-

86

OM HEEL EERLIJK TE ZIJN was William de Rothko’s vergeten. Maar al was dat niet zo geweest, dan had hij verwacht (gehoopt?) dat zijn vader ze vanwege de pijnlijke associaties van de hand had gedaan of ergens onder een wit laken in de krochten van het Hamilton-Sweeney Building had weggeborgen. Maar integendeel, het blauwe doek was het eerste wat hij zag toen hij uit de lift stapte. Op zich reden genoeg om linea recta rechtsomkeert te maken, ware het niet dat hij nog iets anders was vergeten, namelijk dat kijken naar dit schilderij voelde alsof je voor het eerst leerde zien. Blauwe vlakken die overgingen in overlappende vierkanten, gelijk van gewicht, verschillend van tint. Stilstand en beweging, de zuivere waarneming van het object, precies datgene waar hij naar op zoek was geweest toen hij zelf, jaren geleden, het penseel ter hand had genomen. Hij had daar nog altijd kunnen zijn. Of nog verder terug, op de dag voor zijn vaders huwelijk, toen de tijd voor hem nog onontgonnen gebied was.

Zijn geest bleef door deze zintuiglijke ruimten dwalen toen zijn lichaam dat van zijn zus de trap op en een lange gang door volgde. De deuren aan de linkerzijde waren poelen van passief grijs, terwijl die aan de rechterzijde romboïden van licht doorlieten. In de slaapkamer die een zomer lang de zijne was geweest, waren de logeerbedden strak als korsetten opgemaakt. Terug op de gang bleek Regan hem alweer uit het oog verloren. Hij had zich de indeling van dit pand nooit eigengemaakt. Maar hij bleef er kalm onder. Hij probeerde een deur, nog een deur, nam toen een trap naar beneden, in de overtuiging dat hij op een andere trap naar de andere vleugel zou stuiten. En het was daar dat hij, toen hij een verlaten lobby overstak die in het afnemende licht de sfeer van een maanlandschap ademde, de koffers had zien staan, drie in totaal op een rijtje bij de bar. Een kind zocht iets in het kastje eronder, met zijn rug naar hem toe.

Behalve dat het geen kind was. Het was de Addergebroeder. Toen die overeind kwam en zich naar hem omdraaide zag William dat hij in de afgelopen vijftien jaar niet was veranderd. Zijn kleren waren dat niet, zijn gezicht was dat niet, en zijn haar, dat destijds al wit was, evenmin, met als onnatuurlijk gevolg dat Amory er jonger op geworden leek te zijn, terwijl William bij zichzelf de eerste grijze haren had ontdekt. ‘Wat doe jij hier?’ vroeg hij. Slechts een glinstering in zijn ogen duidde op enige herkenning.

‘Ik woon hier. Wat doe jíj hier?’

Hij sprak op de bezorgde toon waarmee je tegen een peuter praat: Wat doe jíj hier? En William voelde hoe zijn wonderbaarlijke luciditeit hem ontglipte. Dit was geen goed idee geweest. ‘Herken je me echt niet meer?’

‘William?’ Amory viste een bril uit zijn borstzak, zette die op zijn neus en leunde naar voren. ‘Ach, had even gebeld van tevoren! Helaas vertrek ik zo met je vader naar Block Island. Ik laat er een vergadering voor schieten, maar een hartversterkertje kan er vast nog wel van af. Wat ontzettend attent om even langs te komen, na al die jaren.’ Hij verdween naar de andere kant van de bar, bukte zich weer, en opeens verschenen er flessen op de bar. ‘Wat mag het zijn? Er is whisky, gin uiteraard, bruine rum…’

De wurgspieren in Williams armen waren verstijfd. ‘Ik drink niet meer. En ik kom hier niet voor jou.’

‘Nee, natuurlijk niet. Hoewel je bezoekje wat je vader betreft eigenlijk een paar maanden te laat komt, want hij mag zich op dit moment niet te veel opwinden.’ Amory zweeg even, alsof hij ineens iets bedacht. ‘Regan heeft je misschien nog niet over zijn toestand bijgepraat? Ik neem aan dat zij hier ook is?’ Hij draaide de dop van een van de flessen whisky. Trilde de fles in zijn hand? Het was dit vage teken, of geveinsde teken, waardoor William zijn hand overspeelde.

‘En de Specters, Amory? Heb je papa daar ook over verteld?’

De ander keek oprecht verbaasd naar hem op. ‘De Specters?’

‘Jouw spionnen die mij voorgoed buiten alle familiezaken moeten houden.’

‘Jeetje, William. Waar zie je me voor aan?’ Toen hij zijn bril weer in zijn zak had gestoken greep Amory met zijn vrije hand naar de pook die op de een of andere manier de ficus in Williams hand had vervangen. William voelde hem aan zijn greep ontglippen. Heel even leek het gezicht voor hem te veranderen. Maar toen had hij de pook weer stevig vast en keek hij omhoog vanwege een geluid op de galerij. Zich omdraaiend zag William Regan een verdieping hoger staan, en naast haar hun vader, gevangen in de laatste rode ruit zonlicht. Ergens in de vloedstroom van projecten, grieven en waanbeelden die hem voortdreef, was William de vraag uit het oog verloren hoe het zou voelen om zijn vader terug te zien. Maar wat had je dan verwacht te zullen voelen, verdomme, naast deze mengeling van woede en hulpeloosheid, je jeugd in een notendop? In een flits lag al het onherstelbaar beschadigde weer bloot, terwijl Amory Gould, die vervloekte duivel in eigen persoon, de trap naar de galerij op vluchtte zonder daarbij een druppel van zijn whisky te morsen.

William moest hem wel volgen, met de pook losjes in zijn hand. Misschien zag hij er ook vervaarlijker uit dan hij zich voelde, want boven aan de trap vroeg Regan waar hij in godsnaam mee bezig was en zei zijn vader: ‘Zeg tegen je broer dat hij daarmee ophoudt.’

Amory nam zijn vader bij de elleboog en keerde hem naar de schemerende ramen. ‘Bill, als we die laatste boot nog willen halen, moeten we wel opschieten.’

Maar Regan hield hem tegen en zei: ‘Nee, papa. William moet je even spreken.’ Ze stond dus weer aan zijn kant. Nog steeds.

Zijn vader moest dat ook hebben gevoeld, want hij hinkte duidelijk op twee gedachten. Amory veranderde van tactiek. ‘Goed, laten we dit even in de bibliotheek afhandelen, als volwassenen onder elkaar.’

‘Ik denk dat William een gesprek onder vier ogen bedoelt.’

William knikte en liet haar het voortouw nemen, maar zijn vader volgde Amory al door de openslaande deuren naar het bureau. ‘Alles wat je broer me te zeggen heeft, mag zijn oom ook horen.’

‘Waarom blijf je dat zeggen?’ reageerde William. ‘Hij ís mijn oom niet. Zie je dan niet wat die gemene rat onze familie heeft aangedaan?’

Zijn vaders persoonlijkheid leek zich als een zee bij eb terug te trekken uit zijn gerimpelde gezicht, dat boven het bureau zweefde, maar dat lag misschien aan de aandoening waar Regan het in de auto over had gehad. Hoe dan ook, als zijn vader niet ging zitten, dan William ook niet. Maar toen rolde de zee haast als vanzelf weer terug. ‘Nonsens, liefje,’ zei zijn vader tegen Regan. ‘We mogen Amory dankbaar zijn. Het was je broer die ons in de steek heeft gelaten.’

‘Nee, ik ben eruit gewerkt, papa. Zo doen de Goulds dat. Eerst werd Regan teruggefloten…’

‘Hij heeft zijn keuze gemaakt, Regan, en die heb ik gerespecteerd.’ Zijn vader sprak nu op hoge toon. Mensen spraken altijd op hoge toon tegen William. Maar zijn vaders ademhaling, die aan hijgen grensde, klonk inderdaad zorgelijk. Amory was bij het raam gaan staan en keek uit over de schemerende stad.

‘… en nu werken ze jou eruit, papa. Ik was bij die persconferentie vandaag. Jij wordt schuldig bevonden en dan heb je geen enkele zeggenschap meer over het bedrijf. Denk je dat dat toeval is? Stel jezelf eens de vraag wie er na jou aan het roer staat.’

‘Je broer had daar kunnen staan, Regan. En zijn zoon, en de zoon van zijn zoon.’

Zoon. William was er vrij zeker van dat Regan het wel eens over haar eigen zoon had gehad. Was hij het, daar op die foto op het bureau? Een jongetje en een nog jonger meisje, en hijzelf een oom, maar de impuls van het moment dreef hem voort. ‘Papa, heb je je eigenlijk wel afgevraagd of je echt iets verkeerd hebt gedaan?’ In tegenstelling tot zijn zus wist hij zeker dat zijn vader dat niet had gedaan. ‘En jij, Regan? Nou papa, is het waar? Heb je de wet overtreden?’

Het grote hoofd bewoog traag heen en weer en de uitdrukking op het gezicht vervaagde opnieuw. Of dat werd geveinsd. ‘Ik… ik weet het niet meer.’

‘Maar iemand heeft dat wel gedaan, nietwaar? Je hoeft niet ver te zoeken om op een zeker persoon te stuiten. Daar kun je toch niet omheen? Dezelfde persoon die er het hardst zijn best voor heeft gedaan een intern onderzoek te dwarsbomen. Ik zeg dit puur als toeschouwer met kennis van de spelers.’

Amory, die ogenschijnlijk alleen maar het maanlicht in zijn drinkglas had staan bestuderen, draaide zich nu om. ‘Ja, een toeschouwer. Ik had het zelf niet beter kunnen zeggen. William, wanneer houd je eens op met dat kinderachtige gedoe? Maar dat gaat nooit gebeuren, hè? Jij blijft eeuwig zeventien. Dat klinkt reuze schattig in popliedjes, maar in het echte leven is het gênant. Bill, ik kan deze insinuaties niet langer verdragen. Ik ga naar beneden. De auto staat voor. Weet je wat, ik denk dat ik toch naar die eerdere afspraak ga, dan haak ik morgenochtend wel weer aan.’

Zijn vader leek in verwarring.

‘Luister nou, papa. Er lopen daarbuiten mannen rond die me willen vermoorden. Kerels van twee meter. En precies nu er een project van Hamilton-Sweeney in de Bronx van start gaat en jij wordt aangeklaagd, ben ik bijna over de kling gejaagd. Dat kan geen toeval zijn, snap je wat ik bedoel? Die man daar, jouw zwager, moet zich van de gedoodverfde erfgenaam ontdoen om zijn coup te kunnen plegen.’

Amory snoof. ‘Quatsch. Het zullen de drugs wel zijn. En kennen we dit toneelstukje niet al? William, je verspilt je vaders tijd.’

‘Een coup,’ zei zijn vader. Hij kneep zijn ogen tot spleetjes, in een poging zijn positie te bepalen. ‘Dat is een ernstige beschuldiging.’

‘En uit de lucht gegrepen, Bill. Opiumwanen.’

‘Ik ben van de drugs af, papa. Ik probeer mijn eigen leven zo goed mogelijk te begrijpen.’ Hij hoorde zijn stem haperen, vervloekte zichzelf hierom, maar sloeg zich erdoorheen. ‘Oké, ik heb je zelf aan de Goulds uitgeleverd, die verantwoordelijkheid neem ik op me. En misschien is er een reden dat ik het verhaal nog niet helemaal rond heb. Maar ik hoef je niet te vertellen dat je gevaar loopt. Je hebt het zelf gezien. En ik zeg je dat ik ook in gevaar verkeer. Je zoon. Als je me nu wegstuurt zie je me nooit meer terug.’

‘Kom op zeg,’ reageerde Amory, ondanks zijn haast om weg te komen. ‘Denk je echt dat ik zo’n monster ben?’

‘Of hou hem tegen.’

Zijn vader was ineens een heel oude man, met zijn ogen knipperend in het felle licht van de lamp. Zijn blauwe ogen waren zo veranderlijk als dat schilderij, dan wazig, dan helder. Alsof er iets te kiezen viel. Het waren ook Williams ogen. Hoelang was het geleden dat ze elkaar zo diep in de ogen hadden gekeken? En William herinnerde zich, of zijn vader herinnerde zich, of tussen hen in rees een impressionistische hemel op, blauw, meedeinend met de wandelwagen, en daarin ervoer hij de geur van scheercrème, Burma-Shave, en een perzikkleurige waas met diezelfde blauwe ellipsen, terwijl een warme, heldere bariton zong:

The King of Siam

Is all that I am

Is all that I am, and ever will be.

Toen dreunde het raam nabij Amory alsof het door een verdwaalde softbal werd geraakt. Zijn vader keerde zich ernaartoe, terwijl hij zijn uiterste best deed om die man weer te worden, weer overtuigend bezit van hem te nemen. Verder viel alles stil. ‘Misschien moeten we ons vertrek een dag of twee uitstellen, Amory, en dit eerst afhandelen.’ Er was nog net voldoende tijd om de opluchting op Regans gezicht en de ontzetting op dat van de Addergebroeder – voor alles is er een eerste keer – af te lezen, voordat het vertrek, het venster en de verlichte gebouwen daarbuiten verdwenen. Ergens klonken gierende remmen, versplinterend glas. Maar overal om hen heen was de stad in duisternis gehuld: de wereld zoals zij die kenden was zomaar ineens op zwart gegaan.

Stad in brand
CoverImage.xhtml
Stad_in_brand.xhtml
Stad_in_brand-1.xhtml
Stad_in_brand-2.xhtml
Stad_in_brand-3.xhtml
Stad_in_brand-4.xhtml
Stad_in_brand-5.xhtml
Stad_in_brand-6.xhtml
Stad_in_brand-7.xhtml
Stad_in_brand-8.xhtml
Stad_in_brand-9.xhtml
Stad_in_brand-10.xhtml
Stad_in_brand-11.xhtml
Stad_in_brand-12.xhtml
Stad_in_brand-13.xhtml
Stad_in_brand-14.xhtml
Stad_in_brand-15.xhtml
Stad_in_brand-16.xhtml
Stad_in_brand-17.xhtml
Stad_in_brand-18.xhtml
Stad_in_brand-19.xhtml
Stad_in_brand-20.xhtml
Stad_in_brand-21.xhtml
Stad_in_brand-22.xhtml
Stad_in_brand-23.xhtml
Stad_in_brand-24.xhtml
Stad_in_brand-25.xhtml
Stad_in_brand-26.xhtml
Stad_in_brand-27.xhtml
Stad_in_brand-28.xhtml
Stad_in_brand-29.xhtml
Stad_in_brand-30.xhtml
Stad_in_brand-31.xhtml
Stad_in_brand-32.xhtml
Stad_in_brand-33.xhtml
Stad_in_brand-34.xhtml
Stad_in_brand-35.xhtml
Stad_in_brand-36.xhtml
Stad_in_brand-37.xhtml
Stad_in_brand-38.xhtml
Stad_in_brand-39.xhtml
Stad_in_brand-40.xhtml
Stad_in_brand-41.xhtml
Stad_in_brand-42.xhtml
Stad_in_brand-43.xhtml
Stad_in_brand-44.xhtml
Stad_in_brand-45.xhtml
Stad_in_brand-46.xhtml
Stad_in_brand-47.xhtml
Stad_in_brand-48.xhtml
Stad_in_brand-49.xhtml
Stad_in_brand-50.xhtml
Stad_in_brand-51.xhtml
Stad_in_brand-52.xhtml
Stad_in_brand-53.xhtml
Stad_in_brand-54.xhtml
Stad_in_brand-55.xhtml
Stad_in_brand-56.xhtml
Stad_in_brand-57.xhtml
Stad_in_brand-58.xhtml
Stad_in_brand-59.xhtml
Stad_in_brand-60.xhtml
Stad_in_brand-61.xhtml
Stad_in_brand-62.xhtml
Stad_in_brand-63.xhtml
Stad_in_brand-64.xhtml
Stad_in_brand-65.xhtml
Stad_in_brand-66.xhtml
Stad_in_brand-67.xhtml
Stad_in_brand-68.xhtml
Stad_in_brand-69.xhtml
Stad_in_brand-70.xhtml
Stad_in_brand-71.xhtml
Stad_in_brand-72.xhtml
Stad_in_brand-73.xhtml
Stad_in_brand-74.xhtml
Stad_in_brand-75.xhtml
Stad_in_brand-76.xhtml
Stad_in_brand-77.xhtml
Stad_in_brand-78.xhtml
Stad_in_brand-79.xhtml
Stad_in_brand-80.xhtml
Stad_in_brand-81.xhtml
Stad_in_brand-82.xhtml
Stad_in_brand-83.xhtml
Stad_in_brand-84.xhtml
Stad_in_brand-85.xhtml
Stad_in_brand-86.xhtml
Stad_in_brand-87.xhtml
Stad_in_brand-88.xhtml
Stad_in_brand-89.xhtml
Stad_in_brand-90.xhtml
Stad_in_brand-91.xhtml
Stad_in_brand-92.xhtml
Stad_in_brand-93.xhtml
Stad_in_brand-94.xhtml
Stad_in_brand-95.xhtml
Stad_in_brand-96.xhtml
Stad_in_brand-97.xhtml
Stad_in_brand-98.xhtml
Stad_in_brand-99.xhtml
Stad_in_brand-100.xhtml
Stad_in_brand-101.xhtml
Stad_in_brand-102.xhtml
Stad_in_brand-103.xhtml
Stad_in_brand-104.xhtml
Stad_in_brand-105.xhtml
Stad_in_brand-106.xhtml
Stad_in_brand-107.xhtml
Stad_in_brand-108.xhtml
Stad_in_brand-109.xhtml
Stad_in_brand-110.xhtml
Stad_in_brand-111.xhtml
Stad_in_brand-112.xhtml
Stad_in_brand-113.xhtml
Stad_in_brand-114.xhtml
Stad_in_brand-115.xhtml
Stad_in_brand-116.xhtml
Stad_in_brand-117.xhtml
Stad_in_brand-118.xhtml
Stad_in_brand-119.xhtml
Stad_in_brand-120.xhtml
Stad_in_brand-121.xhtml
Stad_in_brand-122.xhtml
Stad_in_brand-123.xhtml
Stad_in_brand-124.xhtml
Stad_in_brand-125.xhtml
Stad_in_brand-126.xhtml
Stad_in_brand-127.xhtml
Stad_in_brand-128.xhtml
Stad_in_brand-129.xhtml
Stad_in_brand-130.xhtml
Stad_in_brand-131.xhtml