-

8

HET BANKJE WAS AL BINNEN EEN MINUUT OF TIEN nagenoeg ondergesneeuwd, en de flessengroene latten waren net zo wit geworden als het wit dat zich eronder had verzameld. Nu de wind aanwakkerde woeien donsdraadjes van de voering van haar capuchon haar mond in, maar ze merkte er nauwelijks iets van, evenmin als van de wind of de sneeuw, of van het feit dat Charlie niet was komen opdagen, want dat zou hij uiteindelijk wel doen, dat was nou eenmaal het mooie en het tragische aan Charlie. In plaats daarvan ging haar aandacht uit naar de wollige lichtbollen voor de deur van het appartementencomplex verderop in de straat, en naar de poenerige deur naar de entreehal. Telkens als die openging, leunde ze even naar voren, maar dan was het steeds een societystel dat schuin tegen de wind opboksend op weg ging naar een glimmende zwarte huurlimousine die op datzelfde moment, als bij geheime afspraak, soepeltjes naar de stoeprand kwam gereden. Sam maakte haar sigaret uit, trok haar jas dichter om zich heen en tuurde met half toegeknepen ogen door de laatste kringel rook heen. Ze had een goed voornemen gemaakt. Morgen zou ze stoppen met roken, niet langer wakker worden met een kortademige pijn in haar longen, en niet langer elke week vijf dollar afdragen aan kwalijke multinationals. Er was echter nog één staafje dood over, dat rondrolde in het pakje. Ze vroeg zich af hoelang ze er nog voor had.

Goede voornemens waren iets waar ze vroeger met haar moeder aan deed. Oudejaarsavond was het enige moment van het jaar waarop haar moeder de bulgur en de tarwekiemen in de winkel liet staan ten faveure van de zoetigheid waar Sam naar smachtte, en dan zaten ze samen op de bank dunne Italiaanse wafeltjes in warme chocolademelk te dopen, totdat al die suiker hun te veel werd. Sam was destijds dik geweest. Haar moeder zeer waarschijnlijk stoned. En haar vader, waar zou die hebben gezeten? Op zijn werk vermoedelijk. Oudjaarsdag was de op een na belangrijkste dag van het jaar voor vuurwerkers en het contract om alle vuurwerkshows in New York te verzorgen was toen nog niet naar een ander gegaan. Bovendien was hij nog niet verzand in de rijkelijk besprenkelde sessies vol zelfmythologie met die tijdschriftjournalist die zijn Boswell zou worden. Of Groskoph, al naar gelang. Op tv was de helft van de tijd gevuld met reclame, maar haar moeder liet hem niettemin aanstaan. Elk shot van Guy Lombardo met zijn vlinderdasje en zijn microfoon zo groot als een zeehondenknuppel bracht ze dichter bij het grote moment. Rechtsonder in beeld had je een door Timex gesponsorde klok en op T-min dertig minuten pakte mama altijd de goede voornemens van het vorige jaar erbij, die geleidelijk aan in het vergeethoekje waren geraakt tussen de pareltjes van wijsheid die met magneetjes aan de koelkast waren bevestigd. Sam kon zich nog precies herinneren hoe haar moeder rook wanneer ze terugkwam naar de bank, naar cacao en gesmolten marshmallows, ja, maar ook naar iets moeilijk te bepalen bosachtigs, een vleugje Californië, waar ze, onwaarschijnlijk genoeg, vandaan kwam.

Wat ze vervolgens deden was hun goede voornemens voorlezen en de voornemens die ze ook daadwerkelijk hadden weten vol te houden afvinken. De voornemens die je had opgegeven vormden de basis voor je nieuwe lijstje. Vijftig procent werd, in tegenstelling tot op school, als een behoorlijk goede score beschouwd. Als ze er nu op terugkeek, viel Sam een aantal dingen op. Het eerste was dat haar moeder al verlangens moest hebben gekoesterd waarvan ze zich niet realiseerde dat ze daar te lezen waren, in de vorm van de goede voornemens die daar de afgelopen 364 dagen in het volle zicht hadden gehangen, als haar vader maar de moeite had genomen ernaar te kijken. Het tweede was de schuldbewuste manier waarop mama naar de vegen poedersuiker op de lycra maillot van haar dochter gluurde terwijl Sam haar eerdere voornemen om twintig pond af te vallen voorlas. En ten slotte – nu ze tien jaar gegevens had over hen beiden, en nog eens vijf over haarzelf (want Sam was een verwoed documentaliste en had alle lijstjes bewaard) – was er nog iets anders, namelijk hoe weinig het allemaal uitmaakte. Uiteindelijk verging het deze plannen zoals elke menselijke onderneming. Op 31 december straalden ze nog helder in het prosencefalon, maar allengs raakten ze in het slop en sneefden. Het was opmerkelijk hoeveel van haar eigen goede voornemens Sam in de loop van een jaar vergat. Ze zouden aan het eind ervan bij haar terugkomen als verzegelde boodschappen, flessen die door een andere ik aan de overkant van een wijde oceaan in het water waren geworpen.

Zo zat ze bijvoorbeeld, nadat ze had gezworen Keith niet meer te zullen zien (dat stond boven aan haar lijstje voor 1977), nu toch weer op hem te wachten. De glazen deur leek op de glazen kap van een stormlantaarn. Het vierkantje geel licht op de stoep werd helderder wanneer hij open was, maar ditmaal was het alleen maar een portier in een lange jas met epauletten die naar buiten wipte om even te roken. Alsof ze solidair met hem wilde zijn, en voordat ze zichzelf kon tegenhouden, stak ze haar eigen laatste sigaret op en keek naar de eenzame gestalte wiens gezicht de kleur had van een pecannoot, en die liep te ijsberen in een wolk van zijn eigen adem. Het ringetje in haar neus deed pijn. Het was moeilijk het pakje sigaretten niet te verfrommelen nu haar vingers gevoelloos waren geworden, maar ze had het niet – níét – koud. Een late toevoeging aan haar lijstje was namelijk geweest dat ze zich op deze avond, om zich moedig genoeg te voelen om te doen wat ze hier was komen doen, niet druk zou maken om hoe laat het was of hoe koud. De koppigste mens op aarde noemde haar vader haar. En hij wist nog niet de helft. Tegenover degenen van wie ze hield – zoals Charlie of haar vader zelf – kon ze, voor haar doen, best inschikkelijk zijn. Ze was op haar koppigst als ze zelf haar tegenstander was. Want hoeveel van haar goede voornemens waren in wezen niet verboden geweest? Ik zal niet X, ik mag niet Y. Ze had goed op haar moeder gelet al die voorbije jaren, toen ze nog te klein was geweest om precies te weten wat voor soort dingen je jezelf moest beloven. Ze had de formule van de lijstjes van haar moeder gevolgd, dit opgeven en dat opgeven, en elke keer dat haar moeder ‘hé, dat is een goeie’ had gezegd had ze een golf van nabijheid gevoeld. Met haar vader trouwen was in wezen ook een vorm van opgeven geweest. Het probleem met Sam was dat ze, tot pal voor de deadline, middernacht, of de datum die ze zichzelf had opgelegd om ergens mee te stoppen, haar uitspattingen intensiveerde, alsof ze aan het hamsteren was. Op een keer was ze bijvoorbeeld vanwege de vasten gestopt met snoepen en had ze zich de avond voor Aswoensdag misselijk gegeten aan pepermuntjes, waarna ze die des te erger had gemist. Bij de mis van twaalf uur ’s middags had ze hoofdpijn gehad en liep het water haar steeds in de mond, en zodra de paasdagen aanbraken ging ze zich te buiten aan chocolade-eitjes. Want eigenlijk wilde ze, diep vanbinnen, helemaal niks opgeven.

Nadat haar moeder was weggegaan, had ze een jaar lang in de put gezeten, waarna ze min of meer vanuit het niets weer had moeten opkrabbelen. Dat had ze in het geheim gedaan, in de beslotenheid van haar kamer, alleen met behulp van tijdschriftfoto’s en een transistorradio, en met als persoonlijke componentenlijm de allesverbindende behoefte nooit meer gekwetst te worden. Het ik dat ze construeerde was een soort Minerva van Suburbia: vurig, kosmopolitisch en van niemand afhankelijk. Haar lichaam veranderde, een proces dat ze bevorderde door een halfjaar lang op Marlboro’s te leven (de rook blies ze door de ventilator in haar raam naar buiten), en toen ze weer tevoorschijn kwam zou haar moeder haar nauwelijks hebben herkend. Op haar veertiende, in haar eerste jaar op de nieuwe particuliere school in de City, ontdeed ze zich van haar maagdelijkheid, met een derdeklasser die de topscorer was van het lacrosseteam en de op een na rijkste jongen uit zijn klas. Zijn ouders waren nooit thuis en er was iets spannends en gevaarlijks aan het verlaten appartement op de zestiende verdieping, waar ze konden doen wat ze maar wilden. Een maand lang gingen ze daar na schooltijd heen, werden ze er stoned, bekeken er de blootbladen van zijn vader, die zij als ‘goor’ betitelde, en neukten er. Hij wist wat hij deed, althans dat dacht ze toen. Hoe dan ook, ze had er veel van geleerd. Bijvoorbeeld hoe ze zich op seksueel gebied moest presenteren als iemand die wist wat zíj deed.

En ze had geleerd dat je dingen die er echt toe deden niet kon opslaan. Gevoelens, mensen, liedjes, seks, vuurwerk, ze bestonden alleen op het moment zelf, en wanneer alles over was, waren zij dat ook. Op dit moment waren de kale takken van de bomen boven haar hoofd net knokkels, als de knokige hanenpoten van een kind op het zachte paarse perkament van de hemel, en er drong smeltwater door haar spijkerbroek en het water in haar ooghoeken zat daar vastgevroren, het weigerde te vallen, en de kleine man liep te ijsberen voor het kalkstenen bolwerk, maar zodra dit eindeloze wachten voorbij zou zijn, zou alles langzaam verleden tijd gaan worden, en onwerkelijk. Haar behoefte om het tegen Keith te zeggen was iets fysieks geworden, alsof de cellen in haar lijf het uitschreeuwden van paniek, ook al had ze de deur vanbinnen maar op een heel klein kiertje gezet. Maar ze ging het nog een minuut volhouden, en nog een, want dat kon ze.

GOED, IN ZEKERE ZIN had ze zes weken geleden al geweten wat eraan zat te komen, toen ze in het park vlak bij zijn kantoor op hem zat te wachten. Hij liet dit op een openbare plek plaatsvinden omdat ze dan haar (naar hij aannam) fragiele zelfbeheersing zou bewaren. Iets wat zij van meet af aan aantrekkelijk aan hem had gevonden, was de manier waarop hij een volledig open boek voor haar kon zijn terwijl hij voor zichzelf zo ondoorzichtig bleef. Ze was vertederd door de dingen die hij over zichzelf wilde geloven, zoals je vertederd bent door een klein kind dat jokt over wie de bloemenvaas heeft gebroken. Zo wilde hij bijvoorbeeld graag geloven dat hij deze afgelopen maanden dichter naar haar toe was gegroeid, terwijl het in feite ging om waar hij van wegliep. Toen hij de trappen naar het park kwam op gelopen, een verwaarloosde oase die een etage boven de mallemolen van midtown was gelegen, zag ze hoe oud hij was geworden van dat weglopen. Bij zijn mond zaten rimpels die ze nooit eerder had gezien en onder zijn ogen zaten dikke wallen, een gevolg van slaapgebrek. Eerlijk gezegd wonden die haar op, als een erotische stroomstoot die door haar berusting heen brak. Ze stelde zich voor hoe zij ze kuste. Hoe ze hem bereed in een kamer met gesloten gordijnen, zich boog om zijn zorgen weg te likken. Maar wat hij haar hooguit wilde geven was een snel kusje op de wang, en zelfs daarmee wekte hij de indruk haar een enorme gunst te verlenen. Het park was een soort gemeenschappelijk plantsoen voor de herenhuizen op Tudor City Place en zo midden op de dag was er bijna niemand. Keith en zij wandelden er rond, als zwanen dobberend op een vijver, een lange, trage omgang over het pad dat speciaal voor hen had kunnen zijn aangelegd.

‘Er is iets waar ik al een tijdje met je over wil praten, Samantha.’

‘O jee, dat klinkt serieus.’ Hij gebruikte haar naam alleen wanneer hij zich extra vaderlijk voelde. Ze pakte een paar nootjes uit het witte papieren zakje in zijn hand – maar hoe serieus kon het zijn als hij nog de tijd had genomen om noten te kopen? – en stopte ze in haar mond, op een zorgeloze manier, hoopte ze. ‘We zijn toch al aan het praten?’

‘Ik had je niet naar ons appartement moeten laten komen laatst.’

Nee, natuurlijk niet. Ze hadden überhaupt niet met elkaar naar bed moeten gaan, althans niet als hij er strikte, ethische normen op na wenste te houden. Het was ongelooflijk. Hij leek te geloven, zoals kinderen geloven in de tandenfee, dat zijn daden alleen consequenties hadden als andere mensen dat zeiden, en omdat als je je kussen optilde… kijk! Een muntje!

‘Er is nog een hele kant aan mijn leven die jij nooit te zien krijgt, Samantha. Het is alsof ik soms een soort afsplitsing van mezelf ben… En toen jij daar in ons appartement was, kreeg ik het gevoel alsof die andere ik naar deze stond te kijken, en besefte ik dat ik me met dit alles enorm roekeloos heb gedragen. Ik geef om jou, dat weet je. Maar die andere ik was wel degene die ik altijd heb willen worden.’

Ze hadden inmiddels, ook al vanwege de geladen stiltes tussendoor, een heel rondje door het park afgelegd, maar het grindpad voor hen, waarop een jongetje achter een wegschietend stuiterballetje aan holde, leek hem voort te lokken. Of misschien was het gewoon de veelzijdige perfectie van zijn verhaal, dat hij dagenlang in gedachten moest hebben gepolijst, als een uitzonderlijk weerbarstig brokje steen met behulp van een slijptrommel. Hij zei dat hij het gevoel had tijd nodig te hebben om wat dingen op een rijtje te zetten, omdat hij het gevoel had dat hij ergens een paar… verkeerde inschattingen had gemaakt, en dat, hoe de zaken ook zouden uitpakken, zijn kinderen toch… enfin, het belangrijkste in zijn leven waren. Niet dat hij ze verdiend had. (Tja, nogal wiedes, dacht Sam. Dat hebben ouders nooit.)

Zijn gezicht zag nu rood van de kou en hij had zich tot een hyperemotionele staat opgewerkt, en bijna tot tranen, en zij voelde bijna een fysieke afkeer toen hij zei dat hij hoopte dat zij het niet persoonlijk zou opvatten. ‘Doe niet zo paternalistisch, Keith. Natuurlijk is het persoonlijk.’

‘Ik heb gewoon wat tijd nodig.’

‘Mij best. Dan zien we elkaar gewoon niet. Ik ben geen klein kind meer.’

Nu bleef hij stilstaan en keek haar aan. Ging zíj het nu uitmaken met hém? De glinstering van midlifesentiment was uit zijn ogen verdwenen en zijn hele lijf balanceerde gespannen tussen woede en begeerte, precies hoe ze hem het liefst zag. In de halve tel waarin ze dacht dat hij haar met geweld zou kussen, besefte ze hoe moeilijk het feitelijk zou worden om hem op te geven, dat eigenzinnige dier dat ze had afgericht in draf of galop te lopen. Maar ze dwong zichzelf een greep te doen in het papieren zakje dat hij in zijn hand hield om eruit te halen wat daar nog in zat, en met een mond vol nootjes te zeggen: ‘Het beste was er toch al van af.’

En daarmee was het in wezen voorbij geweest, al hadden ze nog wel een paar rondjes door het park gemaakt, eentje waarin hij zich impulsief, hartstochtelijk gedroeg, gevolgd door eentje waarin hij zich bagatelliserend opstelde – arm kind, tot over haar oren, weet van gekkigheid niet wat ze zegt – en ten slotte eentje waarin hij weer helemaal zijn onmogelijke, onzelfzuchtige en zelfzuchtige zelf was. Hij nam haar handen in zijn dure handschoenen en keek haar aan, en ze zag dat hij wilde dat zij niet voor altijd door de afgelopen drie maanden getekend zou worden. (Hij was ook katholiek, dat wist ze. In het gesloten graf van een per uur te huren hotelkamer had ze met haar hoofd op zijn borst gelegen en met haar vinger met het zilveren kruisje dat hij om had liggen spelen, totdat hij haar zei ermee op te houden.) Hij zei dat hij wilde dat ze goed onthield dat hij om haar gaf, en dat ze iets beters verdiende. Het woord liefde wilde hij niet in de mond nemen, en zij evenmin. Dat zou onwaar zijn geweest en bovendien gunde ze hem het genoegen niet.

HET MOEST ONDERHAND BIJNA MIDDERNACHT ZIJN. In Central Park West waren de taxi’s nu vervluchtigd en elders, in dichter bevolkte buurten, neergestreken. (Grappig hoe in de City het geld de energie volgde, maar die nooit helemaal kon bijhouden.) De warmte van de autobanden die bleef hangen liet donkere sporen na op het asfalt. Voor het overige heerste er witte perfectie. Geen voeten hadden hun sporen nagelaten op het trottoir waar Sam zat. Geen honden waren naar buiten gekomen om het met geel te bevlekken. De gloed van het verkeerslicht reikte bijna tot aan de entreehal, het gala, Keith. Rood, en dan groen. Het was haar nooit eerder opgevallen dat het licht een klikgeluidje maakte wanneer het versprong. Aan de overkant van de straat, voor de synagoge, markeerde een stralenkrans van groene sneeuw de ingang van het metrostation waaruit Charlie maar niet tevoorschijn wilde komen, en ineens werd ze huiverend getroffen door een diepe scheur in de rechtvaardigheid van alles. De volwassene die haar had geneukt en gedumpt moest terugkeren naar de wereld op twintig verdiepingen boven straatniveau terwijl zij, de zeventienjarige, moederziel alleen buiten in de kou zat. Ze drukte de sigaret uit, haar laatste. Ze liep naar de ingang. Ze was van gedachte veranderd. Ze ging de burcht bestormen, en of dat nou netjes was zou haar worst wezen. Gewoon naar binnen stormen en namens alle vrouwen die, van Eva af aan, onrechtvaardig waren behandeld tussen de rokkostuums en bontjes een scène trappen, bij wijze van waarschuwing. Ze zou tegen hem zeggen dat hij beter mee kon komen om te horen wat ze hem te zeggen had, als hij tenminste niet wilde dat ze allebei in de gevangenis zouden belanden, of nog erger, en iedereen die hij kende en hoogachtte, iedereen op wiens oordeel hij prijs stelde, zou de waarheid over hen beiden te weten komen, nog terwijl ze zich van haar plicht ontsloeg.

Ze was nu zo dichtbij dat ze haar hand uit kon steken naar de gekrulde koperen deurkruk. Ze zag de portier op zijn post zitten, en de schim van haar eigen gezicht dat ervoor hing. Haar verontwaardiging maakte haar mooi, zelfs in eigen ogen. Ze zou niet eens zeker weten wie zijn vrouw was, maar dat zou niet betekenen dat die vrouw niet zou weten wie zij was, en er zou een ogenblik komen waarop hun blikken elkaar zouden treffen en Sam zou moeten aanzien wat zij deze vrouw had aangedaan, hoe ze haar had gekwetst. Toen dacht Sam aan zijn kinderen en vooral aan zijn zoon, die maar vijf jaar jonger was dan zijzelf. De scène die zij zou trappen, de geruchten die die jongen zouden bereiken, zijn mogelijke gevoel dat het allemaal, op de een of andere manier, zijn schuld was. Ze haalde wat onbeholpen haar schouders op naar de portier, het visuele equivalent van ‘Sorry, verkeerd verbonden’. Verkleumd en sigarettenloos sjokte ze terug naar haar bankje. De wereld was bijna onzichtbaar geworden in de sneeuw. Hoe zou iemand de bal kunnen zien wanneer ze die lieten zakken? Misschien was hij al gezakt en was het vuurwerk in de haven te ver weg voor haar om te kunnen horen. Maar waar bleef Charlie nou? Ze wou dat hij een beetje opschoot. Ze stond op het punt weer te gaan zitten toen iemand vanaf de ingang van het Park haar naam riep. Ze kon de gestalte die daar stond niet goed onderscheiden, een nieuwe dimensie in het schemerduister, in de sneeuw, maar de stem deed de cilinders in haar binnenste draaien, in een slot waarachter andere dingen die ze had moeten weten waren weggesloten. ‘Ha,’ klonk de stem. ‘We hebben je overal lopen zoeken.’

Stad in brand
CoverImage.xhtml
Stad_in_brand.xhtml
Stad_in_brand-1.xhtml
Stad_in_brand-2.xhtml
Stad_in_brand-3.xhtml
Stad_in_brand-4.xhtml
Stad_in_brand-5.xhtml
Stad_in_brand-6.xhtml
Stad_in_brand-7.xhtml
Stad_in_brand-8.xhtml
Stad_in_brand-9.xhtml
Stad_in_brand-10.xhtml
Stad_in_brand-11.xhtml
Stad_in_brand-12.xhtml
Stad_in_brand-13.xhtml
Stad_in_brand-14.xhtml
Stad_in_brand-15.xhtml
Stad_in_brand-16.xhtml
Stad_in_brand-17.xhtml
Stad_in_brand-18.xhtml
Stad_in_brand-19.xhtml
Stad_in_brand-20.xhtml
Stad_in_brand-21.xhtml
Stad_in_brand-22.xhtml
Stad_in_brand-23.xhtml
Stad_in_brand-24.xhtml
Stad_in_brand-25.xhtml
Stad_in_brand-26.xhtml
Stad_in_brand-27.xhtml
Stad_in_brand-28.xhtml
Stad_in_brand-29.xhtml
Stad_in_brand-30.xhtml
Stad_in_brand-31.xhtml
Stad_in_brand-32.xhtml
Stad_in_brand-33.xhtml
Stad_in_brand-34.xhtml
Stad_in_brand-35.xhtml
Stad_in_brand-36.xhtml
Stad_in_brand-37.xhtml
Stad_in_brand-38.xhtml
Stad_in_brand-39.xhtml
Stad_in_brand-40.xhtml
Stad_in_brand-41.xhtml
Stad_in_brand-42.xhtml
Stad_in_brand-43.xhtml
Stad_in_brand-44.xhtml
Stad_in_brand-45.xhtml
Stad_in_brand-46.xhtml
Stad_in_brand-47.xhtml
Stad_in_brand-48.xhtml
Stad_in_brand-49.xhtml
Stad_in_brand-50.xhtml
Stad_in_brand-51.xhtml
Stad_in_brand-52.xhtml
Stad_in_brand-53.xhtml
Stad_in_brand-54.xhtml
Stad_in_brand-55.xhtml
Stad_in_brand-56.xhtml
Stad_in_brand-57.xhtml
Stad_in_brand-58.xhtml
Stad_in_brand-59.xhtml
Stad_in_brand-60.xhtml
Stad_in_brand-61.xhtml
Stad_in_brand-62.xhtml
Stad_in_brand-63.xhtml
Stad_in_brand-64.xhtml
Stad_in_brand-65.xhtml
Stad_in_brand-66.xhtml
Stad_in_brand-67.xhtml
Stad_in_brand-68.xhtml
Stad_in_brand-69.xhtml
Stad_in_brand-70.xhtml
Stad_in_brand-71.xhtml
Stad_in_brand-72.xhtml
Stad_in_brand-73.xhtml
Stad_in_brand-74.xhtml
Stad_in_brand-75.xhtml
Stad_in_brand-76.xhtml
Stad_in_brand-77.xhtml
Stad_in_brand-78.xhtml
Stad_in_brand-79.xhtml
Stad_in_brand-80.xhtml
Stad_in_brand-81.xhtml
Stad_in_brand-82.xhtml
Stad_in_brand-83.xhtml
Stad_in_brand-84.xhtml
Stad_in_brand-85.xhtml
Stad_in_brand-86.xhtml
Stad_in_brand-87.xhtml
Stad_in_brand-88.xhtml
Stad_in_brand-89.xhtml
Stad_in_brand-90.xhtml
Stad_in_brand-91.xhtml
Stad_in_brand-92.xhtml
Stad_in_brand-93.xhtml
Stad_in_brand-94.xhtml
Stad_in_brand-95.xhtml
Stad_in_brand-96.xhtml
Stad_in_brand-97.xhtml
Stad_in_brand-98.xhtml
Stad_in_brand-99.xhtml
Stad_in_brand-100.xhtml
Stad_in_brand-101.xhtml
Stad_in_brand-102.xhtml
Stad_in_brand-103.xhtml
Stad_in_brand-104.xhtml
Stad_in_brand-105.xhtml
Stad_in_brand-106.xhtml
Stad_in_brand-107.xhtml
Stad_in_brand-108.xhtml
Stad_in_brand-109.xhtml
Stad_in_brand-110.xhtml
Stad_in_brand-111.xhtml
Stad_in_brand-112.xhtml
Stad_in_brand-113.xhtml
Stad_in_brand-114.xhtml
Stad_in_brand-115.xhtml
Stad_in_brand-116.xhtml
Stad_in_brand-117.xhtml
Stad_in_brand-118.xhtml
Stad_in_brand-119.xhtml
Stad_in_brand-120.xhtml
Stad_in_brand-121.xhtml
Stad_in_brand-122.xhtml
Stad_in_brand-123.xhtml
Stad_in_brand-124.xhtml
Stad_in_brand-125.xhtml
Stad_in_brand-126.xhtml
Stad_in_brand-127.xhtml
Stad_in_brand-128.xhtml
Stad_in_brand-129.xhtml
Stad_in_brand-130.xhtml
Stad_in_brand-131.xhtml