60
‘We waren met z’n tweeën, Karim. We zijn altijd met z’n tweeën geweest.’
De smeris moest het een paar keer proberen voordat er geluid uit zijn keel kwam. Uiteindelijk mompelde hij: ‘Vertel op, Judith. Als ik sterven moet, wil ik eerst alles weten.’
De jonge vrouw huilde nog steeds, met beide handen Karims Glock omklemmend. Ze droeg een zwarte waxcoat, een surfbroek en een donkere, opengewerkte glanzende wielrennershelm, die eruitzag alsof iemand een gelakte hand op haar woeste haardos had geplant.
Plotseling klonk haar stem, haastig: ‘Het was in Sarzac. Toen mama had begrepen dat de duivels ons hadden teruggevonden, begreep ze ook dat we nooit konden ontsnappen... Dat de duivels ons altijd op de hielen zouden zitten en dat ze me uiteindelijk zouden vermoorden... Toen kreeg ze een geniaal idee... Ze bedacht dat de enige plek waar ze me nooit zouden zoeken, de schaduw van mijn tweelingzus zou zijn, Fanny Ferreira... Midden in haar leven... Ze bedacht dat m’n zusje en ik één leven moesten leiden, maar met z’n tweeën, en zonder dat iemand ervan wist.’
‘En die andere ouders dan... speelden die het spel mee?’
Ondanks haar tranen begon Judith te giechelen. ‘Welnee, imbeciel... Fanny en ik hadden elkaar leren kennen op de Lamartine, de lagere school... Sindsdien wilden we altijd bij elkaar blijven... Dus mijn zusje ging meteen akkoord... We zouden samen één leven gaan leiden, in het grootste geniep. Maar eerst moesten we ons van de moordenaars ontdoen, voor eens en voor altijd. We moesten ze ervan overtuigen dat ik dood was. Mama heeft een compleet toneelstuk bedacht om ze te laten geloven dat we uit Sarzac probeerden weg te vluchten... Terwijl ze ze daarmee juist in de val lokte: het auto-ongeluk.’
Karim begreep dat ook hij erin was getrapt, veertien jaar later. Hij voelde zijn stoere smerissen-ijdelheid aan hem knagen. Als hij binnen een paar uur het spoor van Fabienne en Judith Hérault terug had kunnen volgen, dan was dat alleen maar omdat hij een doodlopend spoor had gevolgd. Hetzelfde spoor waarmee Caillois en Sertys in 1982. al om de tuin waren geleid.
Judith ging verder, alsof ze zijn gedachten had geraden: ‘Mama heeft jullie allemaal te kakken gezet! Allemaal! Ze is nooit godsdienstwaanzinnig geweest... Ze heeft nooit in “duivels” geloofd... Ze heeft nooit mijn gezicht willen “uitbannen”... Ze koos opzettelijk voor een non om die foto’s terug te halen, zodat het spoor sneller werd opgepikt, vat je? Ze deed alsof ze de sporen achter ons uitwiste, maar in werkelijkheid legde ze een dikke, opzichtige rails, zodat de moordenaars ons tot de grote finale zouden volgen... Daarom heeft ze ook Crozier erbij gehaald, die net zo subtiel te werk ging als een tank in een Engelse tuin...’
Karim zag weer alle aanwijzingen voor zich, elk detail waardoor hij het spoor van de twee vrouwen hadden kunnen terugvolgen. De witjas die door wroeging werd verscheurd, de corrupte fotograaf, de bezopen priester, de non, de vuurspuwer, de oude kerel bij de snelweg... Al die figuren waren de ‘kiezelsteentjes’ die Fabienne Hérault achter zich had laten vallen. De bakens die Caillois en Sertys senior naar het in scène gezette ongeluk moesten leiden. En die Karim binnen een paar uur naar de post van de verkeerspolitie hadden geleid, Judiths eindbestemming.
Karim leverde halfslachtige kritiek op Fabiennes intrige: ‘Caillois en Sertys hebben niet al jullie sporen opgepikt. Niemand heeft het tijdens mijn onderzoek over ze gehad.’
‘Zij gingen subtieler te werk dan jij! Maar ze hebben het spoor wel degelijk gevolgd. En we hebben het benauwd gehad, geloof mij maar... Want toen we net het ongeluk hadden bedacht, hadden Caillois en Sertys ons ontdekt en stonden ze op het punt om ons te vermoorden.’
‘Dat ongeluk... Hoe hebben jullie dat gedaan?’
‘Mama is er meer dan een maand mee bezig geweest. Vooral met de truc om de wagen tegen de muur te laten klappen en er toch nog ongedeerd uit te komen...’
‘Maar... het... het lijk dan? Wie was dat?’
Judith liet een sardonisch lachje horen. Karim dacht aan de bebloede stalen stangen in het ketelhok, de benzineblikken, de bloedvlekken. Hij begreep opeens dat Fanny waarschijnlijk dan wel haar zus bij de wraakactie had geholpen, maar dat zij, Judith, de echte beul was. Een krankzinnige. Een levensgevaarlijke furie. Waarschijnlijk was zij het die had geprobeerd om Niémans op de betonnen brug te vermoorden.
‘Mama las alle regionale kranten: het gemengd nieuws, de ongelukken, de overlijdensadvertenties... Ze ging alle ziekenhuizen en kerkhoven langs. Ze had een lijk nodig dat even groot en even oud was als ik. De week vóór het ongeluk heeft ze een kind opgegraven dat honderdvijftig kilometer van ons vandaan lag begraven. Een jongetje. Het was perfect allemaal. Mama had al besloten om me bij mijn dood als “Jude” op te geven, om haar leugen tot het einde toe vol te houden. En het joch zou sowieso op volle snelheid tegen de muur knallen. Hij zou niet meer te herkennen zijn. Zelfs zijn geslacht niet.’
Ze begon vreemd te hinniken, barstte weer in tranen uit en ging toen verder: ‘Karim, je zult het weten... Van vrijdag tot zondag hebben we met dat lijk in huis gezeten. Een joch dat op zijn brommer overhoop was gereden en al aardig toegetakeld was. We hebben hem in een bad met ijs gelegd. En daarna begon het wachten.’
Er schoot opeens een gedachte door Karim heen. ‘Crozier heeft jullie erbij geholpen?’
‘De hele tijd. Hij was zo ongeveer bezeten van mama’s schoonheid. En hij voelde dat we met dat macabere gedoe geholpen waren. Dus hebben we twee dagen lang gewacht. In ons stenen huisje. Mama speelde piano. Ze speelde en speelde maar... Steeds maar weer de sonate van Chopin. Alsof ze de nachtmerrie wilde uitwissen...
Wat mij betreft, ik begon gek te worden vanwege dat rottende lijk in de badkuip. Mijn contactlenzen deden pijn aan m’n ogen. Iedere noot uit de piano leek wel een spijker die in m’n kop werd geslagen. Mijn hoofd klapte uit elkaar, Karim... Ik was bang, zo bang... En toen was er nog de laatste marteling...’
‘De... laatste marteling?’
Judith, die er schitterend uitzag met haar krullen en glanzende gezicht, stak plotseling met een obsceen gebaar haar wijsvinger naar voren. Om de vinger zat een verband. ‘Het vingerkootje. Dat moet jij weten, agentje: de politie gebruikt altijd de wijsvinger van de rechterhand om een vingerafdruk te maken. Mama heeft het kootje van mijn wijsvinger eraf gesneden en op de vinger van het lijk gezet, met behulp van een metalen pin die ze erin had geslagen. Het was maar een van de vele littekens op een hand die al vol bloederige sneeën zat. Mama had hem opzettelijk toegetakeld... Ze wist dat het met al die wonden niet zou opvallen. En dat van die vingerafdrukken was essentieel, Karim. Niet voor de smerissen, daarvoor was mama’s getuigenis voldoende. Maar voor de anderen, de duivels, die misschien wel mijn vingerafdrukken hadden, of die van Fanny, en die ze met hun eigen kaarten zouden kunnen vergelijken... Mama heeft m’n vinger verdoofd en hem er met een dun mesje afgesneden. Ik... ik voelde er niets van...’
Plotseling ging er een flits door de politieman heen. De hand met het verband die zijn Glock vasthield, toen het zo regende. ‘Vannacht, was jij dat?’
‘Goed geraden, m’n kleine sfinx,’ lachte ze. ‘Ik was ernaartoe gegaan om Sophie Caillois af te maken, die vuile teef, die zo gek was op die vent van haar, en Rémy en de anderen nooit heeft durven aangeven... Ik had je moeten doden...’ Ze barstte in snikken uit. ‘Als ik dat had gedaan, had Fanny nu nog geleefd... Maar ik kon het niet, kon het niet...’
Judith was even stil. Ze knipperde met haar ogen. Toen ging ze snel weer verder, op fluisterende toon: ‘Na het auto-ongeluk ben ik direct naar Fanny gegaan, in Guernon. Ze had haar ouders gevraagd of ze intern mocht gaan, op de bovenste etage van de lagere school, de Lamartine... We waren nog maar elf jaar, maar we vormden meteen een perfect team... Ik woonde op zolder. Ik kon toen al ontzettend goed bergbeklimmen... Ik klom via de buitenkant naar mijn zus, door het raam... Als een soort spin... En niemand heeft me ooit gezien...
Zo gingen de jaren voorbij. We wisselden elkaar in alle situaties af: op school, bij haar “ouders”, met onze vrienden en vriendinnen. We aten hetzelfde eten en wisselden de dagen af. We leidden precies hetzelfde leven, maar om de beurt. Fanny was de intellectueel: ze maakte me vertrouwd met boeken, wetenschap en geologie. Ik, ik leerde haar klimmen, nam haar mee de bergen in en de rivieren op. Samen vormden we een ongelooflijk wezen... Een soort tweekoppige draak.
Soms kwam mama ons opzoeken, in de bergen. Ze bracht dan eten voor ons mee. Ze had het nooit over onze afkomst of over de twee jaar in Sarzac. Ze dacht dat dat voor ons de enige manier was om gelukkig te zijn, er niet over te praten... Maar ik, ik was het verleden nooit vergeten. Ik had altijd een pianosnaar bij me. En ik luisterde altijd naar de sonate in bes. De sonate van het lijkje in het bad... Soms werd ik witheet van woede... Dan greep ik de pianosnaar, die diep in m’n vingers sneed. Op zo’n moment herinnerde ik me alles. Hoe bang ik was, in Sarzac, toen ik voor jongen speelde, op zondag, daar bij Sète, waar ik heb leren vuurspuwen. Ik herinnerde me de laatste nacht, toen m’n vinger werd afgesneden.
Mama heeft me nooit de naam van de moordenaars willen geven, de smeerlappen die ons achtervolgden en die mijn vader hadden doodgereden. Zelfs zij was bang van me... Ik geloof dat ze doorhad dat ik ooit die moordenaars zou afmaken... Mijn wraak wachtte alleen nog maar op die ene vonk... Ik vind het alleen jammer dat die kaarten-kwestie pas zo laat naar boven kwam, toen Sertys en Caillois senior al dood waren...’
Judith zweeg en kneep nog weer harder in de greep van de Glock, die nog steeds op Karim was gericht. Karim zei niets. Een afwachtende stilte. Plotseling gilde het meisje: ‘Wat moet ik nog meer vertellen? Dat Caillois alles heeft bekend en ons smeekte te stoppen? Dat die idioten al generaties lang bezig waren? Dat Rémy en Philippe zelf ook baby’s verwisselden? Dat ze van plan waren om ons te laten trouwen met een van die verrotte griezels van de universiteit? Ze hebben ons te grazen genomen, Karim...’
Judith boog zich naar voren. ‘Ze waren krankzinnig... Zo gek als ik weet niet wat. Ze dachten dat ze de wereld een dienst verleenden, met hun genetisch perfecte families... Caillois dacht dat-ie God was, met z’n volkje dat naar z’n pijpen moest dansen... En Sertys, die fokte duizenden ratten in z’n loods... Ratten die de bevolking van Guernon moesten voorstellen... Ieder beest was naar een familie vernoemd, hoor je dat? Begrijp je hoe geschift ze wel niet waren, die hufters? En Chernecé, die maakte het zaakje rond... Die riep dat de irissen van het superras “ongekend mooi zouden schitteren”, en dat hij vanaf de rand van de wereld alles in de gaten hield, en dat hij als het moment daar was voor de mensheid zou staan zwaaien met oogvormige fakkels...’
Judith zette een knie op de grond terwijl de Glock nog altijd op Karim was gericht, en ging op zachtere toon verder: ‘Fanny en ik hebben ze de stuipen op het lijf gejaagd, neem dat maar van mij aan... De eerste dag hebben we eerst Caillois junior afgemaakt. We wilden een wraakactie die net zo smerig was als hun complot... Fanny heeft dat van die verminkingen verzonnen... Ze zei dat we ze tot op het bot moesten vernietigen, zoals zij de identiteit van de kinderen in Guernon hadden vernietigd... Zij is degene die dat van die weerspiegelingen heeft verzonnen, net zoals wanneer je een fles stukgooit en de scherven het licht naar alle kanten weerkaatsen. Ik heb de plaatsen verzonnen: het water, het ijs en het glas. En ik ben degene die de vuile karweitjes heeft opgeknapt... Die de eerste schoft aan het praten heeft gekregen door hem met een staaf te bewerken en met vuur en een mes...
Vervolgens hebben we het lijk in de rotswand geduwd en hebben we alles in de loods van Sertys kort en klein geslagen... Daarna hebben we bij Caillois thuis een boodschap achtergelaten... Een boodschap die we ondertekenden met “Judith”, om dat tuig flink zenuwachtig te maken, om ze duidelijk te maken dat het spook weer terug was... Fanny en ik wisten dat Caillois’ vriendjes terug zouden gaan naar Sarzac om te checken wat ze sinds ’82 altijd hadden verondersteld: dat ik dood en begraven lag in dat klotedorp... Dus toen zijn we die kant uit gegaan en hebben we mijn kist leeggehaald... We vulden hem met de botten van de knaagdieren die we in de loods hadden gevonden. Sertys had er etiketten op geplakt, de vuile lijkenpikker, de fetisjist...’
Judith barstte in lachen uit en schreeuwde: ‘Ik kan me voorstellen wat voor een smoel ze trokken toen ze de kist openmaakten!’ Ze werd meteen weer ernstig. ‘Ze moesten het weten, Karim... Ze moesten begrijpen dat het moment van de wraak daar was, dat ze er geweest waren... Dat ze zouden boeten voor alles wat ze onze stad hadden aangedaan, en onze familie, en ons, de twee zusjes, en mij en mij en mij...’
Haar stem stierf weg. Het eerste ochtendlicht had een parelmoeren glans. Karim mompelde: ‘En nu? Wat ga je nu doen?’
‘Ik ga terug naar mama.’
De smeris dacht aan de kolossale vrouw met haar felgekleurde meubelhoezen. Hij dacht aan Crozier, de loner, die natuurlijk tegen de ochtend naar haar toe was gegaan. Die twee daar zouden vroeg of laat wel worden ingerekend. ‘Ik moet je arresteren, Judith.’
Het meisje lachte spottend. ‘Mij arresteren? Maar ik ben degene die hier het pistool in z’n handen heeft, m’n kleine sfinx! Eén beweging en je bent dood.’
Karim deed een stap haar kant uit en probeerde te glimlachen. ‘Het is afgelopen, Judith. We zullen voor je zorgen, we...’
Toen het meisje de trekker overhaalde, had Karim al de Beretta getrokken die hij altijd achter tussen zijn riem had zitten, de Beretta waarmee hij de skins had afgetroefd. Zijn laatste kans.
De kogels kruisten elkaar en de twee schoten galmden in de ochtendstilte. Karim werd niet geraakt, maar Judith steigerde sierlijk achteruit. Ze wankelde een paar seconden alsof ze een soort dans uitvoerde, terwijl haar bovenlijf al rood begon te kleuren.
De jonge vrouw liet het automatische pistool vallen, deed een paar stappen naar voren en viel toen voorover, het meertje in. Karim meende een glimlach op haar gezicht te hebben gezien.
Plotseling begon hij te brullen en rende hij naar de rotsen om Judiths lichaam te zien, het meisje van wie hij vierentwintig uur lang had gehouden, meer dan van wat dan ook, dat was hem nu wel duidelijk.
Hij zag hoe de bebloede gestalte naar de rivier dreef. Hij keek toe hoe het lichaam zich verwijderde, Fanny Ferreira en Pierre Niémans achternaging.
In de verte verscheen een roodgloeiende zon, die de bergtoppen leek open te scheuren.
Karim sloeg er geen acht op.
Hij wist niet wat voor zon de duisternis in zijn hart kon verdrijven.