik ben een vriend van de patiënt.’
‘O ja? Ik ook.’
‘Waarom ken ik je dan niet?’
‘Oké, “kennis” is misschien een beter woord.’ Nu was het Keiths beurt zich ongemakkelijk te voelen. ‘Maar zeg, ik wilde net wat te eten halen, dus waarom blijf jij niet lekker hier op bezoek? Ik sta erop.’
Zolang hij het wapen van de jongen in zijn bezit had, was zijn voorstel zo goed als onweerstaanbaar. Hij bleef de deuropening versperren tot de jongen zich op de plastic stoel naast Samantha’s bed had laten vallen. Maar hier was iets niet in de haak, zeker niet toen hij de knop op het mes uitprobeerde. Zonder de kamer uit het oog te verliezen, zodat het joch niet de benen kon nemen, liep Keith onopvallend naar de balie, die tijdelijk onbemand was, en nam de hoorn van de haak. Er was geen enkele reden waarom hij het voddige visitekaartje dat de journalist hem in februari in de hand had gedrukt nog bezat. Door het te gebruiken zou hij immers de rol bevestigen die hij in Samantha’s leven had gespeeld. Maar misschien was dit het juiste moment om zichzelf aan te geven, want hij draaide het nummer op het kaartje en hoopte vurig dat er iemand zou opnemen, zodat hij ADJUNCT-COMMISSARIS LAWRENCE J. PULASKI, wie dat ook maar was, kon vertellen dat hier iemand zat die hij vermoedelijk dolgraag wilde spreken…