11

‘...Tijdens het onderzoek van de borstkas stuiten wij op lange rechte sneden, die hoogstwaarschijnlijk zijn aangebracht met èèn of ander mes. Wij ontdekken tevens andere wonden, die met hetzelfde voorwerp zijn gemaakt, op de schouders, de armen...’

De patholoog-anatoom droeg een gekreukelde outfit en een brilletje. Hij heette Mare Costes. Hij was een jonge man met scherpe gelaatstrekken en wazige ogen. Hij was Niémans meteen al bevallen, die in hem een gedreven man had gezien, een echte speurder, die ongetwijfeld niet zo veel ervaring had, maar beslist angry genoeg was. Hij las zijn rapport op zakelijke toon voor:

‘... Verscheidene brandwonden: op het bovenlijf en de schouders, in de zij en op de armen. In totaal stuiten wij op circa vijfentwintig van dergelijke wonden, waarvan een groot aantal samenvalt met de eerder beschreven sneden.’

Niémans viel hem in de rede: ‘Wat bedoelt u?’

De arts wierp hem over zijn bril een verlegen blik toe. ‘Ik denk dat de moordenaar de wonden dichtschroeide. Het lijkt alsof hij de sneeën met kleine hoeveelheden benzine heeft besproeid om die vervolgens aan te steken. Ik zou zeggen dat hij een illegaal soort brander heeft gebruikt, misschien een Karcher.’

Niémans begon weer door de practicumzaal te ijsberen waar hij zijn hoofdkwartier had ingericht, op de eerste verdieping van het gebouw ‘Psychologie/Sociologie’. Hij had de patholoog-anatoom in deze bescheiden ruimte willen ontmoeten. Kapitein Barnes en inspecteur Joisneau waren ook aanwezig. Zij zaten braaf op hun stoeltjes. ‘Ga door,’ beval hij.

‘... Wij stuiten eveneens op een groot aantal bloeduitstortingen, oedemen en breuken. Alleen al op het bovenlijf hebben we achttien bloeduitstortingen kunnen vaststellen. Er zijn vier ribben gebroken. De twee sleutelbeenderen zijn volledig kapot. Van de linkerhand zijn drie vingers verbrijzeld, van de rechterhand twee. De genitaliën zijn blauw uitgeslagen, het resultaat van een groot aantal trappen.

‘Het gebruikte wapen is hoogstwaarschijnlijk een ijzeren of loden staaf geweest, ongeveer zeven centimeter dik. Er moet natuurlijk rekening worden gehouden met de verwondingen die later zijn veroorzaakt door het verslepen van het lichaam en de “inkapseling” in de rotswand, maar oedemen reageren post mortem anders...’

Niémans observeerde vluchtig het publiek: ontwijkende blikken en bezwete voorhoofden.

‘... Het bovenste gedeelte van het lichaam. Gezicht intact. Geen zichtbare sporen van kneuzingen in de nek...’

De politieman vroeg: ‘Het gezicht is niet geraakt?’

‘Nee. Het lijkt er zelfs op dat de moordenaar het opzettelijk heeft omzeild.’

Costes richtte zijn ogen op zijn rapport en begon weer voor te lezen, maar Niémans onderbrak hem weer: ‘Wacht even. Ik neem aan dat dit zo nog een hele poos doorgaat.’

De arts knipperde zenuwachtig met zijn ogen terwijl hij door zijn rapport bladerde. ‘Een paar pagina’s...’

‘Oké. Wij lezen dat allemaal zelf wel. Geef ons liever de doodsoorzaak. Is het slachtoffer aan die verwondingen overleden?’

‘Nee. De man is gestorven door wurging. Geen twijfel mogelijk. Met een metalen draad met een diameter van ongeveer twee millimeter. Ik zou zeggen: de remkabel van een fiets of een pianosnaar, zo’n soort draad. De kabel heeft een snee gemaakt van ongeveer vijftien centimeter lang. De stemspleet is erdoor verbrijzeld, de spieren van het strottenhoofd zijn doorgesneden en de aorta is gescheurd, wat de bloeding heeft veroorzaakt.’

‘Het tijdstip van overlijden?’

‘Moeilijk te zeggen. Vanwege de ineengedoken houding van het lichaam. Door die gymnastiek is de lijkverstijving onderbroken en...’

‘Vertelt u mij wanneer ongeveer.’

‘Ik zou zeggen... rond het vallen van de nacht, zaterdagavond, tussen acht en twaalf uur.’

‘Caillois is dus overvallen toen hij terugkwam van zijn tocht?’

‘Niet per se. De martelingen hebben naar mijn idee een flinke tijd geduurd. Ik denk eerder dat Caillois in de loop van de ochtend te grazen is genomen. En dat zijn lijdensweg de hele dag heeft geduurd.’

‘Heeft het slachtoffer zich volgens u verdedigd?’

‘Daar kan ik onmogelijk iets over zeggen, vanwege het grote aantal verwondingen. Eén ding is zeker: de man is niet buiten westen geslagen. Tijdens de hele martelaffaire zat hij vastgebonden en was hij bij zinnen: op de armen en polsen zijn duidelijk sporen van touwen zichtbaar. Van de andere kant is het zo, dat aangezien het slachtoffer geen enkel spoor van een mondprop vertoont, je zou kunnen denken dat zijn beul niet bang was dat mensen zijn geschreeuw konden horen.’

Niémans ging op de vensterbank van een van de ramen zitten. ‘Wat denkt u van die martelingen? Is dat professioneel gedaan?’

‘Professioneel?’

‘Zijn het oorlogstechnieken? Bekende methodes?’

‘Ik ben geen specialist op dat gebied, maar nee, ik denk het niet. Ik zou eerder zeggen dat het is gedaan door een... een bezetene. Een dolle hond, die een serieus antwoord wilde op zijn vragen.’

‘Waarom denkt u dat?’

‘De moordenaar wilde Caillois laten praten. En Caillois heeft gepraat.’

‘Hoe weet u dat?’

Costes boog verlegen het hoofd. Ondanks de hoge temperatuur in de zaal had hij zijn parka niet uitgetrokken.

‘Als de moordenaar Rémy Caillois alleen voor de lol had laten lijden, had hij hem tot het einde toe gefolterd. Maar, zoals ik al zei, hij heeft hem op een andere manier afgemaakt. Met een kabel.’

‘Geen spoor van seksuele mishandeling?’

‘Nee. Niets wat daar op lijkt. Dat is zijn pakkie-an niet. Absoluut niet.’

Niémans beende wat heen en weer voor de rest van de toehoorders. Hij probeerde zich een monster voor te stellen dat tot dergelijke martelingen in staat was. Hij probeerde het tafereel te visualiseren. Hij zag niets. Geen gezicht, geen schaduw of wat dan ook. Hij dacht vervolgens aan het slachtoffer, aan wat hij zelf zou zien als hij zo werd aangepakt en oog in oog stond met de dood. Hij zag woeste gebaren, kleuren, bruin, oker, rood. Een ondraaglijke lawine van vuistslagen, vuur en bloed. Wat konden Caillois’ laatste gedachten zijn geweest? Hij zei, zorgvuldig articulerend: ‘Vertel ons iets over zijn ogen.’

‘Zijn ogen?’

Het was Barnes die zo reageerde. Hij had het er zomaar uitgeflapt. Niémans’ verzoek verraste hem. De commissaris was zo goed om te antwoorden: ‘Ja, zijn ogen. Dat is me daarnet in het ziekenhuis opgevallen. De moordenaar heeft de ogen van zijn slachtoffer eruit gehaald. Het leek zelfs alsof de oogkassen waren gevuld met water...’

‘Precies,’ onderbrak Costes hem.

‘Begin bij het begin,’ beval Niémans.

Costes dook in zijn aantekeningen. ‘De moordenaar heeft onder de oogleden zitten wroeten. Hij heeft er iets van een mes onder laten glijden, de oogspieren en de gezichtszenuw doorgesneden, waarna hij de oogbollen eruit heeft gepeuterd. Daarna heeft hij de binnenkant van de oogkassen zorgvuldig afgekrabd en schoongemaakt.’

‘Was het slachtoffer tijdens die hele operatie al dood?’

‘Dat valt niet te zeggen. Maar ik heb daar sporen van bloedingen ontdekt die er juist op zouden kunnen wijzen dat Caillois nog in leven was.’

Op zijn woorden volgde een stilte. Barnes was lijkbleek, Joisneau leek versteend van angst.

‘En daarna?’ vroeg Niémans om een einde te maken aan de paniek, die steeds groter werd.

‘Later, toen het slachtoffer dood was, heeft de moordenaar de oogkassen gevuld met water. Rivierwater, neem ik aan. Toen heeft hij voorzichtig de oogleden weer gesloten. Daarna waren zijn ogen dicht en enigszins opgezwollen, alsof ze niet waren toegetakeld.’

‘Nog even over dat lossnijden van de ogen. Heeft de moordenaar volgens u verstand van chirurgie?’

‘Nee. Of heel weinig. Ik zou zeggen dat hij, net als bij de martelingen, heel geconcentreerd te werk is gegaan.’

‘Welk gereedschap heeft hij gebruikt? Hetzelfde als bij de sneeën?’

‘Hetzelfde soort, in elk geval.’

‘Wat voor soort?’

‘Professioneel gereedschap. Messen.’

Niémans ging voor de arts staan. ‘Is dat alles wat u ons kunt vertellen? Geen enkele aanwijzing? Er blijkt niets uit uw rapport over de richting waarin we moeten zoeken?’

‘Niets, helaas. Het lichaam is volledig schoongespoeld voordat het in de wand is geduwd. Het lijk kan ons niets vertellen over de plaats van het misdrijf. En nog minder over de identiteit van de moordenaar. Op z’n hoogst kunnen we ervan uitgaan dat het een sterke en handige man is geweest. Dat is alles.’

‘Dat is weinig,’ bromde Niémans.

Costes was even stil en begon toen weer over zijn rapport: ‘Er is maar één ding waar we het niet over hebben gehad... Iets wat niets te maken heeft met de moord zelf.’

De commissaris keek verrast op. ‘Wat dan?’

‘Rémy Caillois had geen vingerpatroon.’

‘Wat wil zeggen?’

‘Hij had aangetaste handen, ze waren zo “versleten” dat er op zijn vingers geen enkele groef of patroon meer te ontdekken valt. Misschien heeft hij zich tijdens een ongeluk gebrand. Maar dat is dan heel vroeger gebeurd.’

Niémans keek Barnes vragend aan, die niet-begrijpend zijn wenkbrauwen omhoog trok. ‘We zullen wel zien,’ mompelde de commissaris.

Hij ging vlak voor de arts staan, zodat hij bijna zijn parka aanraakte. ‘Wat denkt u persoonlijk over die moord? Wat is uw indruk? Wat zegt uw medicijnmanneninstinct over die marteling?’

Costes deed zijn bril af en wreef in zijn ogen. Toen hij zijn bril weer opzette leek zijn blik helderder, alsof hij was opgepoetst. En zijn stem was krachtiger: ‘De moordenaar voerde een of ander duister ritueel uit. Een ritueel dat moest eindigen in de foetushouding, in de holte in de rotsen. Het lijkt allemaal erg nauwkeurig gedaan, erg overdacht. Zo moet die verminking van de ogen essentieel zijn. En dan is er ook nog het water. Dat water onder de oogleden in plaats van de ogen zelf. Alsof de moordenaar de oogkassen heeft willen schoonspoelen, heeft willen zuiveren. We zijn bezig dat water te analyseren. Je weet maar nooit. Misschien levert het een aanwijzing op... Iets over de chemische samenstelling.’

Niémans wuifde de laatste woorden met een vaag gebaar weg. Costes had het over zuivering. Sinds zijn bezoek aan het meertje dacht de commissaris zelf ook aan een louterende, kalmerende actie. De twee mannen waren het op dat punt met elkaar eens. De moordenaar had in de bergen boven het meer een smet willen wegspoelen - misschien had hij gewoon zijn eigen misdaad willen uitvegen?

De minuten tikten voorbij. Niemand durfde zich meer te verroeren. Uiteindelijk mompelde Niémans terwijl hij de deur van de zaal opendeed: ‘Laten we weer aan de slag gaan. De tijd dringt. Ik weet niet wat Rémy Caillois te bekennen had. Het enige dat ik hoop is dat het geen nieuwe moorden oplevert.’