Bewijs
Francis Quinn was een politicus van de nieuwe school. Dat is natuurlijk een uitdrukking zonder enige betekenis, zoals al dit soort uitdrukkingen zijn. De meeste van de 'nieuwe scholen' die we hebben, bestonden ook al in het sociale leven van het oude Griekenland en misschien, als we er meer over zouden weten, ook wel in het sociale leven van het oude Sumerië en in de paalwoningen van het prehistorische Zwitserland.
Maar om onder datgene uit te komen wat een saai en ingewikkeld begin dreigt te worden, is het misschien toch het beste om direct vast te stellen dat Quinn noch een verkiezingscampagne voerde, noch stemmen probeerde te winnen, geen toespraken hield en geen stembussen gevuld probeerde te krijgen. Net zomin als Napoleon bij Austerlitz ook maar één trekker overhaalde.
En omdat je door de politiek met vreemde lui in aanraking komt, zat Alfred Lanning aan de andere kant van het bureau, met zijn woeste witte wenkbrauwen samengetrokken boven ogen waarin de blik van chronisch ongeduld nu verscherpt was tot een van ergernis. Hij was niet in een goede stemming.
Als Quinn van dat feit op de hoogte was geweest, zou dat hem niet in het minst hebben gestoord. Zijn stem klonk vriendelijk, misschien was dat in zijn beroep altijd wel het geval. 'Ik veronderstel dat u Stephen Byerley kent, meneer Lanning.'
'Ik heb van hem gehoord. Zoals zoveel mensen.'
'Ja, ik ook. Mogelijk was u van plan om bij de komende verkiezingen op hem te stemmen.'
'Ik zou het niet kunnen zeggen.' Er was nu een onmiskenbaar spoor van scherpte in zijn stem. 'Ik heb de loop van de politieke ontwikkelingen niet gevolgd, dus was ik me er niet van bewust dat hij zich kandidaat had gesteld.'
'Misschien wordt hij onze volgende burgemeester wel. Hij is nu alleen nog maar bij de rechtbank, maar er is een spreekwoord dat...'
'Ja,' onderbrak Lanning hem, 'ik ken dat spreekwoord. Maar ik vroeg me af of we ter zake zouden kunnen komen.'
'We zijn ter zake, meneer Lanning.' Quinns stem klonk erg vriendelijk. 'Het is voor mij van belang dat meneer Byerley op z'n hoogst arrondissementsrechter wordt en het is voor u van belang om mij daarbij te helpen.'
'Voor mij van belang? Kom nou!' Lanning trok zijn wenkbrauwen hoog op.
'Welnu, laten we dan zeggen dat het voor de US Robots & Mechanische Mensen NV van belang is. Ik kom naar u als directeur-in-ruste van de onderzoeksafdeling toe omdat ik weet dat ze u zien als, laten we zeggen, een "vroede vader". Er wordt met respect naar u geluisterd en toch is uw relatie met hen niet langer zo hecht dat u niet over een aanzienlijke mate van vrijheid van handelen zou kunnen beschikken; zelfs al zou het een wat ongebruikelijke manier van handelen zijn.'
Lanning zweeg even, herkauwde zijn gedachten. Toen zei hij op wat zachtere toon: 'Ik kan u totaal niet volgen, meneer Quinn.'
'Dat verwondert me niet, meneer Lanning. Maar het is tamelijk eenvoudig. U staat me toe?' Quinn stak een lange sigaret aan met een aansteker die door zijn eenvoud smaakvol was en zijn brede gezicht kreeg een licht geamuseerde uitdrukking. 'We hebben over meneer Byerley gesproken - een merkwaardige en interessante figuur. Drie jaar geleden was hij onbekend. Nu is hij zeer goed bekend. Hij is een krachtig en kundig man en zonder twijfel de meest bekwame en scherpzinnige officier van justitie die ik ooit gekend heb. Ongelukkigerwijs is het geen vriend van mij ...'
'Dat begrijp ik,' zei Lanning mechanisch. Hij bestudeerde zijn vingernagels.
Quinn vervolgde effen: 'In het afgelopen jaar heb ik de gelegenheid gehad om meneer Byerley's verleden aan een - heel grondig - onderzoek te onderwerpen. Het is altijd nuttig, weet u, om het verleden van politici die hervormingen willen invoeren nauwkeurig te onderzoeken. Als u wist hoe vaak dat hielp...' Hij pauzeerde om zonder vreugde tegen het gloeiende puntje van zijn sigaret te glimlachen. 'Maar op het verleden van meneer Byerley valt niets aan te merken. Een rustig leven in een kleine stad, middelbare school, een vrouw die jong is gestorven, een auto-ongeval met daarna een langzaam herstel, rechtenstudie, komst naar de stad, toen officier van justitie.'
Francis Quinn schudde langzaam zijn hoofd; toen voegde hij eraan toe: 'Maar zijn huidige leven, ja, dat is opmerkelijk. Onze officier van justitie eet nooit!'
Lannings hoofd schoot met een ruk omhoog, zijn oude ogen stonden verrassend scherp. 'U zegt?'
'Onze officier van justitie eet nooit.' Het werd met zwaar benadrukte lettergrepen herhaald. 'Ik zal die stelling enigszins wijzigen. Niemand heeft hem ooit zien eten of drinken. Nooit! Begrijpt u de betekenis van dat woord? Niet zelden, maar nóóit!'
'Ik vind dat heel ongeloofwaardig. Kunt u uw zegslieden vertrouwen?'
'Ik kan mijn zegslieden vertrouwen en ik vind het helemaal niet ongeloofwaardig. Om verder te gaan, niemand heeft onze officier van justitie ooit zien drinken - noch water, noch alcoholica - noch zien slapen. Er zijn nog andere punten, maar ik denk dat ik duidelijk ben geweest.'
Lanning leunde achterover in zijn stoel en er volgde een gespannen stilte waarin zij elkaar met hun blikken maten. Toen schudde de oude roboticus zijn hoofd. 'Nee. Er is maar éen ding waar u op kunt doelen, als ik uw verklaringen combineer met het feit dat u ze mij voorlegt, en dat is een onmogelijkheid.'
'Maar de man is totaal niet menselijk, meneer Lanning.'
'Als u me zou vertellen dat hij een vermomde duivel was, zou er een klein kansje zijn dat ik u zou geloven.'
'Ik zeg u dat hij een robot is, meneer Lanning.'
'Ik zeg u dat dat de meest onmogelijke gedachte is die ik ooit heb horen uitspreken, meneer Quinn.'
Weer die strijdlustige stilte.
Met omstandige zorg drukte Quinn zijn sigaret uit. 'Niettemin,' zei hij, 'zult u deze onmogelijkheid met alle middelen die uw bedrijf ten dienste staan moeten onderzoeken.'
'Ik weet zeker dat ik zoiets niet kan ondernemen, meneer Quinn. U wilt toch niet in volle ernst voorstellen dat dit bedrijf zich met de lokale politiek gaat bemoeien.'
'U hebt geen keus. Veronderstelt u eens dat ik de feiten zonder bewijs bekend ga maken. Er zijn voldoende aanwijzingen om mijn stellingen te rechtvaardigen.'
'U doet maar waar u zin in hebt.'
'Maar daar heb ik geen zin in. Een bewijs zou werkelijk te prefereren zijn. En u hebt daar ook geen zin in, want de publiciteit zou voor uw bedrijf erg schadelijk zijn. Ik veronderstel dat u volkomen op de hoogte bent van de strikte wetten tegen het gebruik van robots op bewoonde werelden.'
'Zeker!' antwoordde Lanning kortaf.
'U weet dat US Robots de enige vervaardiger van positronische robots in het Zonnestelsel is en als Byerley een robot is, is hij een positronische robot. U weet ook dat alle positronische robots niet verkocht, maar verhuurd worden; dat het bedrijf het eigendom en het beheer blijft voeren over iedere robot en daarom de verantwoording draagt voor het doen en laten van allemaal.'
'Het is een eenvoudige zaak, meneer Quinn, om aan te tonen dat US Robots nog nooit een robot van een humanoïde soort heeft vervaardigd.'
'Kan het wel? Om het alleen maar over de mogelijkheden te hebben.'
'Ja, het kan wel.'
'Ik stel me zo voor dat het ook in het geheim kan. Zonder dat het uit uw boeken blijkt.'
'Niet het positronbrein, meneer. Daar zijn te veel factoren bij betrokken en de controle van de regering is zo scherp mogelijk.'
'Goed, maar robots verslijten, gaan kapot, werken niet meer goed - en worden ontmanteld.'
'En de positronbreinen worden opnieuw gebruikt of vernietigd.'
'Echt waar?' Francis Quinn veroorloofde zich een spoortje van sarcasme. 'En als er eens een - per ongeluk natuurlijk - niet vernietigd zou worden, en er zou toevallig een humanoïde structuur aanwezig zijn waarvoor alleen nog maar een brein nodig was ...?'
'Onmogelijk!'
'U zou dat aan de regering en aan het publiek moeten bewijzen, dus waarom zou u het mij nu niet bewijzen?'
'Maar wat zou onze bedoeling kunnen zijn?' vroeg Lanning hevig geprikkeld. 'Welk motief zouden we kunnen hebben? Neemt u maar gerust aan dat we een minimum aan gezond verstand hebben.'
'Nee maar, alstublieft. US Robots zou maar al te blij zijn als de diverse Sferen het gebruik van humanoïde positronische robots op bewoonde werelden zouden toestaan. Het zou enorme winsten opleveren. Maar het vooroordeel van het publiek tegen een dergelijke praktijk is te groot. Stelt u zich eens voor dat u het eerst aan zulke robots laat wennen - kijk eens hier, we hebben een begaafde rechtsgeleerde, een goede burgemeester - en hij is een robot. Wilt u niet een van onze robotbutlers kopen?'
'Volslagen fantastisch. Een haast humoristische afdaling in het belachelijke.'
'Dat kan ik me voorstellen. Waarom zou u het niet bewijzen? Of wilde u het liever proberen te bewijzen aan het publiek?'
Het licht in het kantoor werd minder, maar het was nog niet zo zwak dat de gefrustreerde uitdrukking op Lannings gezicht erdoor verborgen werd. Traag reikte de roboticus naar een knop en de wandverlichting gloeide zachtjes aan. 'Goed dan,' gromde hij, 'laten we eens zien.'
Het is niet gemakkelijk om het gezicht van Stephen Byerley te beschrijven. Volgens de burgerlijke stand was hij veertig jaar en hij leek ook veertig - maar op een gezonde, goed gevoede, gemoedelijke manier; zijn voorkomen deed de gemeenplaats 'er net zo oud uitzien als je leeftijd aangeeft' heel wat prettiger klinken. Dat was vooral zo wanneer hij lachte en hij lachte nu, luid en zonder ophouden, waarna het een beetje wegstierf en opnieuw aanzwol ...
En Alfred Lanning vertrok zijn gezicht in een streng en verbitterd masker van afkeuring. Hij maakte een half afgemaakt gebaar tegen de vrouw die naast hem zat, maar die trok alleen maar haar dunne, bloedeloze lippen nog wat meer samen.
Byerley kwam hijgend in een meer normale toestand. 'Werkelijk, meneer Lanning ... werkelijk - ik ... ik ... een robot?'
'Het is geen stelling van mij, meneer,' snauwde Lanning. 'Ik zou er heel tevreden mee zijn als u tot het mensdom behoorde. Omdat ons bedrijf u nooit gemaakt heeft, ben ik er ook volkomen van overtuigd dat dat het geval is - in juridische zin tenminste. Maar daar de bewering dat u een robot bent - en dat werd ons ernstig verzekerd - afkomstig is van een man van zeker aanzien...'
'Noem zijn naam maar niet als dat een schilfertje van dat granieten blik van uw ethische opvattingen zou afslaan, maar laten we ter wille van de discussie aannemen dat het Frank Quinn was en doorgaan.'
Lanning snoof kort en snijdend bij de interruptie en wachtte woedend alvorens op nog killere toon te vervolgen: '... van een man van zeker aanzien, in wiens identiteit ik geen aanleiding zie om raadseltjes over op te geven, ben ik genoodzaakt uw medewerking te vragen om die verklaring te ontzenuwen. Het feit alleen dat een dergelijke bewering het publiek zou kunnen bereiken door toedoen van de middelen die deze man ten dienste staan, zou een zware slag zijn voor het bedrijf dat ik vertegenwoordig - zelfs als de beschuldiging nooit bewezen zou worden. U begrijpt me?'
'O ja, uw positie is mij heel duidelijk. De beschuldiging zelf is belachelijk. De positie waarin u zich bevindt, is dat niet. Als ik u beledigde door te lachen, bied ik u mijn verontschuldigingen aan. Ik lach om het eerste, niet om het tweede. Hoe kan ik u van dienst zijn?'
'Het kan heel eenvoudig zijn. U dient alleen maar in aanwezigheid van getuigen een maaltijd te bestellen in een restaurant, uw foto te laten nemen en te eten.' Lanning leunde achterover in zijn stoel; het moeilijkste deel van het gesprek was nu voorbij. De vrouw naast hem keek naar Byerley met een uitdrukking op haar gezicht alsof ze er schijnbaar geheel door in beslag genomen werd, maar droeg niets aan het gesprek bij.
Stephen Byerley's ogen ontmoetten voor een ogenblik de hare, hij ving haar blik op en wendde zich weer tot de roboticus. Peinzend liet hij zijn hand even zweven boven de bronzen pressepapier die op zijn bureau de enige versiering was. Rustig zei hij: 'Ik denk niet dat ik u van dienst kan zijn.'
Hij hief zijn hand op. 'Wacht even, meneer Lanning. Ik waardeer het feit dat deze hele zaak uw afkeer inboezemt, dat u er tegen uw zin in betrokken bent geraakt, dat u uw eigen rol onwaardig en zelfs belachelijk vindt. Desondanks is het zo dat ik veel nauwer bij de zaak betrokken ben. Hebt u dus wat geduld. Waarom denkt u, in de eerste plaats, dat Quinn - die man van zeker aanzien, weet u wel - u niet zat te misleiden om u zodoende precies datgene te laten doen wat u nu doet?'
'Om dat het nauwelijks waarschijnlijk is dat een fatsoenlijk iemand het risico zou durven lopen zich op een dergelijke manier belachelijk te maken als hij er niet van overtuigd was dat hij vaste grond onder de voeten had.'
Er blonk weinig humor in Byerley's ogen. 'U kent Quinn niet. Van een richel tegen een bergwand waar zelfs berggeiten niet op kunnen staan, zou hij vaste grond weten te maken, ik veronderstel dat hij u de bijzonderheden van het onderzoek dat hij beweert naar mij te hebben ingesteld, heeft meegedeeld?'
'Genoeg om mij ervan te overtuigen dat het voor mijn onderneming te lastig zou zijn om te pogen alles te weerleggen wanneer het voor u zoveel makkelijker is dat te doen.'
'Dan gelooft u hem wanneer hij zegt dat ik nooit eet. U bent een man van de wetenschap, meneer Lanning. Houdt u de vereiste logica in het oog. Niemand heeft mij ooit zien eten ... dus eet ik nooit. Q.e.d .... hetgeen bewezen moest worden, per slot van rekening!'
'U gebruikt de tactiek van de aanklager om een in wezen heel eenvoudige situatie te vertroebelen.'
'Integendeel. Waar u en Quinn met elkaar een erg ingewikkelde zaak van maken, probeer ik te verhelderen. Ziet u, ik slaap niet veel, dat is waar en ik slaap zeker niet in het openbaar. Ik heb er nooit van gehouden om samen met anderen te eten - een eigenaardigheid die ongebruikelijk en mogelijk neurotisch van karakter is, maar waar niemand last van heeft. Kijk, meneer Lanning, laat ik u een denkbeeldig geval voorleggen. Laten we eens stellen dat er een politicus was die er belang bij had een bepaalde kandidaat tegen iedere prijs te verslaan en tijdens het onderzoek naar het privé-leven van die kandidaat ontdekte hij eigenaardigheden zoals ik die juist genoemd heb.
Stel verder dat hij om die kandidaat zo effectief mogelijk te besmeuren naar uw bedrijf toegaat omdat dat het ideale werktuig daartoe is. Zou u dan verwachten dat hij tegen u zegt: "Die-en-die is een robot omdat hij vrijwel nooit samen met andere mensen eet en ik heb hem tijdens een rechtbankzitting nooit in slaap zien vallen en toen ik op een keer midden in de nacht door zijn raam gluurde, zat hij daar met een boek en ik heb in zijn ijskast gekeken en er staat geen voedsel in."
Als hij u dat vertelde, zou u een dwangbuis laten halen. Maar als hij tegen u zegt: "Hij slaapt nooit en eten doet hij ook nooit," dan maakt de schok die deze verklaring teweegbrengt u blind voor het feit dat dergelijke beweringen onmogelijk te bewijzen zijn. U speelt precies in zijn kaart door aan al die ophef bij te dragen.'
'Of u, meneer,' begon Lanning dreigend, koppig, 'deze zaak wel of niet serieus neemt, voor de afhandeling ervan is alleen maar de maaltijd die ik noemde vereist.'
Byerley keerde zich naar de vrouw die hem nog steeds zonder enige uitdrukking op haar gezicht zat aan te kijken. 'Neemt u me niet kwalijk. Ik heb uw naam goed verstaan, hoop ik? Mevrouw Susan Calvin?'
'Jazeker, meneer Byerley.'
'U bent de psychologe van US Robots, niet waar?'
'De robopsychologe, alstublieft.'
'O, is er een zo groot mentaal verschil tussen robots en mensen?'
'Een zeer groot verschil.' Er kon een koel glimlachje af. 'Robots zijn in wezen fatsoenlijk.'
Een lachje speelde om de mondhoeken van de jurist. 'Nou zeg, dat is een harde klap. Maar wat ik wilde zeggen, was dit. Omdat u een psycho ... een robopsychologe én een vrouw bent, durf ik erom te wedden dat u iets hebt gedaan waar meneer Lanning niet aan gedacht heeft.'
'En dat is?'
'U hebt vast wel iets te eten in uw tasje.'
Er gloeide iets op achter de uitdrukking van getrainde onverschilligheid in Susan Calvins ogen. 'U verbaast me, meneer Byerley.'
Ze maakte haar tasje open en haalde een appel te voorschijn. Kalm gaf ze hem die. Lanning volgde de langzame beweging van de ene naar de andere hand met een scherp oplettende blik in zijn ogen.
Op zijn gemak beet Stephen Byerley een stuk van de appel af en even kalm slikte hij het door. 'Ziet u, meneer Lanning?'
Lanning glimlachte, zijn opluchting was zo zichtbaar dat zelfs zijn wenkbrauwen een welwillende indruk maakten. Een opluchting die maar een broze seconde duurde.
'Ik was benieuwd om te zien of u het op zou eten, maar in het onderhavige geval bewijst dat natuurlijk niets,' zei Susan Calvin.
Byerley grijnsde. 'O nee?'
'Natuurlijk niet. Het is duidelijk, meneer Lanning, dat als deze man een humanoïde robot zou zijn, hij een perfecte nabootsing zou zijn. Hij is haast té menselijk om geloofwaardig te zijn. Wij hebben tenslotte allemaal ons hele leven menselijke wezens gezien en bestudeerd; het zou onmogelijk zijn om ons zomaar iets aan te smeren. Het moet helemaal perfect zijn. Kijk eens naar het weefsel van zijn huid, naar de hoedanigheid van zijn irissen, naar de beenderformatie van zijn handen. Als hij een robot is, zou ik willen dat US Robots hem gemaakt had, omdat het dan een schitterende prestatie zou zijn. Dacht u niet dat iemand die in staat was om op zulke finesses te letten, een paar foefjes die zaken als eten, slapen en de uitscheiding regelen zou verwaarlozen? Misschien alleen maar voor gebruik in noodgevallen, bijvoorbeeld om een situatie zoals hier ontstaan is het hoofd te bieden. Met een maaltijd is dus werkelijk niets bewezen.'
'Wacht eens even,' snauwde Lanning. 'Ik ben niet helemaal zo gek als jullie het doen voorkomen. Ik ben niet geïnteresseerd in de vraag of meneer Byerley menselijk of niet menselijk is. Ik ben alleen maar geïnteresseerd in de vraag hoe ik het bedrijf uit een moeilijk parket haal. Met een maaltijd in het openbaar is de zaak afgehandeld en blijft afgehandeld, onverschillig wat Quinn doet. We kunnen de fijnere kneepjes wel aan juristen en robopsychologen overlaten.'
'Maar, meneer Lanning,' zei Byerley, 'u vergeet de politieke kant van de zaak. Ik wil even graag gekozen worden als Quinn dat wil verhinderen. Tussen twee haakjes, hebt u gemerkt dat u zich zijn naam liet ontvallen? Dat is een goedkoop advocatentrucje van me; ik wist dat u dat doen zou voordat u klaar zou zijn.'
Lanning bloosde. 'Wat heeft de verkiezing ermee te maken?'
'Publiciteit werkt naar twee kanten, meneer. Als Quinn mij een robot wil noemen en het lef heeft om dat te doen, heb ik het lef om het spelletje mee te spelen.'
'U bedoelt dat u ...' Lanning was oprecht geschokt.
'Precies. Ik bedoel dat ik hem ermee door zal laten gaan. Ik zal een touw uitkiezen, de sterkte ervan beproeven, het op de juiste lengte afsnijden, er een strop in maken, zijn hoofd erdoorheen steken en grijnzen. Verder hoef ik weinig te doen.'
'U hebt heel wat zelfvertrouwen.'
Susan Calvin stond op. 'Kom, Alfred, we kunnen hem toch niet tot andere gedachten brengen.'
'Ziet u wel.' Byerley glimlachte vriendelijk. 'Een mensenpsychologe bent u ook.'
Maar misschien was niet al het zelfvertrouwen waarover Lanning een opmerking gemaakt had 's avonds aanwezig toen Byerley zijn auto op de automatische rails die naar de verzonken garage leidden, geparkeerd had en hij het pad naar de voordeur van zijn huis opliep.
De gestalte in de rolstoel keek op en glimlachte toen hij binnenkwam. Byerley's gezicht straalde van genegenheid. Hij liep de kamer door. De stem van de kreupele was een schor krakend gefluister: het kwam uit een mond die voor altijd naar éen kant vertrokken was, in een gezicht dat voor de helft éen groot litteken was. 'Je bent laat, Steve.'
'Ik weet het, John, ik weet het. Maar ik heb vandaag wat eigenaardige en interessante moeilijkheden gehad.'
'Ja?' Noch het vertrokken gezicht, noch de verwoeste stembanden konden een bepaald gevoel vertolken, maar in de heldere ogen was een blik van bezorgdheid. 'Iets wat je niet aan kunt?'
'Ik ben er niet helemaal zeker van. Misschien heb ik je hulp nodig. Jij bent de man met de hersens in de familie. Zal ik je naar de tuin brengen? Het is een prachtige avond.'
Twee sterke armen tilden John uit de rolstoel. Zacht, bijna strelend legde Byerley zijn armen om de schouders en onder de omzwachtelde benen van de kreupele. Langzaam en voorzichtig liep hij de kamers door en de kleine glooiing af die daar aangebracht was met het oog op de rolstoel, en door de achterdeur de ommuurde en met prikkeldraad afgesloten tuin achter het huis in.
'Waarom laat je me de rolstoel niet gebruiken, Steve? Dit is onzin.'
'Omdat ik het prettiger vind om je te dragen. Je hebt er geen bezwaar tegen? Je weet dat je even blij bent om eens een keer uit dat gemotoriseerde rijtuig te zijn als ik het ben om je naar buiten te dragen. Hoe voel je je vandaag?' Met oneindig veel zorg zette hij John op het koele gras neer.
'Hoe zou ik me voelen? Maar vertel me over die moeilijkheden.'
'Quinns campagne zal gebaseerd zijn op zijn stelling dat ik een robot ben.'
John sperde zijn ogen open. 'Hoe weet je dat? Het is onmogelijk! Ik geloof het niet.'
'Heus, het is echt waar. Hij zorgde ervoor dat een van die wetenschappelijke topfiguren van US Robots bij mij op kantoor kwam om erover te praten.'
Johns handen plukten traag aan het gras. 'Ik begrijp het. Ik begrijp het.'
'Maar we kunnen hem zijn gang wel laten gaan. Ik heb een idee. Luister naar me en zeg of het uitvoerbaar is.'
Het tafereel dat diezelfde avond in het kantoor van Alfred Lanning aanschouwd kon worden, was er een van starende blikken. Francis Quinn staarde peinzend naar Alfred Lanning, Lanning staarde met een woedende blik in zijn ogen naar Susan Calvin, die op haar beurt onverstoorbaar naar Quinn keek.
Francis Quinn doorbrak die toestand door met een ingespannen poging om zijn stem luchtig te laten klinken, zei: 'Bluf. Louter en alleen maar bluf.'
'Durft u daarop te gokken, meneer Quinn?' vroeg Susan Calvin onverschillig.
'Nou, het is eigenlijk jullie gok.'
'Kijk eens hier,' Lanning was kennelijk pessimistisch en om dat te overstemmen, bulderde hij: 'We hebben gedaan wat u vroeg. We hebben de man zien eten. Het is belachelijk om aan te nemen dat hij een robot is.'
'Denkt u daar ook zo over?' Quinn vuurde de vraag op Susan Calvin af. 'Lanning zei dat u de expert bent.'
Lanning zei bijna dreigend: 'Zeg, Susan...'
Onmiddellijk onderbrak Quinn hem: 'Laat haar toch eens praten, man. Ze zit daar al een half uur lang een deurpost te imiteren.'
Lanning voelde zich bepaald afgemat. Van wat hij nu ervoer tot een beginnende paranoia was nog maar een kleine stap. 'Best,' zei hij, 'ga je gang, Susan. We zullen je niet onderbreken.'
Susan Calvin keek hem zonder vreugde aan, richtte toen een koude blik op meneer Quinn. 'Er zijn maar twee manieren om met zekerheid te kunnen bewijzen dat Byerley een robot is, meneer. Tot nu toe beschikt u alleen maar over aanwijzingen waarmee u beschuldigingen kunt uiten, maar niet bewijzen - en ik denk dat meneer Byerley bekwaam genoeg is om dat soort materiaal te weerleggen. Waarschijnlijk bent u die mening ook toegedaan, want anders was u hier niet gekomen.
De twee methoden waarop het bewezen zou kunnen worden, zijn de fysieke en de psychologische. Met de fysieke methode bedoel ik dat u hem kunt ontleden of u kunt een X-straal gebruiken. Hoe u dat doet, is úw probleem. De psychologische aanpak vereist een studie van zijn gedrag, want als hij een positronische robot is, moet hij de Drie Wetten der robotica gehoorzamen. Een positronbrein kan zonder deze niet geconstrueerd worden. U kent de wetten, meneer Quinn?'
Zorgvuldig en duidelijk sprekend somde zij ze op, woord voor woord de beroemde, vetgedrukte zinnen op bladzijde een van het Handboek der robotica citerend.
'Ik heb ze wel eens gehoord,' zei Quinn onverschillig.
'Dan is het verder eenvoudig,' antwoordde de psychologe droogjes. 'Als meneer Byerley op een van die drie regels inbreuk maakt, is hij geen robot. Jammer genoeg werkt deze methode maar in éen richting. Als hij wél volgens deze regels leeft, is dat noch een bewijs voor het ene, noch voor het andere.'
Quinn trok beleefd zijn wenkbrauwen op. 'Waarom niet, mevrouw?'
'Omdat, als u er even bij stilstaat, de Drie Wetten der robotica de wezenlijke grondprincipes zijn van het merendeel van de ethische systemen die de wereld kent. Natuurlijk wordt ieder mens verondersteld het instinct tot zelfbescherming te hebben. Voor een robot is dat de Derde Wet. Voorts wordt ieder "goed" mens, met een sociaal bewustzijn en met verantwoordelijkheidszin, verondersteld zich aan rechtmatig gezag te onderwerpen, naar zijn dokter, zijn chef, zijn regering, zijn psychiater, zijn medemensen te luisteren, regels op te volgen, zich aan bestaande gewoontes te conformeren - zelfs wanneer ze zijn comfort verstoren of zijn veiligheid in gevaar brengen. Voor een robot is dat de Tweede Wet. Van ieder "goed" mens wordt ook verondersteld dat hij zijn naaste liefheeft als zichzelf, dat hij zijn medemensen beschermt, zijn leven waagt om een ander te redden. Dat is de Eerste Wet der robotica. Om het eenvoudig te stellen - als Byerley al de wetten der robotica gehoorzaamt, kan hij een robot zijn en kan hij eenvoudig ook een erg goed mens zijn.'
'Maar daarmee beweert u dat u nooit kunt bewijzen dat hij een robot is,' zei Quinn.
'Misschien kan ik bewijzen dat hij géén robot is.'
'Dat is niet het soort bewijs dat ik wil hebben.'
'U krijgt het soort bewijs dat bestaat. U alleen bent verantwoordelijk voor uw eigen wensen.'
Op dat moment veerde Lanning plotseling op; hij had een idee. 'Is het bij iemand opgekomen,' gromde hij, 'dat officier van justitie voor een robot een nogal vreemd beroep is? Het aanklagen van mensen - het eisen van de doodstraf - het oneindig letsel dat hij ze toebrengt...'
Quinn werd opeens scherpzinnig. 'Nee, op die manier kom je er niet uit. Het feit dat hij officier van justitie is, maakt hem nog niet menselijk. Bent u niet op de hoogte van zijn staat van dienst? Hij beroemt zich erop dat hij nog nooit een schuldige heeft aangeklaagd; weet u niet dat er hopen mensen niet verder vervolgd worden omdat hij het bewijs dat tegen hen werd ingebracht niet voldoende vond, zelfs al zou hij een jury waarschijnlijk zo ver kunnen krijgen dat ze geatomiseerd werden? Dat is een feit.'
Lannings schrale wangen trilden. 'Nee, Quinn, nee. In de wetten der robotica staat niets dat rekening houdt met de schuld van mensen. Een robot mag niet beoordelen of een mens de dood verdient. Hij mag daar niet over beslissen. Hij mag een mens geen kwaad berokkenen - of het nu om een schoft of een engelachtig wezen gaat.'
Susan Calvin zei vermoeid: 'Alfred, praat geen onzin. Wat als een robot een gek tegenkwam die op het punt stond een huis waar mensen in waren in brand te steken. Hij zou de gek tegenhouden, niet waar?'
' Vanzelfsprekend.'
'En als de enige manier om hem tegen te houden was, hem te doden...'
Achter in Lannings keel klonk een zwak geluid. Verder niets.
'Het antwoord daarop, Alfred, is dat hij zijn best zou doen hem niet te doden. Als de gek zou sterven, zou de robot een psychotherapeutische behandeling nodig hebben omdat hij gemakkelijk krankzinnig zou kunnen worden door het conflict waarvoor hij gesteld werd - dat van de Eerste Wet te breken ten einde zich - in hogere zin - aan de Eerste Wet te kunnen houden. Maar er zou iemand dood zijn en hij zou door een robot gedood zijn.'
'Nou, is Byerley dan krankzinnig?' vroeg Lanning met al het sarcasme dat hij op kon brengen.
'Nee, maar hij heeft nooit zelf een man gedood. Hij heeft feiten ter tafel gebracht waardoor aangetoond wordt dat een bepaald mens gevaarlijk is voor de grote massa van andere mensen die we de maatschappij noemen. Hij beschermt het grootste aantal en houdt zich dus in maximale mate aan de Eerste Wet. Verder doet hij niets. Het is de rechter die de misdadiger dan tot de doodstraf of tot gevangenisstraf veroordeelt nadat de jury over zijn schuld of onschuld heeft geoordeeld. Het is de cipier die hem in de cel zet, de beul die hem doodt. En meneer Byerley heeft niets anders gedaan dan de waarheid aan het licht brengen en de gemeenschap dienen.
Tussen twee haakjes, meneer Quinn, sinds u deze zaak onder onze aandacht hebt gebracht, heb ik meneer Byerley's loopbaan eens nagegaan. Ik heb ontdekt dat hij in zijn requisitoir voor de jury nog nooit de doodstraf heeft geëist. Ik heb ook ontdekt dat hij royale bijdragen schenkt aan de instellingen die zich met het onderzoek van de criminele neurofysiologie bezighouden. Meer dan in een bestraffing van een misdadiger gelooft hij kennelijk in diens genezing. Ik vind dat veelbetekenend.'
'Vindt u dat?' Quinn glimlachte. 'Ruikt het misschien veelbetekenend naar robots?'
'Misschien. Waarom zou ik het ontkennen? Handelingen zoals die van hem kunnen alleen maar van een robot afkomstig zijn of van een erg rechtschapen mens. Maar ziet u, je kunt geen onderscheid maken tussen een robot en het puikje van het mensdom.'
Quinn leunde achterover in zijn stoel. Zijn stem trilde van ongeduld. 'Meneer Lanning, het is absoluut mogelijk om een humanoïde robot te maken die uiterlijk precies op een mens lijkt, niet waar?'
Lanning schraapte zijn keel en dacht na. 'Bij US Robots is het op experimentele basis gedaan,' zei hij met tegenzin, 'zonder er een positronbrein aan mee te geven, natuurlijk. Door van menselijke eicellen gebruik te maken en met hormoonbehandelingen kan men menselijk vlees en een huid op een skelet van poreus silicoonplastic laten groeien op een manier die een uitwendig onderzoek kan doorstaan. De ogen, het haar en de huid zouden echt menselijk zijn, niet humanoïd. En als je het een positronbrein geeft en je geeft het van binnen alle foefjes die je maar wilt, heb je een humanoïde robot.'
'Hoeveel tijd kost het om er een te maken?' vroeg Quinn kortaf.
Lanning overwoog het. 'Als je alle benodigdheden had - het brein, het skelet, de eicellen, de juiste hormonen en je kon de juiste stralingen toepassen ... laten we zeggen, twee maanden.'
De politicus stond op van zijn stoel. 'Dan zullen we maar eens gaan kijken hoe meneer Byerley er van binnen uitziet. Dat betekent dat US Robots in de publiciteit komt - maar ik heb u uw kans gegeven.'
Toen ze alleen waren, keerde Lanning zich ongeduldig naar Susan Calvin. 'Waarom sta je er zo op ...'
En in eerlijke opwinding reageerde ze scherp en ogenblikkelijk: 'Wat wil je - de waarheid of mijn ontslag? Ik wil voor jou niet gaan liegen. US Robots kan wel op zichzelf passen. Je moet geen lafaard worden.'
'En wat als hij Byerley openmaakt,' zei Lanning, 'en de schroefjes en moertjes vallen eruit. Wat dan?'
'Hij zal Byerley niet openmaken,' zei Susan Calvin minachtend. 'Byerley is op z'n minst even slim als Quinn.'
Een week voor de verkiezingen waarvoor Byerley zich kandidaat had gesteld, barstte het nieuws over de stad los. Maar 'losbarsten' is de verkeerde term. Het wankelde door de stad, schuifelde, kroop er doorheen. Het gelach begon en grapjes waren niet van de lucht. En naarmate de onzichtbare hand van Quinn zijn druk op de stad geleidelijk aan vergrootte, werd het gelach wat meer gedwongen, er begon een gevoel van vage onzekerheid in door te klinken en het brak af; men begon zich dingen af te vragen.
De partijvergadering zelf had het voorkomen van een weerspannige hengst. Er waren geen tegenkandidaten. Een week eerder zou alléén Byerley maar gekozen kunnen zijn en zelfs nu was er geen andere mogelijkheid. Hij moest wel gekozen worden, maar men zat er danig mee in z'n maag.
Het zou nog niet zo erg zijn geweest als de gewone man niet heen en weer geslingerd werd tussen de afschuwelijkheid van de aanklacht indien het waar was en de sensationele dwaasheid ervan indien het niet waar was.
De dag nadat Byerley door zijn partij kandidaat was gesteld - omdat het nu eenmaal niet anders kon en zonder gevoelens van oprechtheid - publiceerde een dagblad de hoofdpunten van een lang interview met mevrouw Susan Calvin, 'de wereldberoemde expert op het gebied van robopsychologie en positronen'.
Toen brak, om het kort te zeggen, de hel los. Het was precies waar de fundamentalisten op zaten te wachten. Zij vormden geen politieke partij; zij maakten er geen aanspraak op een formele religieuze groepering te zijn. Zij waren in wezen degenen die zich niet aangepast hadden aan wat eens het Atoomtijdperk genoemd werd, in de tijd dat atomen nog iets nieuws waren. Zij waren in feite de aanhangers van het 'eenvoudige leven', hunkerend naar de tijd waarin zij die tóen leefden het leven waarschijnlijk niet zo eenvoudig vonden en die daarom zelf 'eenvoudige levers' waren geweest.
De fundamentalisten hadden geen nieuwe reden nodig om robots en robotvervaardigers te verfoeien; maar een nieuwe reden zoals de beschuldigers van Quinn en de verklaringen van Susan Calvin was voldoende om weer van de verfoeiing blijk te geven.
De reusachtige terreinen van de US Robots & Mechanische Mensen NV waren een bijenkorf waarin het wemelde van de bewapende wachtposten. Men bereidde zich er op oorlog voor.
In de stad, in het huis van Stephen Byerley, wemelde het van politieagenten.
In de politieke campagne zelf kwamen natuurlijk geen andere onderwerpen meer ter sprake en het leek alleen nog maar op zo'n campagne omdat het min of meer de kloof tussen de kandidaatstelling van de partij en de werkelijke verkiezingen opvulde.
Stephen Byerley liet zich niet door het kleine zenuwachtige mannetje in de war brengen. De uniformen op de achtergrond brachten hem niet van zijn stuk, hij bleef even onverstoorbaar. Buiten het huis, achter de rij onverbiddelijke wachtposten, wachtten, volgens de traditie van hun kaste, de journalisten en de fotografen. Een ondernemend televisiestation had zelfs een camera op de nietszeggende ingang van het bescheiden huis van de officier van justitie gericht, terwijl een kunstmatig opgewonden verslaggever er een opgeblazen commentaar bijgaf.
Het kleine zenuwachtige mannetje trad naar voren. Hij stak een groot en ingewikkeld uitziend vel papier naar voren. 'Dit, meneer Byerley, is een gerechtelijke machtiging om dit pand te doorzoeken op de aanwezigheid van illegale ... eh ... mechanische mensen of robots van welke aard dan ook.'
Byerley stond half op en nam het papier aan. Hij keek er onverschillig naar en gaf het weer terug. 'Dat is in orde. Gaat uw gang. Doet u uw werk maar. Mevrouw Hoppen' - dit tegen zijn huishoudster die onwillig uit de andere kamer kwam - 'wilt u met hem meegaan en hem helpen als u kunt.'
Het mannetje, dat Harroway heette, aarzelde, vertoonde een onmiskenbare blos, slaagde er in het geheel niet in om Byerley's blik op te vangen en mopperde 'Kom mee' tegen de twee politieagenten.
Binnen tien minuten was hij terug.
'Klaar?' informeerde Byerley op de toon van iemand die zich nauwelijks voor de vraag of voor het antwoord erop interesseert.
Harroway schraapte zijn keel, maakte een slechte start met een falsetstem en begon boos opnieuw: 'Kijk eens hier, meneer Byerley, wij hebben speciale instructies om dit huis erg grondig te doorzoeken.'
'Hebt u dat dan niet gedaan?'
'Er werd ons precies gezegd waar we naar uit moesten kijken.'
'Ja?'
'Om kort te gaan, meneer Byerley, en om het maar ronduit te zeggen, er werd ons opgedragen ú te doorzoeken.'
'Mij?' vroeg de jurist met een zich verbredende glimlach. 'En hoe had u gedacht dat te doen?'
'We hebben een Penet-straalapparaat ..."
'Dan moet ik mij dus laten doorlichten, hè? U hebt daar een machtiging voor?'
'U hebt mijn volmacht gezien.'
'Mag ik die nog een keer zien?'
Harroway, wiens hoofd aanzienlijk meer glom dan van louter geestdrift, overhandigde het papier voor een tweede keer.
Byerley zei effen: 'Ik lees hier de beschrijving van wat u moet doorzoeken; ik citeer: "De woonplaats behorende aan Stephen Byerley, gelegen aan Willow Grove, nummer 355, te Evanstron, tezamen met elke garage, bergruimte of andere bouwsels of gebouwen daartoe behorend, tezamen met alle terreinen daartoe behorend" ... mmm ... enzovoort. Helemaal in orde. Maar, mijn beste man, er staat niets in over het doorzoeken van mijn binnenste. Ik ben geen deel van het pand. U mag mijn kleding doorzoeken als u denkt dat ik een robot in mijn zak heb.'
Bij Harroway bestond geen twijfel over het punt aan wie hij zijn baantje te danken had. Hij was ook niet van plan om al te schuchter te zijn als hem een kans geboden werd om een veel beter - dat wil zeggen, een beter betaald - baantje te krijgen. In een zwakke poging tot bluffen zei hij: 'Kijk eens hier, ik ben gemachtigd om het meubilair en al het andere dat ik in uw huis vind te doorzoeken. U bevindt zich erin, niet waar?'
'Opmerkelijk goed gezien. Ik bevind me erin. Maar ik ben geen deel van het meubilair. Als stemgerechtigd burger - ik heb de papieren om dat te bewijzen - heb ik volgens de Artikelen der Sferen bepaalde rechten. Als u mij zou onderzoeken, zal dat vallen onder het inbreuk maken op mijn recht op persoonlijke vrijheid. Dat papier is niet voldoende.'
'Zeker, maar als u een robot bent, hebt u geen recht op persoonlijke vrijheid.'
'Dat is helemaal waar - maar dat papier is nog steeds niet voldoende. Daarop word ik onvoorwaardelijk als een mens erkend.'
'Waar?' Harroway greep ernaar.
'Daar waar staat "de woonplaats toebehorende aan", enzovoort. Een robot kan geen eigendom hebben. En u kunt uw werkgever vertellen, meneer Harroway, dat als hij probeert te verschijnen met een papier waarop ik niet onvoorwaardelijk als een mens erkend word, hij onmiddellijk met een nietigverklaring van die machtiging te maken krijgt en ik hem een proces zal aandoen dat het nodig zal maken dat hij bewijst dat ik een robot ben, met behulp van de inlichtingen die hij nu in zijn bezit heeft. En als hem dat niet lukt, zal hij een kanjer van een boete moeten betalen voor een poging om mij onrechtmatig van mijn rechten volgens de Artikelen der Sferen te beroven. U wilt hem dat wel zeggen, niet waar?'
Harroway marcheerde naar de deur. Hij draaide zich om. 'U bent een gladjanus.' Hij had zijn hand in zijn zak. Even stond hij daar. Toen vertrok hij, glimlachte in de richting van de televisiecamera die er nog steeds op los draaide, zwaaide naar de journalisten en riep: 'Morgen hebben we wat voor jullie, jongens. Zonder smoesjes.'
In zijn auto leunde hij achterover, haalde het kleine apparaatje uit zijn zak en onderzocht het nauwkeurig. Het was de eerste keer van zijn leven dat hij een foto had genomen met terugkaatsende X-stralen. Hij hoopte dat hij het goed had gedaan.
Quinn en Byerley hadden elkaar nooit buiten de aanwezigheid van anderen ontmoet. Maar een gesprek per visifoon benaderde dat wel. Ze stonden nu oog-in-oog en letterlijk opgevat was die uitdrukking misschien wel juist, zelfs al was voor beiden de ander alleen maar het patroon van lichte en donkere puntjes van een laag fotocellen.
Het was Quinn van wie het gesprek uitging. Het was Quinn die het eerste sprak, zonder een speciale inleiding: 'Ik dacht dat je wel zou willen weten, Byerley, dat ik van plan ben het feit dat je een beschermingsharnas tegen Penet-straling draagt, bekend te maken.'
'Is dat zo? In dat geval heb je het waarschijnlijk al bekend gemaakt. Ik heb zo'n idee dat onze ondernemende persvertegenwoordigers al een hele tijd mijn diverse communicatielijnen aftappen. Ik weet dat ze in mijn kantoor alles afluisteren, daarom heb ik me deze laatste weken in mijn huis ingegraven.'
Byerley was beminnelijk, haast gezellig spraakzaam.
Quinn klemde zijn lippen iets vaster op elkaar. 'Dit gesprek wordt niet afgeluisterd, daar is grondig voor gezorgd. Ik loop hier een zeker persoonlijk risico mee.'
'Dat kan ik me voorstellen. Niemand weet dat jij in deze campagne de man achter de schermen bent. Tenminste, officieel weet niemand dat. Officieus weet niemand het niet. Ik zou me dus maar geen zorgen maken. Dus ik draag een beschermingsharnas. Ik veronderstel dat je daar achter bent gekomen toen die Penet-stralingsfoto die je bediende gisteren nam overbelicht bleek te zijn.'
'Je beseft toch wel, Byerley, dat het voor iedereen nogal duidelijk zal zijn dat je je niet aan een onderzoek met X-stralen durft bloot te stellen.'
'Ik besef ook dat jij of je helpers op illegale wijze inbreuk hebben gemaakt op mijn recht op persoonlijke vrijheid.'
'Dat kan ze geen donder schelen.'
'Mogelijk. Het is nogal symbolisch voor onze twee campagnes, vind je niet? Jij bekommert je weinig om de rechten van de individuele burger. Ik bekommer me er heel erg om. Ik wil me niet aan een onderzoek met X-stralen onderwerpen omdat ik uit principe mijn rechten wil verdedigen. Evenals ik de rechten van anderen zal verdedigen wanneer ik gekozen word.'
'Dat zou het in een toespraak zonder twijfel goed doen, maar niemand zal je geloven. Het klinkt een beetje te hoogdravend om waar te zijn. Iets anders' - een plotselinge, scherpe overgang - 'gisteren was niet iedereen in jouw huis aanwezig.'
'Hoezo?'
'Volgens het rapport' - hij bladerde in de papieren die voor hem lagen en juist binnen het gezichtsbereik van het visischerm waren - 'werd er één persoon niet gevonden - een kreupele.'
'Zoals je zegt,' zei Byerley toonloos, 'een kreupele. Mijn oude leraar die bij mij woont en die nu de stad uit is - en dat is hij al twee maanden. Een "noodzakelijke rustperiode" is de gebruikelijke uitdrukking in een dergelijk geval. Heeft hij je toestemming?'
'Je leraar? Een of andere wetenschapsman?'
'Jurist - voordat hij kreupel werd. Hij heeft een vergunning van de regering voor het doen van biofysische onderzoekingen, met een eigen laboratorium. Een volledige beschrijving van het werk dat hij doet is bij de bevoegde instanties gedeponeerd, naar wie ik je kan verwijzen. Het werk dat hij doet, is niet van groot belang, maar het is een onschuldige en plezierige hobby voor een - arme kreupele. Ik ben zo behulpzaam als ik maar kan, zie je.'
'Ja, ja. En wat weet die ... leraar ... van de vervaardiging van robots af?'
'Ik kan geen oordeel geven over de mate van zijn kennis op een gebied waarop ik niet bekend ben.'
'Hij zou zich toevallig geen positronbreinen kunnen verschaffen?'
'Vraag dat maar aan je vrienden bij US Robots. Zij zijn het die dat horen te weten.'
'Ik zal het kort maken, Byerley. Jouw kreupele leraar is de échte Stephen Byerley. Hij heeft jou - een robot - geschapen. We kunnen dat bewijzen. Hij was het die dat auto-ongeluk had, niet jij. Er zijn manieren om daar de archieven op na te slaan.'
'Werkelijk? Doe dat dan maar. Veel geluk ermee.'
'En we kunnen de woonplaats buiten de stad van je zogenaamde leraar doorzoeken en eens kijken wat we daar vinden.'
'Dat is niet helemaal juist, Quinn.' Byerley glimlachte breed. 'Het is jammer voor jou dat mijn zogenaamde leraar een ziek man is. Onder die omstandigheden kan hij, als stemgerechtigd burger, zijn recht op persoonlijke vrijheid natuurlijk nog sterker laten gelden. Zonder gemotiveerde gronden aan te voeren zal het je niet lukken om een machtiging los te krijgen om zijn huis binnen te komen. Maar ik zal de laatste zijn om je ervan te weerhouden het te proberen.'
Er was even een pauze en toen leunde Quinn naar voren zodat zijn hele gezicht het scherm vulde en de kleine rimpels op zijn voorhoofd te zien waren. 'Byerley, waarom ga je ermee door? Je kunt niet gekozen worden.'
'O nee?'
'Dacht je van wel? Dacht je dat het in gebreke blijven om ook maar een poging te doen de beschuldiging dat je een robot bent te weerleggen - en dat zou je gemakkelijk kunnen door een van de Drie Wetten te breken - een ander gevolg zou kunnen hebben dan dat het publiek ervan overtuigd wordt dát je een robot bent?'
'Tot zover heb ik alleen maar gemerkt dat ik van een misschien vaag bekende, maar grotendeels toch nog onbekende jurist nu een figuur ben geworden van wie de hele wereld gehoord heeft. In het verzorgen van publiciteit ben je goed.'
'Maar je bent een robot.'
'Dat wordt gezegd, maar het is niet bewezen.'
'Voor het kiezerskorps is het al voldoende bewezen.'
'Maak je dan niet druk - dan heb je gewonnen.'
'Goedemiddag,' zei Quinn met een eerste spoortje van nijdigheid en de visifoon werd afgezet.
'Goedemiddag,' zei een onverstoorbare Byerley tegen het donkere scherm.
Een week voor de verkiezingen bracht Byerley zijn 'leraar' terug. De vliegauto daalde snel neer in een afgelegen deel van de stad. 'Je blijft hier tot na de verkiezingen,' vertelde Byerley hem. 'Het is beter om je uit de buurt te hebben als de zaken verkeerd mochten gaan.'
Het schorre geluid dat zich moeizaam aan Johns vertrokken mond ontwrong, zou een bijklank van bezorgdheid kunnen hebben. 'Is er kans op gewelddadigheden?'
'Daar dreigen de fundamentalisten mee, dus veronderstel ik dat er in theorie een kans op is. Maar ik verwacht ze niet. Werkelijke macht hebben de fundies niet. Ze vormen gewoon de voortdurend irritante elementen die na een poosje relletjes op touw zouden kunnen zetten. Je vindt het niet erg om hier te blijven? Alsjeblieft, ik ben mezelf niet als ik me zorgen om je moet maken.'
'O, ik blijf hier wel. Denk je nog steeds dat het goed zal gaan?'
'Ik weet het zeker. Niemand heeft je daar lastig gevallen?'
'Niemand. Werkelijk niet.'
'En wat je doen moest, ging goed?'
'Goed genoeg. Wat dat betreft, zullen er geen moeilijkheden zijn.'
'Pas dan goed op jezelf en kijk morgen naar de televisie, John.' Byerley drukte de knokige hand die op de zijne rustte.
Lentons voorhoofd was een doorploegd toonbeeld van onzekerheid. Hij had het in 't geheel niet te benijden baantje Byerley's campagneleider te zijn, in een campagne die geen campagne was en dat voor iemand die weigerde zijn strategie te ontvouwen en die die van zijn campagneleider weigerde te accepteren.
'Het lukt je niet!' Dat was zijn favoriete uitdrukking. En het was zijn enige uitdrukking geworden. 'Steve, ik zeg je, het lukt je niet!'
Hij posteerde zich vlak voor de jurist die zijn tijd doorbracht met door de getypte vellen van zijn toespraak te bladeren.
'Leg dat nou eens neer, Steve. Kijk, die massa is opgetrommeld door de fundies. Niemand zal naar je luisteren. Het is waarschijnlijker dat je gestenigd wordt. Waarom moet je nou een gehoor bij je toespraak hebben? Wat is er fout met een opname, een televisieopname?'
'Je wilt toch ook dat ik de verkiezing win, niet waar?' vroeg Byerley zachtmoedig.
'De verkiezing winnen! Die zul je niet winnen, Steve. Ik probeer je leven te redden.'
'O, ik loop geen gevaar.'
'Hij loopt geen gevaar. Hij loopt geen gevaar.' Lenton maakte een vreemdsoortig rasperig keelgeluid. 'Bedoel je dat je dat balkon op gaat met vijftigduizend gekken daarbuiten en dat je gaat proberen iets zinnigs tegen ze te zeggen - vanaf een balkon zoals een middeleeuwse dictator?'
Byerley raadpleegde zijn horloge. 'Over ongeveer vijf minuten zodra de tv-verbinding gereed is.'
Lentons antwoord was niet helemaal geschikt om hier weer te geven.
De menigte vulde een afgezette open ruimte in de stad. Het leek alsof de mensenzee het fundament vormde van de bomen en huizen die erbovenuit rezen. En via de ultragolf keek de rest van de wereld toe. Het was een zuiver lokale verkiezing, maar even goed had zij de aandacht van een wereldpubliek. Byerley dacht daaraan en glimlachte.
Maar wat de menigte zelf betrof, viel er niets te glimlachen. Er waren spandoeken en wimpels met opschriften die in alle mogelijke variaties op de veronderstelling dat hij een robot was betrekking hadden. De vijandige houding vulde dik en tastbaar de atmosfeer.
Van het begin af was de toespraak geen succes. Hij moest optornen tegen het aanzwellende geschreeuw van de menigte en tegen het ritmische geroep van de fundies en hun aanhangers die eilandjes vormden in de menigte. Byerley sprak door, langzaam en onberoerd ...
Binnen woelde Lenton door zijn haar en kreunde - en wachtte op het bloed.
In de voorste rijen ontstond er gedrang. Een hoekige figuur met uitpuilende ogen en met kleren die te klein waren voor zijn slungelachtige lengte wrong zich naar voren. Een politieagent dook achter hem aan, maar kwam slechts langzaam en moeizaam vooruit. Met een driftig gebaar gaf Byerley de laatste te kennen dat hij terug moest gaan. De lange man stond nu vlak onder het balkon. Wat hij zei, ging ongehoord in het geschreeuw ten onder.
Byerley leunde naar voren. 'Wat zegt u? Als u een gerechtvaardigde vraag hebt, zal ik die beantwoorden.' Hij draaide zich om naar een van de wachtposten die naast hem stonden. 'Breng die man naar boven.'
De spanning in de menigte groeide. Op verschillende plaatsen in de mensenmassa begon geroep om stilte, het groeide aan tot een heksenketel van geluid en verflauwde op den duur. Hijgend en met een verhit gezicht stond de magere, lange man voor Byerley.
'U wilde een vraag stellen?' vroeg Byerley.
De magere man keek hem aan en zei met overslaande stem: 'Sla me!' In een plotselinge beweging stak hij zijn kin naar voren. 'Sla me! Je zegt dat je geen robot bent. Bewijs dat dan. Je kunt geen mensen slaan, monster dat je bent.'
Er was een vreemde, diepe, doodse stilte gevallen. Byerley's stem sneed daar doorheen: 'Ik heb geen enkele reden om u te slaan.'
De magere man lachte wild. 'Je kunt me niet slaan. Je zult me niet slaan. Je bent geen mens. Je bent een monster, je dóet maar alsof je een mens bent.'
En toen, voor de ogen van de duizenden die in eigen persoon aanwezig waren en de miljoenen die voor het scherm zaten, haalde Stephen Byerley, met stijf opeengeknepen lippen, naar achter uit. Krakend raakte zijn vuist de kin van de man. Zijn uitdager stortte ruggelings achterover met niets dan wezenloze, wezenloze verbijstering op zijn gezicht.
'Het spijt me,' zei Byerley. 'Breng hem naar binnen en zorg voor hem. Als ik klaar ben, wil ik met hem spreken.'
En toen Susan Calvin in haar auto van de voor haar gereserveerde plaats wegreed, had zich maar één journalist voldoende van de schok hersteld om achter haar aan te rennen en een onverstaanbare vraag te roepen.
Over haar schouder riep Susan Calvin: 'Hij is een mens.'
Dat was voldoende. De journalist spurtte in zijn eigen richting weg.
De rest van de toespraak kan beschreven worden als: 'Uitgesproken, maar niet gehoord.'
Susan Calvin en Stephen Byerley ontmoetten elkaar nog een keer - een week voordat hij zijn ambt als burgemeester zou aanvaarden. Het was laat - na middernacht.
'U ziet er niet vermoeid uit,' zei Susan Calvin.
De pas gekozen burgemeester glimlachte. 'Ik blijf nog wel een poosje op. Vertel het Quinn maar niet.'
'Ik zal het niet doen. Maar omdat u hem nu toch noemt ... dat was een interessant verhaal van Quinn. Het is zonde dat het nu niet meer klopt. Ik veronderstel dat u van zijn theorie op de hoogte bent?'
'Gedeeltelijk.'
'Het was een erg dramatisch verhaal. Stephen Byerley was een jong jurist, een overtuigend spreker, een grote idealist en met een knobbel voor biofysica. Bent u in robotica geïnteresseerd, meneer Byerley?'
'Alleen maar in de juridische aspecten ervan.'
'Déze Stephen Byerley was het wel. Maar toen kreeg hij een ongeluk. Byerley's vrouw stierf, met hemzelf was het nog erger. Hij had geen benen meer, geen gezicht meer, geen stem meer. Een gedeelte van zijn geest was ... geknakt. Plastische chirurgie wilde hij niet. Hij trok zich uit de wereld terug, zijn carrière als jurist was afgebroken. Hij had alleen zijn hersens en zijn handen nog over. Op de een of andere manier slaagde hij erin een positronbrein te bemachtigen. Het was zelfs een van de ingewikkeldste, een met het grootste vermogen voor oordeelvorming in problemen die op de ethica betrekking hebben wat voor een robot de hoogste kwaliteit is die tot nu toe in de robotica is ontwikkeld. Hij maakte er een lichaam bij. Trainde het om alles te zijn wat hij geweest zou zijn, maar niet langer was. Zond het de wereld in als Stephen Byerley terwijl hij zelf achterbleef als de oude kreupele leraar die niemand ooit zag...'
'Jammer genoeg heb ik die hele theorie omver geworpen door een man te slaan,' zei de nieuwe burgemeester. 'Volgens de kranten was uw officiële oordeel over de kwestie dat ik een mens was.'
'Hoe gebeurde dat eigenlijk? Wilt u het me vertellen? Dat kan geen toeval geweest zijn.'
'Helemaal toeval was het niet. Quinn heeft er het meeste voor gedaan. Mijn mensen begonnen kalmpjes het bericht te verspreiden dat ik nog nooit iemand had geslagen; dat ik niet in staat was om een mens te slaan; dat als ik uitgedaagd zou worden en daar niet op in zou gaan, dat het zekerste bewijs zou zijn dat ik een robot was. Dus zette ik een onnozele toespraak in het openbaar op touw met alle soorten van propagandistische trucjes en - haast onvermijdelijk - was er een idioot die erin trapte. In wezen was het wat ik een goedkoop advocaten trucje noem. Een waarin de kunstmatige atmosfeer die opgeroepen is al het werk doet. Natuurlijk maakten de emotionele effecten ervan mijn verkiezing tot een zekerheid, zoals trouwens de bedoeling was.'
De robopsychologe knikte. 'Ik merk dat u zich op mijn terrein begeeft, zoals iedere politicus zou moeten doen, veronderstel ik. Maar ik vind het erg jammer dat het zo gelopen is. Ik ben erg gesteld op robots. Ik ben aanzienlijk meer op hen dan op mensen gesteld. Als er een robot gemaakt kan worden die in staat is om functies in het bestuur van de gemeenschap te bekleden, zou hij de beste ambtenaar zijn die men zich maar kan voorstellen. Volgens de wetten der robotica zou hij niet in staat zijn om mensen kwaad te berokkenen, niet in staat tot tirannie, tot corruptie, tot stompzinnigheid, tot vooringenomenheid. En nadat hij een passende termijn in functie was geweest, zou hij vertrekken - ondanks het feit dat hij onsterfelijk zou kunnen zijn - omdat het voor hem onmogelijk zou zijn om mensen te kwetsen door ze te laten weten dat een robot hen bestuurd had. Het zou ideaal zijn.'
'Behalve dan dat een robot tekort zou kunnen schieten op grond van de inherente onvolkomenheden van zijn brein. Het positronbrein heeft nooit de ingewikkeldheid van het menselijke brein geëvenaard.'
'Hij zou adviseurs hebben. Zelfs het menselijke brein is niet in staat om zonder hulp de gemeenschap te kunnen besturen.'
Byerley keek Susan Calvin met ernstige belangstelling aan. 'Waarom glimlacht u, mevrouw Calvin?'
'Ik glimlach omdat meneer Quinn niet aan alles gedacht heeft.'
'U bedoelt dat er meer achter dat verhaal van hem kan steken?'
'Een kleinigheid maar. Gedurende de drie maanden vóór de verkiezingen was die Stephen Byerley, die gebroken man over wie meneer Quinn het had, om een of andere mysterieuze reden de stad uit. Hij kwam op tijd terug voor die beroemde toespraak van u. En wat de oude invalide tenslotte éen keer deed, kon hij ook een tweede keer doen, speciaal wanneer het de tweede keer aanzienlijk gemakkelijker is in vergelijking met de eerste.'
'Ik begrijp het niet helemaal.'
Susan Calvin stond op en streek haar jurk glad. Ze stond kennelijk op het punt om te vertrekken. 'Ik bedoel dat er één geval is waarin een robot een menselijk wezen slaan mag zonder daarmee de Eerste Wet te breken. Eén geval maar.'
'En dat is?'
Susan Calvin stond bij de deur. Kalm zei ze: 'Wanneer dat menselijke wezen ook een robot is.'
Ze glimlachte breed, haar magere gezicht straalde. 'Tot ziens, meneer Byerley. Ik hoop op u te stemmen over vijf jaar ... als Coördinator.'
Stephen Byerley grinnikte. 'Ik moet zeggen dat dat een nogal ver gezocht idee is.'
De deur sloot zich achter haar.