Dronken robot
Het was een van Gregory Powells favoriete gemeenplaatsen dat er met opwinding niets bereikt werd. Dus toen Mike Donovan met grote sprongen de trap af kwam en naar hem toe rende, zijn rode haar nat van transpiratie, fronste hij zijn voorhoofd. 'Wat is er aan de hand?' zei hij. 'Heb je een vingernagel gebroken?'
'Jaaaa,' snauwde Donovan koortsig. 'Wat heb je de hele dag daarbeneden uitgevoerd?' Hij haalde diep adem en flapte eruit: 'Speedy is nog niet terug.'
Powell sperde zijn ogen een ogenblik open en stond stil op de trap. Toen herstelde hij zich en vervolgde zijn weg naar boven. Hij zweeg tot hij boven aan de trap was, toen zei hij: 'Je hebt hem het selenium laten halen?'
'Ja.'
'En hoe lang is hij al weg?'
'Vijf uur.'
Stilte! Dit was een nare situatie. Daar stonden ze nu - precies twaalf uur op Mercurius en nu al tot over hun oren in de grootst mogelijke ellende. Mercurius was altijd al de ongeluksplaneet van het Zonnestelsel geweest, maar dit ging zelfs voor een ongeluksplaneet te ver.
'Begin bij het begin. Ik wil precies weten wat er gebeurd is,' zei Powell.
Ze waren nu in de radiokamer - met haar al enigszins verouderde uitrusting onaangeroerd in de tien jaar voor hun aankomst. Zelfs tien jaar betekende zoveel, technologisch gesproken. Vergelijk Speedy met het type robot dat ze toen in 2005 hadden. Maar ja, de vooruitgang in de robotica was tegenwoordig geweldig groot. Powell beroerde behoedzaam een nog steeds blinkend metalen oppervlak. Alles in het vertrek - en het hele station - verspreidde die sfeer van dingen die in onbruik zijn geraakt en dat was oneindig neerdrukkend.
Donovan moest het gevoeld hebben. Hij begon: 'Ik probeerde hem per radio te lokaliseren, maar dat ging niet. Op het zongedeelte van Mercurius heb je niets aan radio - in ieder geval niet voor verder dan drie kilometer. Dat was een van de redenen waarom de eerste expeditie is mislukt. En we kunnen het ultragolfapparaat nog in geen weken gebruiken.'
'Sla dat maar allemaal over. Wat kreeg je wel?'
'Op de korte golf lokaliseerde ik zijn ongemoduleerde draaggolf. Dat was nergens goed voor behalve voor zijn positie. Twee uur lang heb ik zo zijn spoor gevolgd en de resultaten op de kaart opgetekend.'
Er zat een vergeeld stuk perkament in zijn heupzak - een reliek van de mislukte expeditie - en hij mepte het met venijnige kracht op het bureau terwijl hij het met de palm van zijn hand glad streek. Van een afstand keek Powell ernaar, zijn armen over elkaar geslagen.
Nerveus wees Donovan iets met zijn pen aan. 'Het rode kruisje is de seleniumput. Jij hebt het daar zelf neergezet.'
'Welke is het?' onderbrak Powell hem. 'Voordat MacDougal vertrok heeft hij er drie gelokaliseerd.'
'Ik heb Speedy natuurlijk naar de dichtstbijzijnde gestuurd. Zevenentwintig kilometer hiervandaan. Maar wat maakt dat uit?' Zijn stem klonk gespannen. 'Die potloodstippen geven Speedy's positie aan.'
En voor de eerste keer was Powells gekunstelde zelfverzekerdheid geschokt; zijn handen schoten naar voren en grepen de kaart. 'Meen je dat? Dit is onmogelijk.'
'Je ziet het,' gromde Donovan.
De potloodstipjes die Speedy's positie aangaven, vormden een ruwe cirkel om het rode kruisje van de seleniumput heen. En Powells vingers plukten aan zijn bruine snor, het onmiskenbare teken van ongerustheid.
'In de twee uur dat ik hem gecontroleerd heb,' ging Donovan door, 'is hij vier keer om die verdomde put gecirkeld. Het lijkt me waarschijnlijk dat hij daar eeuwig mee door zal gaan. Besef je in wat voor toestand we verzeild zijn?'
Powell keek even op en zei niets. O ja, hij besefte in welke toestand ze verzeild waren. Het was zo simpel als wat. Tussen de volle kracht van de monsterlijk grote zon van Mercurius en henzelf was alleen een beschermende laag fotocellen en die was naar de bliksem. Het enige dat hen redden kon, was selenium. Speedy was de enige die het selenium kon halen. Als Speedy niet terugkwam: géén selenium. Geen selenium: géén laag fotocellen. Geen laag fotocellen ... welnu, zachtjes geroosterd worden is een van de meest onplezierige manieren om dood te gaan.
Donovan streek woest door zijn rode haardos en zei verbitterd: 'We zullen in het hele Zonnestelsel worden uitgelachen, Greg. Hoe kon alles zo vlug fout lopen? Het grote duo Powell en Donovan wordt naar Mercurius gestuurd om een rapport uit te brengen of het mogelijk is met behulp van moderne technieken en met robots de mijnen op het zongedeelte van Mercurius weer in exploitatie te nemen en de eerste dag al verknoeien we alles. Gewoon een routinekarweitje. Bij het bedrijf overleven we dat nooit.'
'Dat hoeft misschien ook niet,' antwoordde Powell rustig. 'Als we niet snel iets doen, is er van overleven, of zelfs maar van gewoon leven, geen sprake meer.'
'Doe niet zo stom! Misschien ben jij in de stemming om grapjes te maken, Greg, maar ik niet. Het was misdadig om ons hier naartoe te sturen met maar éen robot. En het was jouw snuggere idee dat we het met de fotocellen wel zelf konden klaarspelen.'
'Nu ben je onredelijk. Het was een gezamenlijke beslissing en dat weet je. Alles wat we nodig hadden, was een kilo selenium, een Stillhead-di-elektrodeplaat en drie uur tijd - en putten met selenium vind je op het zongedeelte overal. De spectroreflector van MacDougal ontdekte er drie binnen vijf minuten, niet waar? Allemachtig, we konden toch niet op de volgende conjunctie wachten!'
'Best, maar wat doen we? Powell, je hebt een idee. Ik weet dat je er een hebt, want anders was je niet zo kalm. Je bent tenslotte geen grotere held dan ik. Vooruit, voor de dag ermee!'
'We kunnen niet zelf naar Speedy gaan, Mike - niet op het zongedeelte. Zelfs met de nieuwe inso-pakken kun je niet langer dan twintig minuten in direct zonlicht blijven. Maar je kent het oude gezegde: "Met robots vang je robots." Kijk, Mike, misschien is de toestand niet zo heel beroerd. Daarbeneden hebben we zes robots die we misschien kunnen gebruiken. Als ze werken.'
In Donovans ogen lichtte plotseling de hoop op. 'Je bedoelt die zes robots van de eerste expeditie. Ben je daar zeker van? Het kunnen robotachtige machines zijn. Als het om robottypes gaat, is tien jaar een lange tijd, weet je.'
'Nee, het zijn robots. Ik ben er een hele dag mee bezig geweest en ik weet het zeker. Ze hebben een positronbrein; primitief, natuurlijk.' Hij stak de kaart in zijn zak. 'Laten we naar beneden gaan.'
De robots bevonden zich op de onderste verdieping - er waren er zes en ze zaten in stoffige kratten waar van alles in kon zitten. Ze waren groot, bijzonder groot, en hoewel ze op de vloer zaten met de benen wijd voor zich uit, staken hun hoofden ruim twee meter de lucht in.
Donovan floot tussen zijn tanden. 'Kijk eens hoe groot ze zijn, zeg. Ze hebben een borstomvang van zeker drie meter.'
'Dat komt omdat ze het oude McGuffy-mechanisme hebben. Ik heb ze van binnen onderzocht - de meest ingewikkelde toestand die je ooit hebt gezien.'
'Heb je ze al vermogen gegeven?'
'Nee, er was geen reden voor. Ik denk niet dat er iets aan ze mankeert. Zelfs het diafragma is in redelijke staat. Ze zullen wel kunnen spreken.'
Terwijl hij praatte, had hij de borstplaat van de dichtstbijzijnde losgeschroefd en het bolletje van vijf centimeter doorsnede, dat het sprankje atoomenergie bevatte dat voor een robot de bron van het leven was, aangebracht. Het paste niet best, maar het lukte hem en moeizaam schroefde hij de plaat weer vast. Tien jaar geleden had men van de bediening per radio, zoals bij modernere types, nog nooit gehoord. Toen kwamen de andere vijf aan de beurt.
Donovan was niet op zijn gemak. 'Ze hebben zich nog niet bewogen,' zei hij.
'Geen opdracht om dat te doen,' antwoordde Powell kortaf. Hij liep terug naar de eerste van de rij en sloeg hem tegen de borst. 'Jij daar! Hoor je me?'
Het hoofd van het monster boog zich langzaam voorover en de ogen bleven op Powell rusten. Toen kraste hij met het hoge schrille geluid van een middeleeuwse fonograaf: 'Ja, meester!'
Powell grijnsde zuur tegen Donovan. 'Hoor je dat? Dat waren de dagen van de eerste sprekende robots, toen het er naar uit zag dat het gebruik van robots op Aarde verboden zou worden. De ontwerpers vochten daartegen en gaven die verdomde machines een echte slavennatuur mee.'
'Daar zijn ze niets mee opgeschoten,' mopperde Donovan.
'Nee, dat is waar, maar ze hebben het wel geprobeerd.' Hij keerde zich weer naar de robot: 'Sta op!'
De robot verhief zich langzaam boven hen uit en Donovan rekte zijn hals en floot weer tussen zijn tanden. 'Kun je buiten aan de oppervlakte komen? In het zonlicht?' zei Powell.
Het trage brein van de robot overwoog de vraag. Toen klonk er: 'Ja, meester.'
'Prima. Weet je hoe ver een kilometer is?'
Weer een pauze en langzaam kwam weer het antwoord: 'Ja, meester.'
'Dan zullen we je naar de oppervlakte brengen en je een richting aanwijzen. Daarin ga je zevenentwintig kilometer ver en ergens in die buurt zul je een andere robot, kleiner dan jijzelf, vinden. Tot zover begrepen?'
'Ja, meester.'
'Je vindt die robot en je geeft hem opdracht terug te komen. Als hij dat niet wil, breng je hem met geweld terug.'
Donovan trok aan Powells mouw. 'Waarom stuur je hem niet direct om het selenium?'
'Omdat ik wil dat Speedy terugkomt, idioot. Ik wil weten wat er met hem aan de hand is.' En tegen de robot: 'Goed zo, volg me.'
De robot bleef bewegingloos en zijn stem knarste: 'Excuus, meester, maar ik kan niet. U moet eerst opstijgen.' Zijn lompe armen schoten met een ruk naar voren, de stompe vingers ineengestrengeld.
Donovans ogen puilden uit. 'Moeten we op hem rijden? Zoals op een paard?'
'Ik denk dat dat de bedoeling is. Hoewel ik niet weet waarom. Ik begrijp het niet ... Ja, tóch. Ik vertelde je net dat ze in die dagen de robots zo veilig mogelijk wilden hebben. Het was waarschijnlijk het toppunt van veiligheid om ze niet in beweging te kunnen krijgen tenzij er de hele tijd een soort kornak op hun schouders zat. Wat doen we nu?'
'Daar dacht ik net over,' mopperde Donovan. 'We kunnen niet naar buiten, mét of zonder robot. O, verrek ...' Hij knipte tweemaal met zijn vingers. Zijn opwinding groeide. 'Geef me die kaart die je daar hebt. Ik heb die niet voor niets twee uur lang bestudeerd. Dit is een mijnstation. Waarom zouden we de mijngangen niet gebruiken?' Op de kaart was het station een zwarte cirkel, en gestippelde lijnen die de tunnels aangaven vormden er een spinnenweb omheen.
Donovan bestudeerde de verklaring van de symbolen onderaan de kaart. 'Kijk,' zei hij, 'die kleine zwarte stippen zijn schachten naar de oppervlakte en hier is er een die zo'n vijf kilometer van de selenium-put verwijderd is. Er staat een getal hier - je zou willen dat ze wat groter schreven ... 13a. Als de robots de weg hier weten ..."
Powell vuurde de vraag af en kreeg het slome 'Ja, meester,' als antwoord.
'Haal je inso-pak,' zei hij tevreden.
Voor beiden was het de eerste keer dat ze het pak droegen - en dat was één keer meer dan ze beiden verwacht hadden toen ze de vorige dag arriveerden - en ongemakkelijk probeerden ze armen en benen te bewegen. Het inso-pak was veel omvangrijker en veel lelijker dan het standaard-ruimtepak, maar al met al was het toch aanzienlijk lichter omdat er geen metaal in verwerkt was. En omdat het van hittebestendig plastic en van chemisch geprepareerde kurklagen gemaakt was en voorzien van een apparaatje om de lucht kurkdroog te houden, kon men in een inso-pak de felle gloed van Mercurius' zon twintig minuten weerstaan. Vijf tot tien minuten langer ging ook nog wel; de persoon die het aan had, was dan nog niet helemáál dood.
Nog steeds vormden de handen van de robot een stijgbeugel en hij toonde niet het minste spoortje van verbazing voor de bizarre figuur waarin Powell veranderd was.
Door de radio werd Powells stem vervormd en hard dreunde het: 'Ben je gereed om ons naar schacht 13a te brengen?'
'Ja, meester.'
Prachtig, dacht Powell, ze konden wel niet per radio bediend worden, maar ze hadden wel een radio-ontvanger. 'Klim maar op een van de andere, Mike,' zei hij tegen Donovan. Hij zette zijn voet in de geïmproviseerde stijgbeugel en zwaaide zich naar boven. Hij vond de zitplaats gerieflijk, de robot had een bultige rug, duidelijk voor dat doel zo gevormd; bij elke schouder een ondiepe sleuf voor de dijen en twee uitgerekte 'oren' waarvan de bedoeling nu duidelijk bleek.
Powell greep de oren en gaf een ruk aan het hoofd. Zijn rijpaard draaide zich log om. 'Voorwaarts, Macduff.' Maar opgewekt voelde hij zich helemaal niet.
De reusachtige robots gingen langzaam en met mechanische precisie door de deuropening die slechts enkele tientallen centimeters ruimte boven hun hoofden vrijliet zodat de twee mannen zich haastig moesten bukken. Monotoon dreunden de ongehaaste stappen door een nauwe gang en daarna door de luchtsluis.
De lange luchtledige tunnel strekte zich voor hen uit en Powell was er zich opeens nauwkeurig van bewust hoeveel werk er verzet was door de eerste expeditie met haar grove robots en haar uiterst primitieve uitrusting. Het mocht dan wel een mislukking zijn geweest, maar ondanks die mislukking was haar taak dan toch nog altijd een stuk beter verricht dan bij de normale gang van zaken bij de geslaagde expedities in het Zonnestelsel gebruikelijk was.
De robots zwoegden door, in een tempo dat nooit varieerde en met passen die nooit langer werden.
'Merk je dat deze tunnels helemaal verlicht zijn en dat de temperatuur dezelfde is als op Aarde?' zei Powell. 'Waarschijnlijk is het al die tien jaar dat deze plaats verlaten was zo geweest.'
'Hoe komt dat?'
'Goedkope energie, de goedkoopste in het hele Zonnestelsel. De kracht van de Zon, en op het zongedeelte van Mercurius wil dat heel wat zeggen. Daarom hebben ze de basis aan de zonzijde neergezet in plaats van in de schaduw van een berg. Het is in feite een reusachtige energiecentrale. De hitte wordt omgezet in elektriciteit voor de verlichting en de mechanische arbeid en wat dies meer zij, zodat het station tegelijkertijd zowel van energie voorzien als gekoeld wordt.'
'Dat is allemaal erg goed voor mijn ontwikkeling,' zei Donovan, 'maar zou je het erg vinden om van onderwerp te veranderen? Het geval wil dat die omvorming van energie waar je het over hebt in hoofdzaak door middel van de lagen fotocellen plaatsvindt - en dat is op het ogenblik een teer onderwerp voor me.'
Powell gromde iets onduidelijks en toen Donovan de stilte die daarop volgde verbrak, was dat om radicaal van het onderwerp af te stappen. 'Luister eens, Greg. Wat is er in vredesnaam mis met Speedy? Ik begrijp het niet.'
Het is niet makkelijk om in een inso-pak je schouders op te halen, maar Powell probeerde het. 'Ik weet het niet, Mike. Je weet dat hij helemaal voor de situatie op Mercurius geschikt is gemaakt. Hitte betekent niets voor hem en hij heeft geen hinder van de lage zwaartekracht en van het oneffen terrein. Er kan niets misgaan, tenminste, dat hóórt zo te zijn.'
Er viel een stilte. Deze keer was het een stilte die lang duurde.
'Meester,' zei de robot, 'we zijn er.'
'Wat?' Powell schrok op uit zijn gesuf. 'Nou, breng ons naar de oppervlakte.' Ze bleken in een klein nevenstation te zijn, leeg, luchtledig en vervallen. Donovan had bij het licht van zijn zaklantaarn een getand gat aan de bovenkant van een van de muren bekeken. 'Een meteoriet, denk je ook niet?' had hij gevraagd.
Powell haalde zijn schouders op. 'Naar de bliksem ermee. Het doet er niet toe. Laten we naar buiten gaan.'
Een torenhoge wand van een zwarte basaltachtige rotssoort sneed het zonlicht af en de diepe nachtelijke schaduwen van een luchtloze wereld omgaven hen. Voor hen spreidde de schaduw zich uit en ging met een messcherpe abruptheid over in een nauwelijks te verdragen gloed van wit licht dat van de myriaden kristallen op de rotsige grond opblikkerde.
'Grote ruimte!' hijgde Donovan. 'Het lijkt wel sneeuw.' En dat was ook zo.
Powells blik gleed over de ruwe glinstering van Mercurius naar de horizon en hij huiverde voor die schitterende gloed. 'Dit gebied ziet er ongewoon uit,' zei hij. 'Mercurius' bodem is over het algemeen vlak en bestaat grotendeels uit grijs puimsteen. Zoiets als de Maan, weet je. Mooi, vind je niet?'
Hij was dankbaar voor de lichtfilters in hun kijkglazen. Mooi of niet, als ze door gewoon glas in het licht zouden kijken, waren ze binnen een halve minuut blind.
Donovan wierp een blik op de spiraalthermometer die om zijn pols zat. 'Allemachtig, het is tachtig graden Celsius!'
Powell controleerde de zijne en zei: 'Hmm. Nogal hoog. De atmosfeer, weet je.'
'Op Mercurius? Ben je gek?'
'Mercurius is niet helemaal zonder lucht,' legde Powell afwezig uit. Hij was bezig de verrekijkerelementen op zijn kijkglazen aan te brengen en met de dikke vingers van zijn inso-pak ging dat nogal onhandig. 'Er is een dunne damplaag die aan de bodem vastkleeft - de verdamping van meer vluchtige elementen en bestanddelen die bij de zwaartekracht van Mercurius toch zwaar genoeg is om te blijven hangen. Je weet wel: selenium, jodium, kwik, gallium, kalium, bismut, vluchtige oxyden. De dampen drijven naar de schaduw en condenseren daar terwijl er warmte vrijkomt. Het is een soort van reusachtig distilleerproces. Het is in werkelijkheid zó dat als je je lantaarn gebruikt, je waarschijnlijk zult zien dat de achterkant van de rotswand met een laag zwavel of misschien met een dauw van kwikzilver bedekt is. Het doet er overigens niet toe. Onze pakken kunnen die armzalige tachtig graden makkelijk verdragen.'
Powell had de verrekijker aangebracht zodat het leek alsof hij net als een slak ogen op steeltjes had.
Donovan sloeg hem gespannen gade. 'Zie je iets?'
De ander antwoordde niet direct en toen hij het deed, klonk zijn stem bezorgd en bedachtzaam. 'Aan de horizon is een zwarte vlek, dat kan de seleniumput zijn. Het is op de goede plaats. Maar Speedy zie ik niet.'
In een instinctieve poging om beter te kunnen zien, klauterde Powell naar boven, tot hij nogal onvast op de schouders van zijn robot stond. Wijdbeens in de verte turend zei hij: 'Ik geloof... ik geloof... ja, dat moet-ie zijn. Hij komt deze kant uit.'
Donovans blik volgde de wijzende vinger. Hij had geen verrekijker, maar daar, zwart afstekend tegen de helle gloed van de met kristallen bedekte bodem, was een klein bewegend vlekje. 'Ik zie hem,' schreeuwde hij. 'Laten we opschieten!'
Powell was naar beneden gewipt en zat weer op de robotschouders. Zijn geschoeide hand sloeg tegen de reusachtige romp. 'Vooruit!'
'Jipiééé,' schreeuwde Donovan en drukte zijn hielen naar beneden alsof hij sporen droeg.
De robots zetten zich in beweging; het regelmatige gedreun van hun voetstappen was in deze wereld zonder lucht niet te horen, want de metaalloze inso-pakken lieten geen geluid door. Er was alleen een ritmische vibratie, juist onder de gehoorgrens.
'Sneller,' riep Donovan. Het ritme veranderde niet.
'Heeft geen zin,' schreeuwde Powell terug. 'Deze afvalhopen zijn maar op éen snelheid afgesteld. Dacht je soms dat ze een automatische transmissie hadden?'
Ze waren uit de schaduw gekomen en het zonlicht kwam in een withete golf naar beneden en overspoelde hen.
Onwillekeurig dook Donovan in elkaar. 'Oei! Verbeeld ik het me of is het warm?'
'Dat wordt zo meteen nog erger,' was het grimmige antwoord. 'Hou Speedy in de gaten.'
Robot SPD-13 was nu zó dichtbij dat ze hem goed konden zien. Zijn sierlijk gestroomlijnde lichaam flonkerde in het zonlicht terwijl hij met grote, gemakkelijke sprongen over de rotsige grond snelde. Zijn naam was natuurlijk van zijn serieletters afgeleid, maar was niettemin toepasselijk, want de SPD-modellen behoorden tot de snelste robots die United States Robots & Mechanische Mensen NV fabriceerde.
'Hé, Speedy,' brulde Donovan, heftig met zijn arm zwaaiend.
'Speedy,' schreeuwde Powell. 'Kom hier!'
De afstand tussen de beide mannen en de dolende robot werd met het moment kleiner - meer als gevolg van Speedy's prestaties dan van die van de vijftig jaar oude, antieke rijdieren van Donovan en Powell.
Ze waren nu dicht genoeg genaderd om op te merken dat Speedy zich op een eigenaardige manier voortbewoog; hij waggelde en had een merkbare neiging om heen en weer te zwaaien. En toen, terwijl Powell weer naar hem zwaaide en ter voorbereiding van een volgende schreeuw de volumeregelaar van de compacte, op zijn helm gemonteerde radiozender helemaal opendraaide, keek Speedy op en zag hen. Hij kwam met een sprong tot stilstand en bleef een ogenblik staan, met een kleine, onzekere schommeling alsof hij door een licht briesje heen en weer werd bewogen.
Powell schreeuwde: 'Prachtig, Speedy. Kom hier, m'n jongen.'
Waarop Speedy's robotstem voor de eerste keer door Powells koptelefoon klonk. Hij zei: 'Knakworst, laten we spelletjes spelen. Jij pakt mij en ik pak jou. Geen liefde kan ons mes in tweeën snijden. Want ik ben het kleine boterbloempje, het lieve kleine boterbloempje. Woepie!' Hij draaide zich abrupt om en verdween in de richting waar hij vandaan was gekomen met een snelheid en een drift die wolkjes gloeiend stof deden opstuiven.
En terwijl hij in de verte verdween, waren zijn laatste woorden: 'Er groeide een klein bloempje onder een grote eikenboom,' gevolgd door een merkwaardig metalig geklik dat bij een robot best het equivalent van hikken zou kunnen zijn.
Donovan zei zwakjes: 'Waar heeft-ie dat liedje van Gilbert en Sullivan vandaan? Hé, Greg, hij ... hij is dronken of zoiets.'
'Als jij me dat niet verteld had, was ik er nooit achter gekomen,' was het verbitterde antwoord. 'Laten we teruggaan naar de rots. Ik word hier gebraden.'
Het was Powell die de wanhopige stilte verbrak. 'In de eerste plaats is Speedy niet dronken,' zei hij, 'niet zoals een mens dat kan zijn, omdat hij een robot is en robots worden niet dronken. Maar er is iets met hem mis dat bij een robot het equivalent van dronkenschap is.'
'Volgens mij is-ie dronken,' stelde Donovan nadrukkelijk vast, 'en alles wat ik weet, is dat hij denkt dat we een spelletje spelen. En dat doen we niet. Het is een kwestie van leven of een erg afschuwelijke dood.'
'Best. Zit me niet zo op te jutten. Een robot is maar een robot. Als we eenmaal uitvinden wat er met hem mis is, kunnen we dat herstellen en doorgaan.'
'Als,' zei Donovan bitter.
Powell negeerde hem. 'Speedy is volkomen aangepast aan de normale Mercuriaanse omgeving. Maar deze streek' - hij wees om zich heen - 'is bepaald abnormaal. Dat is de sleutel. Waar komen om te beginnen die kristallen vandaan? Ze kunnen door een langzaam afkoelende vloeistof zijn gevormd, maar waar vind je iets vloeibaars dat zo heet is dat het in Mercurius' zon afkoelt?'
'Bij een vulkaanuitbarsting,' suggereerde Donovan onmiddellijk en Powells lichaam spande zich. 'Uit de mond der zuigelingen zult ge de waarheid horen,' zei hij op vreemde, beteuterde toon en was vijf minuten lang erg stil. Toen zei hij: 'Luister eens, Mike, wat heb je tegen Speedy gezegd toen je hem het selenium liet halen?'
Donovan was verbaasd. 'Wel allemachtig ... ik weet het niet meer. Ik zei gewoon tegen hem dat hij het moest halen.'
'Ja, dat weet ik, maar hóe. Probeer je te herinneren wat je precies zei.'
'Ik zei ... eh ... ik zei: "Speedy, we hebben wat selenium nodig. Je kunt het daar en daar vinden. Ga het halen." Dat is alles. Wat had je gewild dat ik nog meer had gezegd?'
'Je maakte er geen dringende opdracht van, hè?'
'Waarvoor? Het was een gewoon routineklusje.'
Powell zuchtte. 'Tja, we kunnen er nu niets aan doen, maar we zitten mooi in de penarie.' Hij was van zijn robot afgestegen en zat nu met zijn rug tegen de rotswand. Donovan ging naast hem zitten en stak zijn arm door de zijne. Het was alsof het verzengende zonlicht in de verte op hen lag te wachten als een kat voor een muizenhol en vlak naast hen stonden de twee reusachtige robots, onzichtbaar op het matte, rode schijnsel van hun foto-elektrische ogen na. Ogen die onwrikbaar en zonder te knipperen onbewogen op hen neerstaarden. Onbewogen! Net zoals deze giftige planeet Mercurius, zó klein en met zóveel onheil.
Door de radio klonk Powells gespannen stem in Donovans oren: 'Kijk eens hier, laten we beginnen met de drie Wetten van de robotica - de drie wetten die het positronbrein van een robot het diepst zijn ingeprent.' In de duisternis telde hij ze op zijn gehandschoende vingers af.
'We hebben ten eerste: een robot mag een menselijk wezen geen kwaad berokkenen, of toelaten dat een menselijk wezen gekwetst wordt door zijn nalatigheid.'
'Klopt!'
'Ten tweede,' vervolgde Powell, 'een robot moet de bevelen opvolgen, die hem door menselijke wezens gegeven worden, behalve als die bevelen in strijd zijn met de Eerste Wet.'
'Klopt!'
'En ten derde: een robot moet zijn eigen bestaan beschermen, voor zover die bescherming niet in strijd is met de Eerste of de Tweede Wet.'
'Klopt! Waar zijn we nu?'
'Precies bij de verklaring. Elk conflict tussen die regels onderling wordt door de verschillende positronpotentialen binnen het brein vereffend. Laten we veronderstellen dat een robot in gevaar verkeert en zich daarvan bewust is. De automatisch in werking tredende potentiaal van de Derde Wet doet hem terugkeren. Maar veronderstel dat je hem opdracht geeft dat gevaar tegemoet te gaan. In dat geval veroorzaakt de Tweede Wet een tegenkracht die sterker is dan de vorige en de robot volgt je orders op, ook al zet hij zijn bestaan daarmee op het spel.'
'Goed, dat weet ik. En verder?'
'Neem Speedy's geval. Speedy is een van de laatste modellen, zeer gespecialiseerd en even duur als een oorlogsschip. Het is geen ding om zorgeloos mee om te springen.'
'Ja, én?'
'Dus is de Derde Wet bij hem versterkt - dat werd overigens speciaal gezegd in de mededelingen over de SPD-modellen voordat ze op de markt kwamen - zodat hij bijzonder gevoelig is voor gevaar. Toen jij hem op het selenium af stuurde, gaf je hem die opdracht terloops en zonder bijzondere nadruk zodat de potentiaal van de Tweede Wet nogal zwak is. Nee, wacht even, ik noem alleen maar feiten.'
'Goed, ga door. Ik geloof dat ik het begrijp.'
'Je ziet hoe het in elkaar zit, hè. Bij de seleniumput is een of ander gevaar. Het wordt groter als hij dichterbij komt, en op een bepaalde afstand ervandaan is de potentiaal van de Derde Wet tóch al ongewoon sterk in het begin, precies gelijk aan de potentiaal van de Tweede Wet, die in het begin toch al ongewoon zwak was.'
Donovan sprong opgewonden op. 'En de zaak is in evenwicht; ik begrijp het. De Derde Wet drijft hem terug en de Tweede Wet stuurt hem naar voren.'
'Dus loopt hij in een kringetje om de seleniumput heen; die cirkel is de meetkundige plaats van alle punten waarop er van dat krachtenevenwicht sprake is. En tenzij we er iets aan doen, zal hij in dat kringetje blijven draaien terwijl hij ons van het kastje naar de muur laat draven.' Daarna, meer bedachtzaam: 'En dat is tussen twee haakjes ook wat hem dronken maakt. Bij zo'n evenwicht van krachten is de helft van zijn positronische breincircuits in de war. Ik ben geen robotspecialist, maar dat lijkt me wel zeker. Waarschijnlijk is hij de controle kwijt over precies die delen van zijn organisme, als bij een mens die dronken is. Héél leuk.'
'Maar wat voor gevaar? Als we wisten waar hij voor wegliep ...'
'Jij suggereerde het al. Vulkanische activiteit. Ergens recht boven de seleniumput ontsnapt er gas uit de ingewanden van Mercurius. Zwaveldioxyde, kooldioxyde ... en koolmonoxyde. Een heleboel ervan en dat bij deze temperatuur.'
Donovan slikte hoorbaar. 'Koolmonoxyde plus ijzer geeft ijzercarbonyl en dat is vluchtig.'
'En een robot,' voegde Powell eraan toe, 'is hoofdzakelijk van ijzer.' Toen zei hij grimmig: 'We weten nu alles van ons probleem behalve de oplossing. We kunnen het selenium niet zelf halen. Het is te ver. We kunnen er ook deze rotpaarden niet heen sturen omdat ze het alleen niet kunnen en wij kunnen niet mee omdat ze er ons niet zó snel naar toe kunnen brengen dat we niet gebakken worden.
En we kunnen Speedy niet te pakken krijgen omdat de idioot denkt dat we spelletjes spelen, en tegen zijn honderd kilometer lopen wij er maar zes.'
'Als een van ons gaat,' begon Donovan aarzelend, 'en gekookt terugkomt, is de ander er nog steeds.'
'Zeker,' was het sarcastische antwoord, 'het zou een mooie opoffering zijn, als het niet zó was dat voordat iemand ooit de put bereiken zou, hij niet meer in staat zou zijn om orders te geven en ik denk niet dat de robots naar de rots terug zouden gaan als ze dat niet opgedragen werd. Reken het maar uit. We zitten drie, vier kilometer van de put vandaan, zeg maar drie; de robot haalt zes kilometer per uur en we kunnen het twintig minuten in onze pakken uithouden. Het is niet alleen de hitte, weet je wel. De ultraviolette en violette straling van de Zon zijn vergif hier.'
'Hm-m-m,' zei Donovan, 'tien minuten te weinig.'
'Dat is een eeuwigheid. En nog iets. Als de potentiaal van de Derde Wet Speedy daar doet stoppen, moet er een behoorlijke hoeveelheid koolmonoxyde ontsnappen en dus vindt er dan ook heel wat corrosie plaats. Hij is daar nu al uren en wat moeten we doen als er bijvoorbeeld een kniegewricht kapot gaat en hij in elkaar zakt? Het is niet alleen een kwestie van denken, maar we moeten snél denken!'
Diepe, duistere, akelige, trieste stilte!
Donovan verbrak die, zijn stem trilde in een poging om ze onverschillig te laten klinken. 'Zolang we de potentiaal van de Tweede Wet niet kunnen versterken door nadere orders te geven,' zei hij, 'wat zou je er dan van zeggen om van de andere kant te beginnen? Als we het gevaar vergroten, wordt de potentiaal van de Derde Wet versterkt en wordt hij teruggedreven.'
Powells kijkglas draaide zich naar hem toe en zwijgend werd de vraag gesteld.
'Kijk,' legde hij voorzichtig uit, 'alles wat we hebben te doen om hem uit zijn spoor te krijgen, is de concentratie koolmonoxyde in zijn omgeving te verhogen. Nou, op het station is er een compleet analytisch laboratorium.'
'Vanzelfsprekend,' stemde Powell in, 'het is een mijnstation.'
'Prima. Voor de calciumproeven moeten er kilo's oxaalzuur zijn.'
'Grote ruimte, Mike, je bent een genie.'
'Dat gaat wel,' gaf Donovan bescheiden toe. 'Het is gewoon een kwestie van je even herinneren dat oxaalzuur bij verhitting uiteenvalt in kooldioxyde, water en koolmonoxyde. Scheikunde van op school, weet je.'
Powell stond al en probeerde de aandacht van een van de monsterachtige robots te trekken door hem simpelweg op de dij te kloppen. 'Hé,' riep hij, 'kun je gooien?'
'Meester?'
'O, laat maar.' Powell vervloekte het als een slak zo trage brein van de robot. Hij graaide een puntig stuk rots van baksteenformaat van de grond. 'Pak beet,' zei hij, 'en raak dat plekje met die blauwachtige kristallen, daar, net bij die spleet in de bodem. Zie je het?'
Donovan trok aan zijn schouder. 'Te ver, Greg. Het is zo'n achthonderd meter hier vandaan.'
'Hou je kalm,' antwoordde Powell. 'Het is een kwestie van de Mercuriaanse zwaartekracht en van een stalen werparm. Let maar op.'
Met de machinale precisie van een stereoscopisch apparaat was de robot de afstand aan het meten. Zijn arm stelde zich op het gewicht van het projectiel in en haalde naar achter uit. In de duisternis waren zijn bewegingen niet te zien, maar er klonk een plotselinge dreun toen hij zijn gewicht verplaatste en een paar seconden later vloog het zware stuk rots het zonlicht tegemoet. Er was geen luchtweerstand om het af te remmen, geen wind om het van koers te doen veranderen - en toen het de grond raakte, wierp het kristallen op, precies in het midden van 'het blauwe plekje'.
Powell gaf een schreeuw van blijdschap en riep: 'Terug om het oxaalzuur, Mike.'
En toen ze het nevenstation weer binnenhobbelden op weg naar de tunnels zei Donovan grimmig: 'Speedy is de hele tijd sinds we op hem jagen aan deze kant van de seleniumput gebleven. Heb je dat gezien?' 'Ja.'
'Ik denk dat hij een spelletje wil spelen. Goed, hij kan zijn zin krijgen!'
Uren later waren ze terug, met een paar drieliterflessen van het witte goedje en met lange gezichten. De lagen fotocellen gingen sneller achteruit dan ze eerst hadden verwacht. Zwijgend en met verbeten vastberadenheid stuurden de twee mannen hun robots het zonlicht in en naar de wachtende Speedy toe.
Speedy draafde langzaam naar hen toe. 'Daar zijn we weer. Woepie! Ik heb wat opgeschreven, lang zullen ze leven, iedereen eet pepermunt en blaast het in je gezicht.'
'We zullen jou iets in je gezicht blazen,' mopperde Donovan. 'Hij loopt kreupel, Greg.'
'Dat zag ik al,' klonk het langzaam en bezorgd. 'Het monoxyde zal hem te pakken krijgen als we niet opschieten.'
Ze naderden nu behoedzaam, glijdend bijna, om de volslagen redeloze robot niet af te schrikken. Powell was er natuurlijk nog te ver vandaan om het te kunnen zien, maar hij had durven zweren dat de knettergekke Speedy op het punt stond er wéér vandoor te gaan.
'Klaar?' hijgde hij. 'Tot drie! Eén ... twéé ...'
Twee stalen armen haalden naar achter uit en schoten tegelijk naar voren en twee flessen flitsten in torenhoge parallelle banen weg, glinsterend als diamanten in dat onmogelijke zonlicht. En met twee geluidloze ploffen sloegen ze achter Speedy op de grond te pletter zodat het oxaalzuur als stof in het rond vloog. Powell wist dat het in de volle hitte van Mercurius' zon bruiste als sodawater.
Speedy draaide zich om en staarde ernaar, week er langzaam voor terug en verhoogde even langzaam zijn snelheid. Binnen vijftien seconden rende hij in een onzekere draf precies naar de twee mannen toe.
Powell verstond op dat moment Speedy's woorden niet precies, hoewel hij iets hoorde dat leek op: 'Er waren eens twee kleutertjes, zulke kleine peutertjes.'
Hij wendde zich af. 'Terug naar de rots, Mike. Hij is nu uit zijn spoor en nu zal hij wel orders opvolgen. Ik krijg het warm.'
Hun rijdieren sjokten met trage, monotone passen naar de schaduw en pas toen ze de plotselinge koelte daarvan zachtjes om zich heen voelden glijden, keek Donovan om. 'Greg!' Powell keek en gilde bijna. Speedy bewoog zich nu langzaam voort - héél langzaam - en in de verkeerde richting. Hij dwaalde terug, kwam weer in zijn spoor en verhoogde zijn tempo. Door de verrekijker was hij afschuwelijk dichtbij, maar tegelijk zo afschuwelijk onbereikbaar.
'Achter hem aan,' schreeuwde Donovan onbeheerst en stompte zijn robot weer in beweging, maar Powell riep hem terug.
'Je krijgt hem niet te pakken, Mike - het heeft geen zin.' Hij schoof zenuwachtig op de schouders van zijn robot heen en weer en balde zijn vuisten in verbeten machteloosheid. 'Waarom begrijp ik verdorie dit soort dingen vijf seconden nadat ze gebeurd zijn? Mike, we hebben uren verknoeid.'
'We hebben meer oxaalzuur nodig,' zei Donovan wezenloos. 'De concentratie was niet hoog genoeg.'
'Zeven ton ervan zou nog niet genoeg zijn en met die monoxyde die hem opvreet, hebben we de tijd niet om het te halen, zelfs al zóu het zo zijn. Begrijp je niet wat er aan de hand is, Mike?'
'Nee,' zei Donovan ronduit.
'We hebben alleen maar een nieuw evenwicht ingesteld. Als we méér monoxyde toedienen en zo de potentiaal van de Derde Wet versterken, wijkt hij terug totdat hij weer in balans is - en toen het monoxyde wegdreef, ging hij weer naar voren en was wéér in balans.'
Powells stem klonk alsof hij volslagen wanhopig was. 'Het is het oude liedje. We kunnen een duw geven tegen de Tweede Wet en een ruk aan de Derde Wet en we bereiken er niets mee. We veranderen alleen de plaats waarop er een evenwicht ontstaat. We zullen om beide wetten heen moeten.' En toen stuurde hij zijn robot dichter naar die van Donovan zodat ze recht tegenover elkaar zaten, een paar vage schaduwen in de duisternis, en hij fluisterde: 'Mike!'
'Is het afgelopen met ons?' klonk het dof. 'Ik neem aan dat we naar het station teruggaan, dat we wachten tot de fotocellen het begeven, cyaankali innemen en als heren de pijp uitgaan.' Hij lachte kort.
'Mike,' herhaalde Powell op ernstige toon, 'we móeten Speedy te pakken krijgen.'
'Weet ik.'
'Mike,' zei Powell nog een keer en hij aarzelde voor hij verder ging. 'Er is altijd de Eerste Wet nog. Ik heb erover nagedacht - al eerder - maar het is iets wanhopigs.'
Donovan keek op en zei iets levendiger: 'We zijn wanhopig.'
'Goed. Volgens de Eerste Wet mag een robot een menselijk wezen geen letsel laten overkomen door passief te blijven. De Tweede en Derde Wet kunnen daar niet tegenop. Dat kan niet, Mike.'
'Ook niet wanneer de robot half krankzi... O, goed, hij is dronken. Dat weet je.'
'Dat is het risico dat je neemt.'
'Hou op, wat wou je doen?'
'Ik ga daar nu naar toe en dan zullen we zien wat de Eerste Wet zal doen. Als die het evenwicht niet verbreekt, wat dan nog? Het is óf nu óf over drie, vier dagen.'
'Wacht eens even, Greg. Je hebt ook nog menselijke gedragsregels. Je gaat daar niet zo maar naar toe. Laten we erom gooien, dan krijg ik ook een kans.'
'Goed, de eerste die de derde macht van veertien heeft, gaat.'
En bijna onmiddellijk erna:
'Zevenentwintighonderdvierenveertig.'
Donovan voelde zijn robot wankelen door een plotselinge duw van Powells rijpaard en toen was Powell weg, het zonlicht in. Donovan opende zijn mond om te schreeuwen, maar klapte hem weer dicht. Natuurlijk had die verdomde gek de derde macht van veertien met opzet van tevoren uitgerekend. Net iets voor hem.
De hitte was groter dan ooit en Powell voelde een razende jeuk op zijn rug. Verbeelding waarschijnlijk of misschien de straling die zelfs door zijn inso-pak heen begon te dringen.
Speedy sloeg hem gade zonder hem met het op Gilbert en Sullivan geïnspireerde koeterwaals te begroeten. De ruimte dank daarvoor. Maar hij durfde niet al te dichtbij te komen. Hij was nog honderd meter van Speedy vandaan toen deze terug begon te wijken, pas voor pas en heel behoedzaam - en Powell stopte. Hij sprong van zijn robot en kwam met een lichte plof op de met kristallen bedekte grond neer zodat de puntige splinters in het rond vlogen.
Te voet ging hij verder, de grond was korrelig en glad onder zijn voeten, de lage zwaartekracht bezorgde hem moeilijkheden. Zijn voetzolen tintelden van de hitte. Over zijn schouder wierp hij een blik naar de zwarte schaduw van de rots en hij besefte dat hij nu te ver was om nog terug te kunnen keren - noch op eigen kracht, noch met behulp van zijn antieke robot. Het was nu Speedy of niets, en die wetenschap snoerde zijn keel dicht.
Ver genoeg. Hij stopte. 'Speedy,' riep hij. 'Speedy!'
De elegante, moderne robot vóór hem aarzelde, staakte zijn achterwaartse passen even en hervatte ze weer. Powell probeerde zijn stem smekend te laten klinken en merkte dat hem dat gemakkelijk genoeg afging. 'Speedy, ik moet terug naar de schaduw, anders krijgt de zon me te pakken. Het is een kwestie van leven of dood, Speedy. Ik heb je nodig.'
Speedy deed éen stap naar voren en stopte. Hij zei iets, maar Powell kreunde toen hij het verstond, want het was: 'Wanneer je wakker ligt met vreselijke hoofdpijn en er van slapen niets komt...' Daarna stierf de stem weg.
Hij werd geroosterd in deze hitte! Vanuit zijn ooghoeken zag hij iets bewegen en duizelig keek hij om. In opperste verbijstering sperde hij zijn ogen wijd open, want hij zag de wanstaltige robot waarop hij gezeten had zonder berijder naar hem toe komen.
De robot kraste: 'Pardon, meester, ik mag me niet bewegen zonder een meester op me, maar u verkeert in gevaar.'
Natuurlijk, de kracht van de Eerste Wet ging boven alles. Maar hij wilde die lompe antiquiteit niet, hij wilde Speedy. Hij liep weg en gebaarde als een razende. 'Ik beveel je van me vandaan te blijven. Ik beveel je te stoppen!'
Het was volslagen zinloos. Tegen de kracht van de Eerste Wet kon je toch niet op. 'U verkeert in gevaar, meester,' zei de robot wezenloos.
Powell keek wanhopig om zich heen. Hij kon niet meer duidelijk zien. Zijn hoofd was een hete draaikolk, wanneer hij ademhaalde verschroeide zijn keel en de grond om hem heen was in een glinsterende mist gehuld.
Wanhopig riep hij een laatste keer: 'Speedy! Ik ga dood, verdomme! Waar ben je? Speedy, ik heb je nodig.'
Hij deed nog een paar strompelende achterwaartse passen, in een blinde poging om weg te komen van de reusachtige robot die hij niet wilde, toen hij stalen vingers om zijn arm voelde en een bezorgde, verontschuldigende stem met een metaalachtige klank hoorde zeggen: 'Allemachtig, chef, wat doet u hier? En wat doe ik hier - ik voel me zo verward ..."
'Geeft niet,' mompelde Powell zwak. 'Breng me naar de schaduw van de rots - en snel!' Hij merkte nog dat hij werd opgetild en er was nog een gevoel van snelle beweging en van brandende hitte en toen niets meer.
Toen hij bijkwam, stond Donovan over hem heen gebogen, bezorgd glimlachend. 'Hoe voel je je, Greg?'
'Prima,' was het antwoord. 'Waar is Speedy?'
'Hier. Ik heb hem naar een van de andere seleniumputten gestuurd met de opdracht om dat selenium deze keer tot elke prijs te halen. Hij was ermee terug in tweeënveertig minuten en drie seconden. Ik heb de tijd opgenomen. Hij is nog steeds bezig zich te verontschuldigen voor de moeilijkheden die hij ons bezorgd heeft. Hij durft niet bij je in de buurt te komen uit angst voor wat je zult zeggen.'
'Sleur hem hier naar toe,' beval Powell. 'Het was zijn fout niet.'
Hij stak een hand uit en greep Speedy's metalen klauw. 'Het is oké, Speedy.' Daarna tegen Donovan: 'Zie je, Mike, ik dacht zojuist ...'
'Ja?'
'Nou ...' hij wreef over zijn gezicht - het was hier zo heerlijk koel - 'weet je wel dat wanneer we de boel hier opgezet hebben en Speedy helemaal getest is, ze ons daarna naar de ruimtestations sturen?'
'Nee!'
'Ja! Dat is tenminste wat de oude mevrouw Calvin me vertelde vlak voordat we vertrokken, en ik heb er niets over gezegd omdat ik tegen dat hele plan wilde gaan vechten.'
'Ertegen vechten?' riep Donovan. 'Maar ...'
'Ja, ik weet het. Nú vind ik het best. Tweehonderddrieënzeventig graden onder nul. Is dat niet heerlijk?'
'Ruimtestation, ik kom er aan,' zei Donovan.