51

Het wachten duurde eindeloos. Het was de lange stilte van kriebelende hoofdhuid en sijpelend zweet, het ongemak van gewicht op ellebogen, van kromme ruggen, van buiken plat tegen een onbuigzame vergadertafel. Lukas keek langs zijn afschrikwekkende geweer door het verbrijzelde raam van de vergaderzaal. In de kozijnen zaten nog wat glanzende stukjes glas, als doorzichtige tandjes. De ongelooflijke knal van Sims’ geweer dat het raam kapotschoot galmde nog na in zijn oren. Hij rook nog steeds de scherpe geur van buskruit, zag nog de bange blik in de ogen van de andere technici. Het geweld had zo onnodig geleken. Al deze voorbereidingen, het gesjouw met de zware zwarte geweren uit de opslagruimte, de onderbreking van zijn gesprek met Bernard, het nieuws dat er mensen vanuit de diepte op weg waren naar boven – hij snapte er niet veel van.

Hij checkte de slede van zijn halfautomatische geweer en probeerde zich te herinneren wat hem uren geleden vijf minuten lang was uitgelegd. Er zat een patroon in de kamer. De hamer was gespannen. Meer patronen wachtten geduldig in het magazijn.

En die jongens van de beveiliging deden moeilijk tegen hém vanwege zijn technische jargon. Lukas’ woordenschat barstte uit zijn voegen van de nieuwe termen. Hij dacht aan de vertrekken onder de servers, al die bladzijden van de Instructie, de rijen boeken waar hij alleen nog maar een blik op geworpen had. Zijn geest bezweek onder al het gewicht.

Hij oefende even met zijn vizier door langs de loop te kijken en het kruisje te richten. Hij mikte op de berg stoelen die als versperring voor de deur waren opgehoopt. Misschien zouden ze hier wel dagen wachten zonder dat er iets gebeurde. Het was al een tijdje geleden dat er een bode met nieuws naar boven was gekomen.

Voorzichtig legde hij zijn vinger om de trekker. Hij probeerde te wennen aan het idee dat hij die zou overhalen, dat hij zich schrap zou zetten voor de terugslag die hij volgens Sims kon verwachten.

Naast hem maakte Bobbie Milner, een schaduw van hooguit zestien jaar, een grap en Sims beet hen toe dat ze hun kop dicht moesten houden. Lukas protesteerde niet, al had hij zelf niets gezegd. Hij keek naar het toegangshek, waar een bos van zwarte lopen boven de balie en de stangen uitstak. Peter Billings, de nieuwe sheriff, frunnikte aan zijn pistool. Bernard stond achter de sheriff bevelen uit te delen. Naast Lukas veranderde Bobbie Milner kreunend van houding.

Wachten. En nog eens wachten. Iedereen wachtte.

Als Lukas had geweten wat er op hen afkwam, had hij het helemaal niet erg gevonden.

Dan zou hij hebben gebeden om voor eeuwig te mogen wachten.

Knox leidde zijn groep van de zestigste naar de vijfenvijftigste en hield slechts een paar pauzes om te drinken, rugzakken vast te snoeren en veters te strikken. Ze passeerden verschillende dragers, die nieuwsgierig vroegen waar ze heen gingen en waarom er zoveel stroomuitval was. Allemaal liepen ze ontevreden, en hopelijk zonder bijgedachten, weer door.

Pieter had gelijk gehad: de trap gonsde van de geruchten. Vibreerde van al te veel stampende voeten. De mensen die boven woonden trokken in groten getale verder omhoog, weg van het duister en de kou, aangelokt door de belofte van licht, warm eten en hete douches. Achter hen trokken Knox en zijn mannen op om een einde te maken aan een heel ander soort duister.

Op de zesenvijftigste kwamen ze voor het eerst in de problemen. Een groep tuinbouwers was op het portaal van de hydrocultuurtuin bezig elektriciteitskabels over de reling neer te laten, waarschijnlijk voor de mensen die ze een verdieping lager hadden zien staan. Toen de tuinders de blauwe overalls van Mechanica in het oog kregen, riep er een: ‘Hé, wij geven jullie te eten, waarom zorgen jullie niet voor stroom?’

‘Je moet klagen bij it,’ antwoordde Marck, die vooropliep. ‘Die maken steeds kortsluiting. Wij doen wat we kunnen.’

‘Nou, doe het dan maar eens wat sneller,’ zei de tuinder. ‘Ik dacht dat die verrekte stroomarme week van jullie nou juist bedoeld was om dit gezeik te voorkomen.’

‘We hebben het voor de lunch verholpen,’ zei Shirly.

Knox en de anderen hadden de voorhoede inmiddels ingehaald, waardoor er op het portaal een opstopping ontstond.

‘Hoe sneller we boven zijn, hoe sneller jullie weer stroom hebben,’ zei hij. Hij hield zijn ingepakte geweer zo nonchalant mogelijk vast, alsof het een doodgewoon stuk gereedschap was.

‘Kunnen jullie eerst hier niet even mee helpen? Op de zevenenvijftigste hebben ze nog elektriciteit. We tappen alleen af wat we nodig hebben voor onze pompen.’ Hij wees naar de kabels die over de reling hingen.

Knox dacht na. Wat de man vroeg was eigenlijk illegaal. Hem erop aanspreken zou vertraging betekenen, maar als hij hem zijn gang liet gaan, zag het er misschien verdacht uit. Hij was zich er scherp van bewust dat de groep van McLain boven op hem wachtte. Tempo en timing waren allesbepalend.

‘Ik kan twee man hier laten om je te helpen. Als een gunst. Zolang ik later maar niet hoor dat Mechanica er iets mee te maken heeft gehad.’

‘Mij best,’ zei de tuinder. ‘Ik wil alleen dat er weer water loopt.’

‘Shirly en Courtnee, jullie helpen even. Kom zo snel mogelijk achter ons aan.’

Shirly’s mond viel open. Met haar ogen smeekte ze hem om iets anders te verzinnen.

‘Vooruit maar,’ zei hij.

Marck ging naar zijn vrouw toe. Hij nam de rugzak van haar over en gaf haar zijn zakmes. Ze nam het met tegenzin aan, keek nog een keer kwaad naar Knox en keerde zich zonder een woord van hem en haar man af.

De tuinder liet de kabels los en deed een stap in de richting van Knox. ‘Hé, je zei toch dat je twee man...’

Knox keek hem zo streng aan dat hij zijn zin niet afmaakte. ‘Wil je mijn beste mensen?’ vroeg hij. ‘Want dat zijn zij.’

De tuinder hield zijn handen in de lucht en deed een stap naar achteren. Ze hoorden Courtnee en Shirly al naar beneden lopen om de mannen op de zevenenvijftigste de helpende hand toe te steken.

Knox hees zijn rugzak op. ‘Later we verdergaan,’ zei hij.

De lange stoet mannen en vrouwen van Mechanica en Materiaal zette zich weer in beweging, nagekeken door de tuinders van de zesenvijftigste. Geruchten staken de kop op terwijl de elektriciteitskabels werden neergelaten. Onafwendbare krachten pakten zich samen boven het hoofd van deze mensen, goede bedoelingen botsten op kwade, en samen koersten ze af op iets verschrikkelijks.

En iedereen die ogen en oren had wist dat er een afrekening voor de deur stond.

Voor Lukas was er geen waarschuwing, geen aftellen. Aan de uren van stil wachten, van ondraaglijk nietsdoen, kwam een abrupt en gewelddadig einde. Hoewel hij te horen had gekregen dat hij zich op het ergste moest voorbereiden, maakte het lange wachten de verrassing er uiteindelijk alleen maar schokkender op.

De deuren van portaal vierendertig explodeerden. Massief staal krulde om als een velletje papier. Het gaf zo’n verschrikkelijke dreun dat Lukas ineenkromp en zijn hand van zijn wapen liet glijden. Naast hem barstte geweervuur los. Bobbie Milner schoot op niets en schreeuwde het uit van angst. Of van opwinding. Sims probeerde vergeefs boven het lawaai uit te brullen. Toen het rumoer wegstierf vloog er iets door de rook, een soort blik dat met een klap op de grond viel en richting het hek rolde.

Er volgde een afschuwelijke stilte – en toen weer een oorverdovende klap. Lukas liet bijna zijn geweer vallen. De rook rond het toegangshek kon de slachting niet helemaal aan het oog onttrekken. Stukken van mensen die Lukas kende vlogen door de hal. De verantwoordelijken drongen de afdeling binnen voor hij de balans kon opmaken, voor hij bang kon worden dat de volgende explosie vlak voor zijn neus zou plaatsvinden.

Het geweer naast hem begon weer te blaffen, en deze keer maakte Sims geen bezwaar. Deze keer kwamen er nog een paar geweren bij. De mensen die zich een weg tussen de stoelen wilden banen, vielen erbovenop neer. Ze schokten alsof iemand met onzichtbare touwtjes aan hun ledematen trok en spuwden rode stralen als verf die uit een tube spoot.

Er volgden nog meer mensen. Een grote kerel met een bulderende stem. Het ging allemaal zo traag. Lukas zag de mond van de man opengaan in een schreeuw, hij zag een stoere baard, een borst zo breed als twee volwassen mannen. De man had een geweer vast. Hij schoot op de vernietigde beveiligingspost. Lukas zag Peter Billings naar zijn schouder grijpen en op de grond vallen. Stukjes glas trilden uit het raamkozijn van de vergaderzaal, terwijl achter de lange tafel het ene na het andere geweer werd afgeschoten. Het kapotte raam deed er nu volstrekt niet meer toe.

De man zag hun kogels niet aankomen. De vergaderzaal was een hinderlaag, van waaruit ze van opzij een verrassingsaanval uitvoerden. De grote kerel schokte toen een paar in het wilde weg afgevuurde projectielen bij toeval doel troffen. Zijn mond zakte open. Hij hield het geknakte geweer in zijn ene hand, tussen de vingers van zijn andere hand zat een glanzende kogel. Hij probeerde te herladen.

De wapens van it losten hun schoten zo snel dat het niet bij te houden was. Trekkers werden overgehaald, en veren en buskruit deden de rest. De reus prutste aan zijn geweer, maar het lukte hem niet meer om te herladen. Hij viel tegen de stoelen, die met veel kabaal over de grond schoven. Achter hem dook iemand anders op, een klein vrouwtje. Lukas zag over zijn loop hoe ze binnenkwam, zich omdraaide en precies zijn kant op keek. De rook van de explosie dreef naar haar toe, het witte haar golfde rond haar schouders alsof de rook deel van haar was.

Hij zag haar ogen. Hij had nog geen schot gelost, had met open mond toegekeken toen het gevecht losbarstte.

De vrouw zwaaide haar arm naar achteren alsof ze iets naar hem wilde gooien.

Lukas haalde de trekker over. Zijn geweer spuwde vuur en bonkte tegen zijn schouder. In de tijd die het duurde, de lange en afschuwelijke tijd die het duurde voor de kogel zijn weg had afgelegd, besefte hij dat het een oude vrouw was. Een oude vrouw met iets in haar hand.

Een bom.

Haar bovenlichaam draaide weg en op haar borst verspreidde zich een rode vlek. Het voorwerp viel op de grond. Weer volgde er een gruwelijk wachten. Er doken nog meer aanvallers op. Ze schreeuwden van woede – tot een explosie de stoelen en de mensen ertussen aan flarden reet.

Lukas huilde toen een tweede groep een vruchteloze aanvalspoging deed. Hij huilde tot zijn magazijn leeg was, huilde toen hij de grendel losmaakte en het door een nieuw verving, en het zout smaakte bitter op zijn lippen terwijl hij de hamer spande en zijn kogels – die zoveel harder en sneller waren dan het vlees waar ze op stuitten – opnieuw door de ruimte liet vliegen.