-
16
KEITH WAS ALTIJD GENEIGD GEWEEST de grote gebeurtenissen in zijn leven niet te zien als dingen die hij zelf entameerde, maar als dingen die hem overkwamen, zoals het weer. En omdat hij meende dat hij er toch niets aan kon veranderen, nam hij de dingen zoals ze kwamen. Toen zijn gymleraar op de middelbare school hem bijvoorbeeld een football in de hand had gedrukt, was hij er onmiddellijk mee gaan rennen. En toen de sport hem een studiebeurs aan de State University opleverde, ging hij gedwee. En toen een knieblessure zijn laatste jaar verknalde, bleef hij naar de wedstrijden komen, met zijn footballshirt onder zijn blazer, om de tweedejaars die hem in het achterveld had vervangen te laten zien dat hij hem zijn plek gunde. Maar met Regan was het vanaf het allereerste begin iets van een andere orde geweest. Zij was niet iets waar hij van nature recht op had. Zij was iets van zijn eigen, vrije keuze.
Niet dat hij in het voorjaar van 1961 in staat was geweest het zo te verwoorden. In plaats daarvan voelde hij meestal een besmuikt gevoel van opwinding in zijn borst wanneer hij zich in Mansfield in slaap masturbeerde, terwijl hij haar voor zich zag in haar kamer in het meisjesstudentenhuis in Poughkeepsie. Niet dat hij die kamer ooit had gezien – aanbidders werden geacht in de salon van het grillige victoriaanse gebouw te wachten tot hun afspraakjes zich meldden – maar hij stelde zich hem voor als een spartaans ingerichte, van alle gemakken ontdane ruimte, waarin de enige luxe bestond uit zo’n spiegel als er in zijn ouderlijk huis in de gang had gehangen. Omdat hij, zoals de meeste aantrekkelijke personen, geen oog had voor zijn eigen aantrekkelijkheid, was die spiegel hem in zijn jeugd nauwelijks opgevallen, maar om de een of andere reden schoot die hem toch steeds te binnen wanneer hij zich Regan naakt voor een spiegel voorstelde, met haar lichaam bijna tegen het glas gedrukt, terwijl ze daarin staarde naar iets wat hij nog niet kon zien.
Misschien had ze wel heel lang zo gestaan op de avond dat ze hem in de auto mee zou nemen naar New York om kennis te maken met haar familie. Hoe dan ook, hij had meer dan een halfuur beneden op de bank moeten doorbrengen. Elke keer dat hij iets had gezegd, had de medestudente die op de leuning zat, de zogenaamde chaperonne, afwezig langs haar gezicht gestreken, over haar halsketting, en over haar blote, witte knie, waarvan ze zogenaamd niet doorhad dat die onder haar opkruipende rok zichtbaar was. Keith was het jaar daarvoor verkozen tot een van de beste spelers van de league en had gemakkelijk haar telefoonnummer kunnen krijgen, maar hij was de laatste tijd steeds minder geïnteresseerd in dingen die voor het grijpen lagen.
Ten slotte verscheen Regan op de monumentale trap van het huis, in een lang, blauw vest waarin ze zowat verzoop. De zijkanten van haar gezicht gingen schuil achter haar rode, loshangende haar. Toen de medestudente tegen haar zei dat ze er fantastisch uitzag, leek ze licht te huiveren, alsof dat niet haar bedoeling was geweest. En had er feitelijk ook niet een zekere ongerustheid doorgeklonken in de uitnodiging om met haar naar New York te gaan? Was ze ook niet sneller gaan spreken, alsof ze probeerde de vraag te stellen voor ze zich kon bedenken? Keith kuste haar onder de ogen van de chaperonne vol op de mond. ‘Je ziet er inderdaad fantastisch uit,’ had hij gezegd. ‘Zoals altijd.’ Daarna had hij haar in haar regenjas geholpen en zijn paraplu boven haar hoofd opengeklapt, en was hij haar over het vochtige gazon gevolgd naar haar snoezige witte Karmann Ghia.
De regen roffelde op het dak van de cabriolet als vingers op een bureaublad. Het leek niet alleen Regan, achter het stuur, tot zwijgen te brengen, maar ook de lichten van andere auto’s die ze onderweg tegenkwamen te dempen. Ergens ten noorden van de Bronx vond hij op de radio een middengolfzender die hem beviel, met popmuziek voor de zaterdagavond, de hemelse harmonieën van The Everly Brothers. De stad had inmiddels de horizon paars moeten kleuren, maar het bleef daarbuiten donker. Het licht van de zenderschaal bescheen, als een vlammetje in de beschermende kom van je handen, slechts de kin en neus van Regan, terwijl haar tanden onrustig in haar zachte onderlip beten. ‘Zenuwachtig?’
‘Ik wil je stemming niet bederven,’ zei ze, ‘maar vind je het erg als ik hier gewoon wat zit te denken?’
Hij had het gevoel dat het een beladen vraag was, zo’n vraagje waarmee ze zijn liefde voor haar toetste. Hij zette de muziek zachter. ‘Je zult je niet voor mij hoeven te schamen, Regan, dat beloof ik.’
Ze tastte in het donker naar zijn arm, wat betekende dat hij iets goed moest hebben gedaan. Gewoonlijk gaf ze niet zo gemakkelijk blijk van fysieke genegenheid, je zou haar zelfs een tikkeltje geremd kunnen noemen. ‘Jij bent niet degene om wie ik me zorgen maak.’
‘Ze zullen me toch niet opeten?’
‘Het is niet alleen William, of zelfs maar papa. Zijn verloofde zal er ook zijn, en dus ook de Addergebroeder, en ik… ik wil gewoon niet dat je je overvallen zult voelen. Dat is alles.’
Een wel héél vreemde manier om over je eigen familie te praten, vond hij, maar ‘overvallen’ bleek bepaalde aspecten van het gebeuren heel aardig te dekken. Om te beginnen was er het huis, een daadwerkelijk vrijstaand herenhuis aan Sutton Place, hartje East Side van Manhattan, ver van de hoogbouw die bij eerdere bezoeken zo’n indruk op hem had gemaakt. Natuurlijk had hij geweten dat ze rijk was, ze droeg immers dezelfde naam als een holdingcompany waarvan het hoofdkantoor in een van de hoogste gebouwen van New York zetelde, maar hij had de grootste moeite zijn verbazing te onderdrukken toen Regan bij de zijdeur met haar sleutels stond te hannesen. Voor ze de deur had kunnen openen, werd die naar binnen toe opengetrokken door een streng ogende vrouw in een soort verpleegstersuniform. ‘Uw vader is in de rookkamer.’ Keith had zich altijd afgevraagd of dat een speciale kamer voor de open haard was, en het maakte dat het boeket dat hij bij zich had er ineens lusteloos, onbetekenend uitzag, ook al griste de vrouw het onmiddellijk uit zijn handen. ‘Ik zet ze meteen even in het water,’ zei ze, op eenzelfde toon als waarmee ze had kunnen aanbieden ze wel even in de vuilnisbak te gooien.
In het flakkerend verlichte, gelambriseerde vertrek waar Regan hem heen voerde, stond men al als een beeldengroep te wachten. Een van de mannen was vrij lang. De andere man en de vrouw waren nog geen één meter zestig. De ramen waren gevat in loodlijsten, op de vloer lagen Perzische tapijten, en het vuur in de open haard was bezig uit te gaan… Hij had alle tijd dat in zich op te nemen voordat de vrouw door de kamer op hem kwam toegelopen, haar handen uitgestoken alsof ze machteloos door iemand werd voortgetrokken. ‘Jij bent vast Keith. We hebben al heel veel over je gehoord.’ Daarna gaven Felicia Goulds handen hem door aan de grijze, keurige, kleurloze kleine man die ze voorstelde als haar broer, Amory. De derde man, vermoedelijk Regans vader, bleef enigszins op de achtergrond, alsof hij op toestemming stond te wachten. Hij vroeg net of Keith soms iets wilde drinken toen zijn verloofde hem onderbrak. ‘Even geduld, schat. Lizaveta kan elk moment met de martini’s komen. Je ziet er trouwens fantastisch uit, Regan. Ben je afgevallen?’
Regan hield zich nog steeds in de buurt van de deur op. ‘Waar is William?’
‘O, die halen we er strakjes wel bij. Kom, ga zitten, kinderen.’ Felicia wierp zich op het uiteinde van een lange divan en klopte op de kussens naast zich, terwijl de vader onder het ondoorgrondelijk toeziend oog van de kleine man wat aan het haardvuur probeerde te doen. Gelukkig was Keith van nature geneigd zich charmant te gedragen, vooral als er een kurkdroge martini in zijn keelgat was verdwenen en er een tweede in zijn hand was gematerialiseerd. Maar om de vragen van Felicia Gould (over zijn familie en het football en was Hartford niet heerlijk in het voorjaar?) te beantwoorden moest hij zich naar het vuur wenden, en weg van Regan, die rechts naast hem zat. Hij kreeg bijna het gevoel dat Regan het zo gepland had, dat het een onderdeel vormde van dezelfde verdwijntruc als het lange vest en het loshangende haar. Waar was ze bang voor? De stiefmoeder leek volstrekt ongevaarlijk. Of liever gezegd: de aanstaande stiefmoeder, want Bill en zij gingen pas in juni trouwen, zoals ze uitlegde toen ze hem naar haar ring zag kijken.
Maar toen was inmiddels een tengere, zwartharige jongen in houthakkershemd en jeans in de deuropening verschenen. ‘William!’ Ditmaal was het Regan die opsprong en de kamer door snelde. De jongen bloosde toen ze hem omhelsde. En hoewel niemand anders opstond, vond Keith toch dat hij zich moest gaan voorstellen.
Regan had veel over haar broer verteld, meestal met enige bezorgdheid om zijn neiging tot onaangepast gedrag. Hij was nog maar zeven jaar geweest toen hun moeder stierf, had ze gezegd, en hij had haar overlijden slecht kunnen verwerken (alsof er een nobeler manier was om met een dodelijk auto-ongeluk om te gaan, alsof zij, op haar elfde, het toonbeeld van volwassenheid was geweest, hoewel ze dat vermoedelijk, vergeleken met William, inderdaad wel was geweest). Toen zij het jaar daarvoor een semester in Italië had doorgebracht, was het William gelukt om van drie achtereenvolgende privéscholen gestuurd te worden, een indrukwekkend record. ‘Ik weet niet wat hij gaat doen als ik na mijn afstuderen niet naar New York terugga,’ had ze gezegd. Keith had haar verzekerd dat het met William wel goed zou komen. Het was tot dusver de enige keer geweest dat ze kwaad op hem was geworden, en het was net geweest alsof ze niet goed wist hoe zoiets moest. Haar stem had rustig en afgeknepen geklonken, alsof er een knikker in haar keel was blijven steken. En heel even had hij het gevoel gehad dat ze ergens diep vanbinnen haar gevoelens omtrent haar moeder verborgen had gehouden.
‘Nee, je begrijpt het niet. Mijn broer is… gevoelig. Misschien wel geniaal.’
Keith had uit principe een hekel aan gevoelige genieën. Maar nu hij hem persoonlijk meemaakte vond hij het eigenlijk best een aardige jongen, gewoon omdat Keith mensen in het algemeen aardig vond, maar ook omdat het William geen fluit leek uit te maken of hij hem aardig vond of niet. ‘Gedragen de Goulddiggers zich een beetje?’ vroeg hij Regan, terwijl hij voor zichzelf een martini inschonk uit de shaker die de meid op het buffet had laten staan. Daarna verwijderden broer en zus zich, in hun eigen privétaal tegen elkaar mompelend. Keith begon een glimp te zien van wat Regan precies met ‘gevoelig’ had bedoeld – er zat iets argwanends, zelfs iets katachtigs, in de manier waarop William zich opstelde – toen hij door Felicia werd aangesproken. ‘William, lieverd, je moet niet zo beslag leggen op onze gast. Hij heeft vast razende trek, met die spierbundels van hem. Keith, zullen we ons naar de eetkamer begeven?’
‘Wat dacht je ervan, Keith? Zullen we dan maar?’ zei de jongen. Het was onmogelijk de vinger te leggen op wat die opmerking een spottende toon gaf, of zelfs wie er precies werd bespot. Maar Regan sprak ferm, alsof ze zich door de aanwezigheid van haar broer gesterkt voelde: ‘Ja, vooruit’, en nam Keith bij de arm.
De eetkamer was lang en smal, en werd gedomineerd door twee olieverfschilderijen met bebakkebaarde mannen die een tweeling hadden kunnen zijn. Klaarblijkelijk eerdere loten van de Hamilton-Sweeney-stam. Onder de accessoires die hun ouderdom verrieden – een tropenhelm bij de ene, een pince-nez bij de andere – hadden ze dezelfde eivormige schedel en hetzelfde prominente voorhoofd als Regans vader. Die overigens inmiddels moed scheen te hebben gevat, alsof de absurd lange tafel voor hem en het schemerduister waarin hij zat hem een zekere mate van veiligheid boden. Daar zat hij, bijna schreeuwend om door Keith gehoord te kunnen worden.
‘Pardon?’
‘Ik zei, hoe hebben mijn dochter en jij elkaar leren kennen?’
Een paar honderd meter verder, aan de voet van de tafel, liet William een kreunend geluid horen. Keith wist niet precies hoe hij moest reageren, maar noch Felicia noch de toekomstige stiefoom gaf er enig blijk van het gehoord te hebben, en hij kon zich niet tot Regan wenden zonder de indruk te wekken met haar onder één hoedje te spelen. ‘Regan deed voor Kerstmis mee aan een toneelstuk, Twelfth Night, ik neem aan dat u het gezien hebt.’
Er klonk een merkwaardig nasaal keelgeschraap, mogelijk vergezeld van een kort nee-schudden. ‘Dus jij zit ook in de toneelwereld?’
‘Nee, nee, ik ga alleen vaak naar toneel. Ik moest me na afloop aan haar voorstellen.’ Er was geen woord van gelogen, alleen had Keith wél het feit weggelaten dat hij zowat naar de allerlaatste voorstelling was meegesleurd door een andere studente van Vassar, die hij tijdens het feestje na afloop had laten zitten. ‘Ze is een geweldige actrice, die dochter van u.’
De vrouw die eerder zijn bloemen had aangenomen zette nu een bord met een geelbruine vloeistof voor hem neer. Hij wist niet goed of je er je handen in moest wassen of wat. Regan moest dat gezien hebben, want ze raakte onder de tafel zijn bovenbeen aan. Een reeks stilzwijgende knikjes en blikken maakten hem duidelijk dat hij moest doen wat zij deed. Hij raadde welke lepel hij moest nemen van de drie die klaarlagen en slurpte beleefd de zoutige bouillon naar binnen die hij later consommé zou leren noemen.
De volgende gang bestond uit een salade, de daaropvolgende uit vis, en tussen de vragen die van het hoofd van de tafel uitgingen en het fleurige lint van gekeuvel dat door de verloofde in de lucht werd gehouden door werden ongemakkelijke stiltes grotendeels vermeden. Bij het vleesgerecht legde Felicia hem op vertrouwelijke toon uit dat haar kok bij de Cordon Bleu was opgeleid en tijdelijk aan de Hamilton-Sweeneys was uitgeleend. Dat alles als onderdeel van het gestage proces van voorbereiding op de verhuizing naar de overkant van het Park, weg van dit huis met zijn geesten. Ze draaide zich om en wierp een blik op het schilderij dat boven haar aanstaande echtgenoot hing, of mogelijk op het oude geweer dat dienst had gedaan voor de olifantenjacht en nu aan koperen haken onder het schilderij aan de muur hing. Ja, het was zeker een lange verlovingstijd geweest, dat moest ze toegeven, maar ze hadden de jonge William niet voor zijn eindexamen uit zijn vertrouwde omgeving willen wegrukken. Aan het andere eind van de tafel zag het voorwerp van haar zorg er hoogst ongelukkig uit. Hij had al een halfuur geen woord meer gezegd.
Wat de andere broer, Amory Gould, aanging, die had net zo goed een met zaagsel gevulde pop kunnen zijn, in elk geval tot de dessertbordjes leeg waren en de koffie werd opgediend. Toen pakte hij zijn zilveren lepeltje op en hief het op komisch-vragende wijze naar het licht. Het gebaar was zo buitenissig – zo opvallend – dat zelfs Felicia stilviel. ‘Tja, Keith,’ zei hij, toen hij de volledige aandacht van iedereen aan tafel had. Hij bleef het lepeltje omhooghouden en hield zijn blik erop gevestigd, alsof hij het achteraf nog op vieze plekjes controleerde. ‘Dat was toch je naam, is het niet? Keith? Ik vroeg me af of je er ooit over hebt gedacht tot de financiële wereld toe te treden.’
Keith had net aan Regans vader zitten vertellen dat hij momenteel extra bètavakken moest volgen ter voorbereiding op zijn medische opleiding. Ja, hij was graag naar een universiteit als Yale gegaan, maar hij had zich, om eerlijk te zijn, voor zijn knieblessure niet optimaal ingezet. ‘De financiële wereld?’
‘Het bankwezen, beste jongen. Beleggingen. Het familiebedrijf, zogezegd.’ Zijn stem klonk zacht, alsof je hem afluisterde terwijl hij in zichzelf zat te praten. Onwillekeurig boog Keith zich naar voren om hem beter te kunnen verstaan. ‘Vertrouwen kweken, daar komt het in de praktijk zo’n beetje op neer. Nu ontbreekt het mij persoonlijk, ben ik bang, als het ware aan charisma om als uithangbord van de firma te kunnen optreden. Ik houd mij daarom op de achtergrond, ik breng mensen bij elkaar. Maar een knappe, goedlachse jongen als jij zou, lijkt mij zo, nog een eenwieler aan een invalide kunnen verkopen. En dat is natuurlijk de manier om rijk te worden. Figuurlijk gesproken. Je hebt geen speciale achtergrond nodig, en ook geen speciale opleiding, je moet gewoon slagvaardig kunnen optreden.’ Het zilveren lepeltje zakte. ‘Onze wereld breidt zich uit, Keith. Als je eens zou willen praten om te zien of je daar in zou passen, kan ik dat voor je regelen.’ De vriendelijke, standvastige blik in zijn blauwe ogen hield die van Keith vast over de tafel. Naast hem was Regans stilzwijgen intens, maar hij kon haar niet zien. Het was alsof zij door de ijzige bleekheid van ’s mans gezicht en de evidente redelijkheid van zijn stem in de schaduw was gedrongen.
Toen krasten er een paar stoelpoten over het parket. ‘Mag ik alsjeblieft van tafel?’ vroeg William, die al half was opgestaan. Vlak voordat hij het vertrek verliet wierp hij Keith een veelbetekenende blik toe, alleen… wat betekende die? En Keith had durven zweren dat William daarna nog even op de gang was blijven staan wachten om zijn reactie te horen. Hij schraapte zijn keel. ‘Dat is ongelooflijk aardig van u, meneer Gould,’ zei hij, ‘maar ik ben nu eenmaal een bepaalde weg in geslagen, en die kan ik maar beter blijven volgen.’
Het was even stil. ‘Natuurlijk,’ zei Amory. ‘Ik zou het niet in mijn hoofd halen om je daarvan af te leiden.’
Later, nadat hij handen had gedrukt en beloofd had gauw weer te zullen langskomen, volgde Regan Keith naar buiten. Vooraf hadden ze afgesproken dat zij op Sutton Place zou blijven slapen en dat hij de late trein terug naar Connecticut zou nemen, en dus nam hij aan dat ze mee was gekomen om afscheid te nemen. In plaats daarvan zei ze: ‘Ik móést daar gewoon weg.’
‘Hoezo? Deed ik het een beetje goed?’
‘O, lieveling.’ Ze bleef op de natte stoeprand staan, alsof hij haar met die vraag had overvallen. Hij stond in de goot. Het regende niet meer, maar rond zijn schoenen stroomde een paar centimeter diep water waarin doorweekte bloesemblaadjes dreven. ‘Je was geweldig. Kon niet beter.’
Op deze manier waren ze ongeveer even groot. En hij had sterk de neiging haar vast te pakken en haar stevig tegen de grond te drukken, zodat ze niet weg kon glippen voordat hij haar allerlaatste raadselachtigheden had doorgrond. ‘Vond je broer me aardig?’
‘Die gaat straks heel veel van je houden, zodra hij eenmaal doorheeft wat je allemaal in je mars hebt. Net als het bij mij ging.’
Het was de eerste keer dat ze die woorden had gebruikt, ‘houden van’, en dat in een context die maakte dat hij, heel typerend, niet wist hoe hij moest reageren. Wát allemaal?
‘Laten we ergens heen gaan,’ zei ze opeens. ‘Ik heb me tot morgen afgemeld in het Chi Omega-huis.’
‘Zeker weten?’
Voor één keer trok ze zich niet terug. Haar dijen drukten zacht tegen de zijne, haar mond opende zich voor hem, en hij voelde dat hij deze nacht alles met haar zou mogen doen wat hij maar wilde. In zijn achterhoofd rinkelde al wel vaag een alarmbelletje dat het eigenlijk niet zo hoorde te gaan, als een soort beloning voor goed gedrag, maar tegelijk klonk er een stemmetje dat zei dat het wel eens maanden zou kunnen duren voor ze weer in zo’n stemming was, en daar wankelden ze al terug, botsten ze tegen de geparkeerde Karmann Ghia, had ze zijn handen gepakt en die op haar heupen gelegd, en was ze uit eigen beweging bezig een van die handen omhoog te brengen naar die fantastische, kleine borsten, warm onder het stevige pantser van haar bustehouder, toen hij zichzelf weer in de hand kreeg. Per slot van rekening waren ze nog geen straat van haar familie verwijderd. ‘Hou die gedachte nog even vast,’ zei hij. ‘Oké?’
Ze belandden uiteindelijk in een hotelletje in de buurt van Grand Central Station, als de heer en mevrouw Z. Glass. Hij zou de rest van de maand moeten leven op blikjes tonijn, maar dat was het waard. Ze namen niet eens de moeite het licht aan te doen of de dekens open te slaan, maar vreeën staande, tegen het grote raam waar buiten de regendruppels nog aan hingen. Het was alsof ze op de rand van een reusachtige afgraving stonden. Toen hij zijn ogen sloot, was het alsof zij er ergens middenin stond, tussen minuscule, ronddrijvende lichtjes, en hem riep, maar steeds was er meer, hoe verder hij ging. Pas vlak voordat hij klaarkwam, overweldigend, verbijsterd, begreep hij dat dit niet haar eerste keer was, net zomin als het de zijne was, en dat hij nog altijd niet echt tot haar had weten door te dringen. En zelfs nu, in zijn herinnering, terwijl hij lag af te koelen in het donker van de studentenflat, was Regan een wereld op zichzelf, iemand die met hem ingenomen was om redenen die hem ten enenmale ontgingen…