72
Silo 17
Het water in het pak was ijskoud, en in de silo was het ook ijskoud; een dodelijke combinatie. Luid klappertandend zette Juliette het mes in haar doorweekte pak. Het gevoel dat ze dit allemaal al eerder had meegemaakt was onontkoombaar.
De handschoenen gingen er als eerste aan, waarna het water naar buiten stroomde. Juliette wreef haar handen, maar voelde ze amper. Terwijl ze in het borststuk van het pak begon te hakken viel haar blik op Solo, die nu doodstil lag. Hun tas met eten, water en droge kleren was weg, zag ze. De compressor lag op zijn kant, met de slang er dubbelgevouwen onder. Uit de tank lekte benzine.
Juliette rilde van de kou. Ze kreeg bijna geen lucht. Toen ze de voorkant eenmaal opengesneden had, wurmde ze haar knieën en voeten door het gat, draaide het pak om en probeerde het klittenband los te peuteren.
Zelfs daarvoor waren haar vingers te gevoelloos. Ze zette het mes ertussen en zaagde tot ze de rits vond.
Uiteindelijk trok ze het lipje met witte vingers los van de kraag en wierp ze het pak van zich af. Met al dat water erin was het ding twee keer zo zwaar. Daar zat ze in een dubbel onderpak, nog even nat en verkleumd, met een mes in haar trillende hand en naast zich het lichaam van een goed mens – een man die alles wat deze akelige wereld hem maar kon toespelen had overleefd, behalve haar komst.
Juliette schoof naar Solo toe en drukte haar vingers in zijn hals. Haar handen waren bevroren; ze voelde geen hartslag, maar wist ook niet of ze dat zou kunnen. Ze voelde amper dat ze hem aanraakte.
Ze kwam met heel veel moeite overeind, zakte bijna in elkaar, klampte zich vast aan de reling. Zo wankelde ze naar de compressor. Ze wist dat ze eerst warm moest worden. De aanvechting om te gaan slapen was enorm, maar als ze dat deed, zou ze nooit meer wakker worden.
Het blik met brandstof was nog vol. Ze probeerde de dop eraf te krijgen, maar aan haar handen had ze niets. Ze tintelden van de kou. Haar adem vormde wolkjes voor haar gezicht, een koele herinnering aan het feit dat ze ook haar laatste beetje warmte aan het kwijtraken was.
Ze nam het mes in beide handen en zette de punt onder de dop; op het platte heft had ze meer greep dan op de plastic dop. Ze werkte de punt helemaal rond de dop tot ze hem los had. Het laatste stukje deed ze met haar handen.
Ze keerde het blik om boven de compressor en liet de benzine over de rubber wielen, het onderstel, de motor lopen. Ze was toch niet van plan hem ooit nog te gebruiken, om ooit nog voor haar zuurstof op een apparaat te vertrouwen. Ze zette het nog halfvolle blik neer en schoof het met haar voet bij de compressor vandaan. De brandstof druppelde door het rooster en maakte muzikale geluidjes op het water, voegde zich bij de giftige maar kleurrijke olievlek onder haar.
Met de botte kant van het mes ramde ze op de metalen plaatjes van de warmtewisselaar. In de verwachting dat er onmiddellijk een vlam zou opschieten trok ze bij elke slag snel haar arm terug. Maar er ontstonden geen vonken. Ze sloeg nog harder, al vond ze het vreselijk om haar kostbare mes, haar enige bescherming, zo te misbruiken. Solo’s roerloze nabijheid maakte haar duidelijk dat ze het misschien nog nodig zou hebben, als ze deze dodelijke kou overleefde...
Het mes kwam met een luide tik neer, er klonk een knal, warmte schoot langs haar arm omhoog en sloeg haar in het gezicht.
Juliette liet het mes vallen en wapperde met haar hand, maar die stond niet in brand. De compressor wel. Plus een deel van het rooster.
Toen het vuur begon te doven, pakte ze het blik en goot er nog wat benzine over. Ze werd beloond met grote oranje vlammen, die luid sissend de lucht in schoten. De wielen knetterden. Juliette liet zich op de grond zakken, voelde de hitte van de vlammen die over de metalen machine dansten. Ze begon zich uit te kleden, liet haar blik af en toe naar Solo dwalen en bezwoer zichzelf dat ze zijn lichaam daar niet zou laten liggen, dat ze hem later zou ophalen.
Het gevoel keerde terug in haar handen en voeten – eerst geleidelijk, maar vervolgens met een stekende pijn. Naakt ging ze op haar zij naast het zwakke vuurtje liggen. Ze wreef haar handen en blies haar warme, zichtbare adem erover. Twee keer moest ze het vrekkige vuur nieuw leven inblazen. Alleen de wielen brandden gestaag, waardoor ze in elk geval niet telkens opnieuw een vonk hoefde te slaan. De zalige hitte verplaatste zich enigszins door het rooster op de vloer van het portaal en verwarmde haar blote huid waar die het metaal raakte.
Haar tanden klapperden hevig. In de greep van een nieuwe angst – dat er elk moment iemand naar beneden kon komen denderen, dat ze klem zat tussen die andere overlevenden en het ijskoude water – hield ze voortdurend de trap in de gaten. Ze pakte haar mes, hield het met twee handen voor zich en deed haar uiterste best om niet zo vreselijk te rillen.
Wat ze in het lemmet van haar gezicht kon zien maakte haar zorgen nog groter. Ze was doodsbleek. Haar lippen waren paars, rond haar holle ogen zaten donkere kringen. Bijna moest ze lachen toen ze haar lippen zag beven, haar tanden tegen elkaar zag rammelen. Ze schoof dichter naar het vuur. Het oranje licht danste op het lemmet, benzine druppelde omlaag en vormde zilverige vlekken op het water onder haar.
Toen het vuur begon uit te doven, besloot Juliette in beweging te komen. Ze voelde aan het zwarte ondergoed dat ze had uitgetrokken. Een van de pakken was in een hoopje terechtgekomen en bleek nog doorweekt. Het andere lag tenminste plat op de grond; als ze helder had kunnen denken, had ze ze allebei uitgehangen. Maar het leek haar beter om het nog klamme pak aan te trekken en het zelf op te warmen, dan om naakt in de koude lucht weer al haar lichaamswarmte kwijt te raken. Ze stak haar benen erin, wurmde met moeite haar armen door de mouwen en trok de rits dicht.
Op blote, gevoelloze en onvaste voeten liep ze terug naar Solo. Deze keer voelde ze wel dat ze hem aanraakte. Hij voelde warm aan. Ze wist niet meer hoe lang een lichaam warm bleef. En op dat moment bespeurde ze een zwak en traag kloppen in zijn hals. Een hartslag.
‘Solo!’ Ze schudde aan zijn schouders. ‘Hé...’ Welke naam had hij gefluisterd? Ze wist het weer: ‘Jimmy!’
Door haar geschud rolde zijn hoofd slap van links naar rechts. Ze onderzocht zijn schedel onder al dat woeste haar, zag een heleboel bloed. Het meeste was opgedroogd. Ze pakte het andere onderpak. Ze had haar twijfels over de kwaliteit van het water in de stof, maar het was vast beter dan niets. Ze kneep de stof uit en liet zo veel mogelijk druppels op zijn lippen vallen. Daarna hield ze de wrong boven zijn hoofd, schoof zijn haar opzij en voelde voorzichtig aan de lelijke snijwond. Zodra het water erin liep, leek er een knop om te gaan. Solo schoof met een ruk bij haar handen en het druipende onderpak vandaan. Hij gilde van de pijn, zijn armen kwamen gespannen omhoog van de vloer en bleven in de lucht hangen.
‘Solo. Hé, rustig maar.’
Ze hield hem vast terwijl hij met rollende en knipperende ogen bijkwam.
‘Rustig maar,’ zei ze. ‘Het komt wel weer goed.’
Ze depte zijn wond met het onderpak. Solo greep haar kreunend bij haar pols, maar deze keer deinsde hij niet terug.
‘Prikt,’ zei hij. Hij keek om zich heen. ‘Waar ben ik?’
‘In de diepte,’ antwoordde ze, dolblij dat ze hem hoorde praten. Ze kon wel huilen van opluchting. ‘Ik denk dat je bent aangevallen...’
Sissend tussen zijn tanden en met haar pols in een ijzeren greep probeerde hij rechtop te gaan zitten.
‘Niet zo snel.’ Juliette hield hem tegen. ‘Je hebt een gemene hoofdwond. En een flinke bult.’
Zijn lichaam ontspande zich weer.
‘Waar zijn ze?’ vroeg hij.
‘Weet ik niet,’ zei Juliette. ‘Wat herinner je je nog? Hoeveel waren het er?’
Solo deed zijn ogen dicht. Juliette depte opnieuw de wond.
‘Een maar. Geloof ik.’ Geschokt bij de herinnering aan de aanval sperde hij zijn ogen open. ‘Hij was van mijn leeftijd.’
‘We moeten naar boven,’ zei ze. ‘We moeten naar de warmte. Jouw wond moet schoongemaakt worden en ik heb droge kleren nodig. Denk je dat je kunt lopen?’
‘Ik ben niet gek,’ zei Solo.
‘Dat weet ik wel.’
‘De dingen die ergens anders lagen, de lampen, het kwam niet door mij. Ik ben niet gek.’
‘Nee,’ zei Juliette. Ze herinnerde zich al die keren dat ze had gedacht dat ze zelf gek was, altijd in de diepte van deze silo, meestal als ze bezig was Materiaal te doorzoeken. ‘Je bent niet gek,’ zei ze troostend. ‘Je bent helemaal niet gek.’