1

‘Ga-na-mos! Ga-na-mos!’

Pierre Niémans hield de walkietalkie stevig vast en keek toe hoe verderop de menigte de betonnen trappen van het Parc des Princes afdaalde. De duizenden verhitte gezichten, witte vlaggen en schreeuwerige sjaals vormden een bonte, woeste stoet. Als een explosie van confetti. Of een horde bezeten demonen. En steeds die drie lettergrepen, langzaam en schel: ‘Ga-na-mos!’

De commissaris stond op het dak van de school tegenover het Parc, vanwaar hij de manoeuvres van de derde en vierde brigade van de ME gadesloeg. De mannen in hun donkerblauwe pakken werden tijdens hun charges beschermd door hun zwarte helmen en schilden van polycarbonaat. De klassieke methode. Tweehonderd man aan weerszijden van de uitgangen, plus de ‘scherm-commando’s’, die moesten voorkomen dat de supporters van de twee teams elkaar tegen het lijf liepen, in elkaars buurt kwamen of elkaar zelfs maar zagen...

Voor het duel Zaragoza-Arsenal, de Europacup II finale van ’96, de enige wedstrijd van dat jaar waarbij twee niet-Franse teams in Parijs tegen elkaar speelden, waren die avond meer dan veertienhonderd politieagenten en gendarmes ingezet. De veertigduizend supporters uit beide landen werden uit elkaar gehouden, hun legitimaties werden gecontroleerd en ze werden gefouilleerd. Hoofdcommissaris Pierre Niémans was samen met een paar anderen hiervoor verantwoordelijk. Dit soort operaties behoorden niet tot zijn dagelijkse werkzaamheden, maar de politieman met zijn borstelige kapsel hield wel van dergelijke acties. Louter toezicht en confrontatie. Zonder onderzoek of procedures. Op een bepaalde manier kalmeerde deze eenvoud hem. En hij was gek op de militaire uitstraling van dit voortmarcherende leger.

De supporters bereikten het eerste niveau - je kon ze tussen het betonnen geraamte van het gebouw zien, boven de poorten H en G. Niémans keek op zijn horloge. Over vier minuten zouden ze buiten staan en zich over de weg verspreiden. Vanaf dat moment was er het risico dat ze elkaar tegenkwamen, op tilt sloegen, uitbraken. De politieman zoog zijn longen helemaal vol. De oktobernacht zinderde van de spanning.

Nog twee minuten. Als in een reflex draaide Niémans zich om en ontwaarde in de verte de Porte de Saint-Cloud. Volledig verlaten. De drie fonteinen richtten zich op in de nacht, als onheilspellende totempalen. De wagens van de ME stonden bumper aan bumper langs de avenue. Ervoor stonden mannen zich uit te rekken, de helmen vastgegespt aan hun riem, terwijl hun wapenstokken tegen hun benen zwiepten. De reservebrigades.

Het rumoer nam toe. De menigte waaierde uit tussen de hekken met stalen punten. Niémans kon een glimlach niet onderdrukken. Hier was hij voor gekomen. Er ontstond wat deining. Trompetten schetterden boven de herrie uit. Het gebulder bracht de kleinste scheur in het beton aan het trillen. ‘Ga-na-mos! Ga-na-mos!’ Niémans drukte op de knop van de walkietalkie en riep Joachim op, de leider van het oostelijke team. ‘Dit is Niémans. Ze komen naar buiten. Leid ze naar de bussen op de Boulevard Murat, de parkeergarages en de metro-ingangen.’

Vanaf zijn uitkijkpost nam de politieman de situatie op: van die kant waren de risico’s miniem. Zaragoza had gewonnen, dus waren de Spaanse supporters minder gevaarlijk. De Engelsen liepen aan de andere kant naar buiten, door de uitgangen A en K, bij het vak Boulogne - het vak van de wilde beesten. Niémans zou er een blik op werpen zodra de operatie eenmaal lekker op gang was.

Plotseling vloog er in het licht van de lantaarnpalen boven de menigte een glazen fles. De politieman zag een gummiknuppel neerdalen, de gelederen terugdeinzen, mannen vallen. Hij schreeuwde in de portofoon: ‘Godverdomme, Joachim! Houd je mannen in toom!’

Niémans vloog naar de diensttrap en sprintte de acht etages naar beneden. Toen hij buiten op de avenue stond kwamen er al twee ME-linies aangesneld, klaar om de hooligans aan te pakken. Niémans rende voor de bewapende mannen uit en zwaaide met zijn armen, met grote ronddraaiende bewegingen. De gummiknuppels waren nog maar een paar meter van zijn gezicht verwijderd toen Joachim rechts van hem opdook, zijn helm stevig op zijn kop. Hij klapte het vizier omhoog en wierp hem een woeste blik toe: ‘Goeie genade, Niémans, ben je gek of zo? In burger loop je de kans te worden...’

De politieman negeerde de opmerking. ‘Wat is dit voor een klotezooi? Houd je mannen onder de duim, Joachim! Anders hebben we over drie minuten de poppen aan het dansen.’

De dikke, knalrode kapitein hijgde. Zijn snorretje model begin deze eeuw trilde mee op het ritme van zijn hortende ademhaling. De walkietalkie kraakte: ‘Op... Oproep aan alle eenheden... Oproep aan alle eenheden... De bocht van Boulogne. Rue du Commandant Guilbaud... Ik... We hebben een probleem!’ Niémans keek Joachim strak aan, alsof hij als enige verantwoordelijk was voor de algehele chaos. Zijn vingers omklemden de portofoon: ‘Hier Niémans. We komen eraan.’ Vervolgens beval hij de kapitein met kalme stem: ‘Ik ga ernaartoe. Stuur zo veel mogelijk mannen die kant uit. En houd het spul hier tegen.’

Zonder het antwoord van de politieofficier af te wachten ging de commissaris op zoek naar de stagiair die hem rondreed. Hij beende met lange stappen het plein over en ontwaarde verderop de kelners van de Brasserie des Princes, die haastig hun rolluiken lieten zakken. De lucht droop van de angst.

Eindelijk ontdekte hij de kleine donkerharige man in zijn leren jack, die zich naast een zwarte vierdeurs stond warm te trappelen. Niémans timmerde op de motorkap en brulde: ‘Snel! De bocht van Boulogne!’

De twee mannen sprongen gelijktijdig in de auto. De banden rookten toen hij optrok. De stagiair draaide links langs het stadion om zo snel mogelijk uitgang K te bereiken, over een strook die daar was aangelegd voor de beveiliging. Niémans kreeg plotseling een ingeving: ‘Nee,’ hijgde hij, ‘draai om. De ellende komt zo dadelijk onze kant uit.’

De auto draaide meteen een halve slag, slippend over de plassen waarin de wagens met de waterkanonnen stonden, klaar om in te grijpen. Vervolgens scheurde hij over de Avenue du Parc des Princes, door een smalle corridor die werd gevormd door de grijze wagens van de mobiele eenheid. De gehelmde mannen die dezelfde kant uit renden, weken uit zonder hen een blik waardig te keuren. Niémans had het magnetische zwaailicht op het dak gezet. Bij het Lycée Claude Bernard sloeg de stagiair linksaf en reed de rotonde op om vervolgens langs de noordzijde van het stadion te rijden. Ze waren net voorbij het vak Auteuil.

Toen Niémans de eerste wolken traangas in de lucht zag drijven, wist hij dat hij gelijk had gehad: de gevechten hadden zich al uitgebreid tot de Place de l’Europe.

De auto scheurde door de wittige mist en moest piepend remmen voor de eerste slachtoffers van de schermutselingen, die alle kanten uit vluchtten. De gevechten waren precies voor de presidentiële loge losgebarsten. Mannen met stropdassen en vrouwen in glitterjurken maakten zich struikelend uit de voeten, hun gezicht drijfnat van de tranen. Sommigen probeerden naar de straten te ontsnappen, anderen renden juist de trappen op, naar de hogere delen van het stadion.

Niémans sprong uit de auto. Op het plein gingen kluwen lichamen elkaar als razenden te lijf. Je kon vaag de schreeuwerige kleuren van de Engelse supporters en de donkere silhouetten van de ME ontwaren. Sommigen van de laatsten kropen over de grond - als een soort bloederige slakken - terwijl verderop anderen aarzelden of ze hun geweren met rubberen kogels wel moesten gebruiken, vanwege het risico hun gewonde collega’s te raken.

De commissaris stopte zijn bril weg en bond een sjaal voor zijn mond en neus. Hij vatte de dichtstbijzijnde ME’er bij zijn kraag en pakte hem zijn gummiknuppel af, terwijl hij hem op hetzelfde moment zijn driekleurige politiekaart onder zijn neus schoof. De man wist niet wat hem overkwam. De rookwolken belemmerden het uitzicht door het vizier van zijn helm.

Pierre Niémans rende naar de schermutselingen. De supporters van Arsenal haalden uit met hun vuisten, met staven en stalen zolen. Als reactie daarop trokken de ME’ers zich terug, terwijl ze ondertussen probeerden hun collega’s die al gevloerd waren te verdedigen. Mannen zwaaiden met hun armen, vertrokken hun gezicht en klapten met hun kin op het asfalt. Stokken gingen omhoog en knalden neer, bogen door onder het geweld van de slagen.

De politieman wierp zich in de mensenmassa.

Hij gebruikte zowel zijn vuisten als zijn gummiknuppel. Hij maaide een dikke kerel neer en diende hem vervolgens een serie vuistslagen toe. In zijn ribben, in zijn onderbuik en in zijn gezicht. Plotseling ontving hij van rechts een trap en hij kwam brullend weer overeind. Zijn gummiknuppel plooide zich om de keel van zijn tegenstander. Het bloed bonkte in zijn hoofd, een metaalsmaak verdoofde zijn mond. Hij dacht nergens meer aan, voelde niets meer. Het was oorlog, en hij wist het.

Plotseling zag hij een vreemd tafereel. Honderd meter verderop probeerde een man in burger die al aardig toegetakeld was, zich los te rukken uit de houdgreep van twee andere hooligans. Niémans keek naar de straaltjes bloed op het gezicht van de supporter, naar de mechanische gebaren van de twee anderen, die verteerd werden door haat. Een ogenblik later had Niémans het door: op de jacks van de gewonde en de twee anderen prijkten de badges van rivaliserende clubs.

Een afrekening.

Terwijl dit tot hem doordrong was het slachtoffer al aan zijn aanvallers ontsnapt en vluchtte een dwarsstraat in - de Rue Nungesser et Coli. De twee vechtjassen zaten hem op zijn hielen. Niémans gooide zijn knuppel op de grond, baande zich een weg en ging er achteraan.

De achtervolging werd ingezet.

Niémans rende het kalme straatje in. Zijn ademhaling was regelmatig. Langzaam haalde hij de twee achtervolgers in, die op hun beurt dichter bij hun prooi kwamen.

Ze sloegen rechtsaf en kwamen al snel bij het zwembad Molitor uit, dat volledig ommuurd was. Nu hadden de hufters hun slachtoffer te pakken. Niémans kreeg zicht op het Place de la Porte Molitor, dat boven de ringweg uitsteekt, en kon zijn ogen niet geloven: een van de aanvallers haalde een kapmes te voorschijn.

In het zeegroene licht van de snelweg ontwaarde Niémans het lemmet, dat onophoudelijk in de knielende man verdween. Met iedere steek voer er een kleine siddering door hem heen. De aanvallers tilden het lichaam op en gooiden het over de reling.

NEE!’ De politieman slaakte een kreet en haalde op hetzelfde moment zijn revolver uit de holster. Hij zocht steun tegen een auto, duwde zijn rechtervuist tegen zijn linkerhandpalm aan, hield zijn adem in en richtte. Eerste schot. Mis. De moordenaar met het kapmes draaide zich verbijsterd om. Tweede schot. Weer mis.

Niémans begon weer te rennen, waarbij hij zijn vuist met het wapen tegen zijn dij drukte, in de aanvalshouding. Hij brieste van woede: doordat hij zijn bril had afgezet, had hij tot twee keer toe zijn doel gemist. Nu bereikte ook hij de brug. De man met het kapmes rende al het struikgewas langs de ringweg in. Zijn handlanger bleef met een wilde blik in de ogen stokstijf staan. De politieman sloeg met de greep van zijn revolver tegen de strot van de kerel en sleepte hem aan zijn haren naar een verkeersbord. Met één hand klikte hij hem met een stel handboeien eraan vast. Toen pas wierp hij een blik om zich heen.

Het slachtoffer was tegen het wegdek gesmakt. Verscheidene auto’s waren over hem heen gereden, waarna een kettingbotsing het verkeer volledig had lamgelegd. Auto’s die schots en scheef stonden, volledig in de kreukels... Vanwege de opstopping steeg nu een waanzinnig getoeter op. In het licht van de koplampen ontwaarde Niémans een van de automobilisten, die wankelend naast zijn wagen stond met zijn handen voor zijn gezicht.

Voorbij de ringweg zag de commissaris de moordenaar met zijn gekleurde mouwband. Hij rende door het gebladerte. Niémans vloog er onmiddellijk weer vandoor, terwijl hij ondertussen zijn wapen wegstopte.

De moordenaar wierp hem nu tussen de bomen af en toe een snelle blik toe. De politieman verstopte zich niet: de man zou weten dat hoofdcommissaris Pierre Niémans hem te grazen ging nemen. Plotseling rende de hooligan een taluud op en verdween uit het zicht. Het geluid van voetstappen die over grint knarsten, vertelde Niémans welke kant hij op was gegaan: naar de tuinen van Auteuil.

De politieman ging achter hem aan. De grijze kiezels van de tuinen lichtten op in de nacht. Terwijl hij langs de kassen rende, zag hij dat de gestalte over een muur klom. Hij sprintte die kant uit en stond opeens voor de tennisbanen van Roland-Garros.

De hekken waren niet gesloten: de moordenaar rende probleemloos van baan naar baan. Niémans greep een hek beet, betrad de rode vlakte en sprong over het net heen. Hij zag hoe vijftig meter verderop de man al tekenen van vermoeidheid begon te vertonen en zijn tempo vertraagde. De hooligan slaagde erin om over nog een net heen te springen en de trappen tussen de tribunes op te rennen. Niémans beklom de treden in zijn kielzog, soepel en ontspannen, nauwelijks buiten adem. Hij was nog maar een paar meter van hem verwijderd toen de gestalte, boven op de tribune aangekomen, zich in het niets wierp.

De vluchteling was op het dak van een woning gesprongen. Plotseling verdween hij aan de zijkant ervan. De commissaris nam een aanloop en sprong ook. Hij landde op het kiezeldak. Beneden hem niets dan gras, bomen en stilte.

Geen spoor van de moordenaar.

De politieman liet zich vallen en rolde door het vochtige gras. Er waren maar twee mogelijkheden: het hoofdgebouw, waar hij net vanaf was gesprongen, en een groot houten bouwsel, achter in de tuin. Hij haalde zijn MR-73 te voorschijn en duwde tegen de deur die achter hem oprees. Hij bood geen enkele weerstand.

De commissaris deed een paar stappen en bleef toen stomverbaasd staan. Hij bevond zich in een marmeren hal waar een ronde stenen plaat hing met vreemde letters erin gegraveerd. Een vergulde trapleuning verdween in de schaduw van de hoger gelegen verdiepingen. Meters koningsrood velours behang, statige glanzende vazen... Niémans begreep dat hij in een of andere Aziatische ambassade was beland.

Plotseling hoorde hij buiten iets. De moordenaar zat natuurlijk in het andere gebouw. De politieman rende razendsnel het grasveld over en bereikte het houten bouwsel. De deur trilde nog na. Hij liep naar binnen. Het was er donker. En de Aziatische magie van daarnet was in geen velden of wegen meer te bekennen. Het was een paardenstal, die verdeeld was in fraai bewerkte boxen, waarin kleine paarden met borstelige manen stonden.

Sidderende achtersten. Opstuivend stro. Pierre Niémans liep naar voren met zijn wapen in de aanslag. Hij liep langs een box, een tweede, een derde... Rechts van hem klonk een dof geluid. De politieman draaide zich om. Het was maar een hoef die over de grond schraapte. Links van hem gebrul. Opnieuw draaide hij honderdtachtig graden. Te laat. Het lemmet vloog al naar beneden. Niémans deed op het laatste moment een stap opzij. Het kapmes scheerde rakelings langs zijn schouder en bleef steken in het achterste van een paard. Het dier reageerde bliksemsnel: het hoefijzer knalde in het gezicht van de moordenaar. De politieman maakte van de gelegenheid gebruik om zich op de man te werpen, zijn revolver andersom vast te pakken en het als een hamer te gebruiken.

Hij sloeg en hij sloeg, totdat hij plotseling ophield en naar het bebloede gezicht van de hooligan staarde. Stukken bot priemden onder de gescheurde huid. Een oogbol hing aan een bundel zenuwen. De moordenaar bewoog niet meer, de muts in de kleuren van Arsenal zat nog steeds op zijn hoofd. Niémans draaide de revolver weer om, greep de bloederige greep met twee handen vast en duwde de loop in de vormeloze mond van de man. Hij haalde de haan over en sloot zijn ogen. Hij wilde net gaan schieten... toen zijn oren een schel geluid opvingen.

De GSM in zijn jaszak ging over.