53
Silo 18
Marck stommelde met een geweer onder zijn arm de trap af. Zijn hand gleed langs de koele reling, zijn schoenen glibberden in het bloed. De kreten om hem heen hoorde hij nauwelijks: het gejammer van de gewonden die half de trap af werden gesleurd, de geschrokken uitroepen van de nieuwsgierige menigten op de portalen die getuige waren van hun doortocht, het geschreeuw van de mannen die hem en zijn monteurs achtervolgden en nog meer geweld beloofden.
De pieptoon in zijn oren overstemde bijna alles. Het kwam door de explosie, die godvergeten explosie. Niet die ene die de deuren van it open had geblazen; daar was hij op voorbereid geweest, en hij had net als de anderen dekking gezocht. Het kwam ook niet door de tweede bom, die Knox met een boogje midden in het hol van hun vijand had laten neerkomen. Het kwam door de laatste ontploffing, de ontploffing die hij niet had zien aankomen, de bom die uit de handen van dat kleine grijze vrouwtje van Materiaal was gerold.
De bom van McLain. Hij was pal voor hem afgegaan en had zijn gehoor weggenomen zoals het ding haar leven had weggenomen.
En Knox, het keiharde en onverzettelijke hoofd van Mechanica – zijn baas, zijn goede vriend... dood.
Gewond en bang rende Marck zo snel als hij kon de trap af. De veilige diepte was nog heel ver weg, en hij moest zijn vrouw zien te vinden. Hij richtte zijn aandacht liever daarop en probeerde niet te denken aan de explosie die zijn vrienden het leven had gekost, die een eind had gemaakt aan hun plannen en alle kans op gerechtigheid had gesmoord.
Vanboven klonken gedempte schoten, gevolgd door het doordringende fluiten van kogels die staal raakten – alleen staal, godzijdank. Marck bleef zo ver mogelijk bij de buitenste reling vandaan, buiten het schootsveld van de schutters die met hun soepel vurende geweren vanaf de hoger gelegen portalen op hen mikten. De goede mensen van Mechanica en Materiaal vluchtten en vochten nu al meer dan tien verdiepingen lang. In stilte smeekte Marck de mannen boven hen om op te houden, om hun de kans te geven even uit te rusten, maar de laarzen en de kogels bleven komen.
Halverwege de volgende verdieping haalde hij drie leden van Materiaal in, van wie de middelste gewond was en gedragen moest worden. Zijn armen hingen slap over de schouders van zijn kameraden, zijn bloed maakte spikkels op hun gele overalls. Marck schreeuwde naar ze dat ze moesten opschieten, hoorde zijn eigen stem niet, voelde hem alleen in zijn borst. Het bloed onder zijn voeten was voor een deel van hemzelf.
Met zijn gewonde arm stijf tegen zijn borst en zijn geweer in de holte van zijn elleboog geklemd, moest Marck zich met zijn andere hand aan de reling vasthouden om niet voorover van de steile trap te vallen. Er zaten verder geen bondgenoten meer achter hem, geen levende, althans. Na de laatste schietpartij had hij de anderen vooruitgestuurd, waarna hij zelf ternauwernood had weten te ontsnappen. En toch bleven ze hen onvermoeibaar achtervolgen. Af en toe bleef Marck staan om zo’n onbetrouwbare kogel in de patroonkamer te prutsen en in het wilde weg omhoog te schieten. Alleen maar om iets te doen. Om de vijand op te houden.
Hij stopte om op adem te komen, boog zich over de reling en stak zijn geweer in de lucht. De volgende kogel bleef in de loop vastzitten. De kogels die ze vanboven op hem afvuurden deden dat beslist niet. In elkaar gedoken tegen de dikke pilaar van de wenteltrap nam hij de tijd om te herladen. Zijn geweer werkte anders dan dat van hen. Hij kon maar één schot tegelijk lossen en richten was lastig. Zij hadden moderne spullen waar hij nog nooit van gehoord had. Hun schoten volgden elkaar op met de snelheid van een angstige hartslag. Hij schuifelde naar de reling en keek naar het portaal onder hem, zag nieuwsgierige gezichten in een smalle deuropening, vingers om de rand van de stalen post. Hier was het. Portaal zesenvijftig. Hier had hij haar voor het laatst gezien.
‘Shirly!’
Roepend om zijn vrouw strompelde hij de laatste treden naar het portaal af. Hij bleef dicht bij de trap, uit het zicht van zijn achtervolgers, en speurde de sombere gezichten af.
‘Mijn vrouw!’ schreeuwde hij, met een hand aan zijn mond omdat hij vergat dat die ondraaglijk hoge toon alleen in zijn oren zat en niet in die van hen. ‘Waar is ze?’
In de menigte bewoog een mond. De stem bracht een lage en zachte bromtoon voort. Iemand anders wees omlaag. De gezichten vertrokken en de deur ging met een klap dicht voordat een volgend projectiel afketste tegen het staal. De trap trilde onder het geweld van de bange voetstappen beneden en de jagende voetstappen boven. Marck zag de clandestiene kabels over de reling hangen en dacht aan de tuinders die van de verdieping onder hen elektriciteit hadden willen aftappen. Hij rende naar beneden, de dikke leidingen achterna, wanhopig op zoek naar Shirly.
Een verdieping lager trotseerde Marck de open ruimte. Hij wist zeker dat zijn vrouw binnen was en rende het portaal over, wierp zich tegen de deuren. De kogels floten. Marck rukte aan de deurkruk en riep haar naam tegen oren die net zo doof waren als de zijne. De deur bood weerstand, werd vastgehouden door de pezige kracht van onzichtbare armen. Hij gaf een klap op het raam, waardoor de afdruk van zijn hand op het glas achterbleef, en schreeuwde dat ze open moesten doen, hem binnen moesten laten. De kogels ratelden gretig aan zijn voeten – één ervan maakte een langgerekte kras op de deur. Gebukt en met zijn vrije arm over zijn hoofd haastte hij zich terug naar de trap. Marck dwong zichzelf om verder te gaan. Als Shirly inderdaad achter die deuren zat, was ze misschien ook wel beter af. Dan kon ze zich ontdoen van bezwarend gereedschap en onderduiken tot de rust was weergekeerd. Als ze beneden was, moest hij gauw achter haar aan. Hoe dan ook, omlaag was de goede kant op.
Op het volgende portaal kwam hij dezelfde drie mensen van Materiaal tegen die hij eerder gepasseerd was. De gewonde man zat met wijd opengesperde ogen op de grond. De andere twee, allebei met grote bloedvlekken in hun overall, bogen zich over hem heen. De een was een vrouw die Marck vaag herkende van de tocht naar boven. In haar ogen brandde een koud vuur. Marck bleef staan om te vragen of ze hulp nodig hadden.
‘Ik kan hem wel dragen,’ schreeuwde hij. Hij knielde naast de gewonde.
De vrouw zei iets terug. Marck schudde zijn hoofd en wees naar zijn oren.
Ze herhaalde haar woorden met overdreven bewegingen van haar mond, maar Marck kon er nog steeds geen touw aan vastknopen. Ze gaf het op en duwde hem weg.
De gewonde hield met beide handen zijn buik vast. Een grote rode vlek liep van zijn maag helemaal tot aan zijn kruis. Tussen zijn handen stak iets uit, een ronddraaiend wieltje aan een stalen stang. Een deel van een stoelpoot.
De vrouw haalde een bom uit haar rugzak, een van de pijpen die zoveel geweld beloofden. Plechtig gaf ze hem aan de gewonde man, die hem met trillende handen en witte knokkels aannam.
De twee leden van Materiaal trokken Marck mee, weg van de man met het stuk bureaustoel in zijn bloedende buik. Het geschreeuw van boven klonk ver weg, maar hij wist dat het vlakbij was. In zijn oor bijna. Hij werd met een ruk naar achteren getrokken, verlamd als hij was bij de aanblik van de verdoemde man met de lege uitdrukking in zijn ogen. De ogen die Marck fixeerden. De man hield de bom met grimmig opeengeklemde kaken van zich af, zijn vingers stevig om de gruwelijke ijzeren staaf.
Marck wierp een snelle blik op de trap, waar de zwarte, kille laarzen van hun onvermoeibare en superieure vijand nu in zicht kwamen. Ze volgden het druipende spoor dat Marck en de anderen getrokken hadden, kwamen achter hen aan met wapens die nooit dienst weigerden.
Half meegesleurd door de anderen stommelde hij achterwaarts de trap af. Hij greep zich aan de reling vast, keek in een flits naar de deur die openvloog achter de man op het portaal. Een nieuwsgierig jongetje kwam naar buiten om te kijken. Een kluwen graaiende handen trok hem weer naar binnen.
Om de volgende bocht kon Marck niet meer zien wat er gebeurde. Maar hoe doof ze ook waren, zijn oren registreerden het knallen en fluiten van de kogels, en daarna een klap, een galmende explosie die de trap deed schudden op zijn grondvesten en hem en de anderen omlaagblies en tegen de reling kwakte. Marcks geweer schoof naar de rand – hij graaide ernaar. Hij kreeg het nog net te pakken voor het de diepte in tuimelde.
Versuft schudde hij zijn hoofd. Hij ging op handen en knieën zitten en wist zich langzaam op te richten. Zonder iets te voelen strompelde hij verder de trap af. Onder hem rammelden en trilden de treden in een silo die steeds verder afgleed in een spiraal van inktzwarte gekte.