13
Izabela Rosa Bonifacio werd wakker van het krassende geluid van trippelende pootjes over de tegelvloer. Ze ging rechtovereind zitten, keek vanuit haar bed omlaag en zag dat een sagui
haar aanstaarde. Het beestje hield haar haarborstel in zijn handjes, harige kopieën van haar eigen handen. Bel moest giechelen omdat de sagui haar bleef aanstaren en met zijn glanzende zwarte oogjes bedelde om ervandoor te mogen gaan met zijn nieuwe speeltje.
‘Zo, dus jij wilt je haar borstelen?’ vroeg ze, en ze schoof op haar buik naar het voeteneind van het bed. ‘Alsjeblieft,’ vroeg ze, ‘geef hier. Het is míjn borstel en mãe wordt heel boos als je hem steelt.’
Het aapje wees met zijn kop al in de richting van zijn ontsnappingsroute en toen Bel met haar lange, slanke vingers een greep naar de borstel deed, maakte het beestje een sierlijke sprong naar de vensterbank en verdween uit het zicht.
Met een zucht viel Bel terug op het bed. Ze zou voor de zoveelste keer een preek krijgen van haar ouders dat ze die luiken dicht moest houden, juist om dit te voorkomen. De haarborstel was van paarlemoer, een doopgeschenk van haar grootmoeder aan vaderskant, en, zoals ze tegen het aapje had gezegd, haar moeder zou niet bepaald blij zijn. Ze kronkelde op haar buik terug naar het hoofdeind en legde haar hoofd op het kussen. Ze koesterde de ijdele hoop dat de sagui tijdens zijn vlucht naar huis de borstel in de tuin zou laten vallen. Zijn thuis, dat was het oerwoud op de berg achter hun huis.
Een zwak briesje veegde een lok dik, zwart haar over haar voorhoofd en voerde de subtiele geuren van de guavebomen en citroenboompjes mee die onder haar raam stonden. Hoewel de wekker naast haar bed half zeven aanwees, voelde ze nu al de hitte van de naderende dag. Ze keek omhoog en zag dat nog geen sliertje wolk de snel lichter wordende hemel verstoorde.
Loen, haar dienstmeisje, zou pas over een uur aan haar deur kloppen om te helpen met aankleden. Bel vroeg zich af of ze eindelijk de moed kon verzamelen om, terwijl iedereen sliep, het huis uit te sluipen en te gaan zwemmen in het koele water van het heerlijke, blauw betegelde zwembad dat haar vader, Antonio, kortgeleden had laten aanleggen.
Dat zwembad was Antonio’s nieuwste aanwinst en hij was er erg trots op, aangezien het een van de eerste in zijn soort in een particulier huis in Rio was. Een maand geleden had hij al zijn belangrijke vrienden uitgenodigd om het te komen bekijken, en die hadden het allemaal braaf op het omringende terras staan bewonderen. De mannen in hun dure maatpakken, de vrouwen in de nieuwste ontwerpen uit Parijs, aangeschaft in de exclusieve winkels aan de Avenida Rio Branco.
Bel had bij die gelegenheid gedacht hoe ironisch het was dat niet een van de gasten badkleding bij zich had, en ook zij had daar in de brandende hitte gestaan en ernaar gesnakt om haar deftige kleren uit te trekken en een duik te nemen in het koele, heldere water. Ze had zelfs tot nu toe nog niemand het zwembad zien gebruiken. Toen ze haar vader had gevraagd of ze er in mocht gaan zwemmen, had hij zijn hoofd geschud.
‘Nee, querida, de bedienden mogen je niet in badpak zien. Je moet zwemmen als ze niet in de buurt zijn.’
Aangezien de bedienden altíjd in de buurt waren, had Bel zich al snel gerealiseerd dat het zwembad gewoon het zoveelste statussymbool was, een gewichtig bezit waarmee haar vader indruk kon maken op zijn vrienden. Weer een halte verder op zijn nooit eindigende tocht naar de zo vurig begeerde sociale status.
Als ze mãe vroeg waarom pai nooit tevreden leek te zijn met wat hij had, terwijl ze in een van de mooiste huizen van Rio woonden, regelmatig in het Copacabana Palace Hotel dineerden en zelfs een gloednieuwe Ford-automobiel hadden, haalde haar moeder laconiek haar schouders op.
‘Gewoon omdat hij nooit van achternaam zal kunnen veranderen, hoeveel auto’s of plantages hij ook bezit.’
Bel was er in haar zeventienjarige bestaan achter gekomen dat Antonio afstamde van Italiaanse immigranten, die naar Brazilië waren getrokken om op een van de vele koffieplantages in de groene, vruchtbare streek rond São Paulo te gaan werken. Antonio’s vader was een hardwerkende maar ook slimme man geweest, die hard had gespaard om een stuk grond te kopen en daar een onderneming te starten.
Toen Antonio oud genoeg was om het bedrijf over te nemen, floreerde de plantage en kon hij er nog drie bij kopen. De familie was rijk geworden door de enorme winsten, en toen Bel acht jaar was had haar vader een prachtige oude fazenda op vijf uur rijden van Rio gekocht. Dat was de plek die ze nog steeds als ‘thuis’ beschouwde. Het grote plantagehuis, hoog verscholen in de bergen, straalde rust en gastvrijheid uit, en daar lagen Bels dierbaarste herinneringen. Ze kon er gaan en staan waar ze wilde, ze kon als ze er zin in had te paard over het tweeduizend hectare grote landgoed rijden, ze had een zorgeloze en idyllische jeugd gehad.
Antonio woonde nu dichter bij Rio, maar dat was nog niet genoeg. Ze kon zich herinneren dat haar vader eens tijdens het avondeten aan haar moeder had uitgelegd waarom ze naar de stad zelf moesten verhuizen.
‘Rio is de hoofdstad, de zetel van alle macht in Brazilië, en daar moeten wij deel van gaan uitmaken.’
Naarmate Antonio’s bedrijf groeide, raakte ook zijn pot met goud voller. Drie jaar geleden was haar vader thuisgekomen met de mededeling dat hij een huis in Cosme Velho had gekocht, een van de meest exclusieve wijken in Rio.
Hij was aan tafel neergeploft en had triomfantelijk geroepen: ‘Zo, nu kunnen de Portugese aristocraten me niet meer negeren, want we worden buren!’
Bel en haar moeder hadden elkaar ontsteld aangekeken bij de gedachte dat ze hun thuis in de bergen zouden moeten verlaten en naar de grote stad moesten verhuizen. Haar anders zo zachtmoedige moeder hield echter onvermurwbaar vast aan haar eis dat Fazenda Santa Tereza niet mocht worden verkocht, zodat ze in elk geval nog een toevluchtsoord hadden waar ze de zomerse hitte van Rio konden ontvluchten.
‘Waarom, mãe, waarom?’ had Bel die avond huilend aan haar moeder gevraagd toen die haar goedenacht kwam kussen. ‘Ik vind het hier fijn, ik wil niet naar de stad verhuizen.’
‘Omdat het voor je vader niet voldoende is om net zo rijk te zijn als welk lid van de Portugese adel dan ook. Hij wil hun gelijke zijn. En hun respect winnen.’
‘Maar mãe, zelfs ík weet dat de Portugezen in Rio op ons als Italiaanse paulistas neerkijken. Dat zal hem toch nooit lukken?’
‘Och,’ had haar moeder vermoeid gezegd, ‘Antonio heeft tot nu toe altijd alles bereikt wat hij wilde.’
‘Maar hoe kunnen u en ik dan weten hoe we ons daar moeten gedragen? Ik heb bijna mijn hele leven in de bergen gewoond. We zullen ons daar nooit kunnen aanpassen op de manier die pai wil.’
‘Je vader heeft al gezegd dat hij ons wil laten kennismaken met Senhora Nathalia Santos, een vrouw uit de Portugese aristocratie, wier familie aan lagerwal is geraakt. Ze verdient de kost door gezinnen als het onze bij te brengen hoe ze zich in de society van Rio dienen te gedragen. En ze kan hen ook in die kringen introduceren.’
‘Dus we worden veranderd in marionetten, die de juiste kleren dragen en de juiste dingen zeggen en het juiste bestek gebruiken? Dan ga ik nog liever dood.’ Bel maakte een kokhalzend gebaar.
‘Daar komt het ongeveer op neer, ja,’ had Carla toegegeven, grinnikend om haar dochters typering en met een geamuseerde blik in haar warme bruine ogen. ‘En jij, Izabela, zijn geliefde en enige dochter, bent natuurlijk de kip die wellicht voor de gouden eieren gaat zorgen. Je bent nu al heel mooi, Bel, en je vader denkt dat jij met jouw uiterlijk straks een goed huwelijk kunt sluiten.’
Bel had haar moeder vol afschuw aangekeken. ‘Dus ik word straks door pai gebruikt als entreegeld tot de hoge kringen? Nou, dat gaat niet gebeuren!’ Ze had zich omgedraaid en met haar vuisten op de kussens getrommeld.
Carla kwam met haar mollige figuur op de rand van het bed zitten en klopte met haar vlezige hand op de weerbarstige rug van haar dochter. ‘Het is niet zo erg als het lijkt, querida,’ zei ze troostend.
‘Maar ik ben pas vijftien! Ik wil trouwen uit liefde, en niet om een bepaalde positie te krijgen. En bovendien zijn de Portugese mannen bleek en mager en lui. Ik heb liever Italiaanse mannen.’
‘Kom, kom, Bel, dat mag je niet zeggen. Elk ras heeft zijn goede en slechte dingen. Ik weet zeker dat je vader iemand vindt die jij aardig vindt. Rio is een grote stad.’
‘Ik ga niet!’
Carla boog voorover en kuste het glanzende, donkere haar van haar dochter. ‘Wel, één ding moet ik je nageven: je hebt beslist de spirit van je vader geërfd. Welterusten, querida.’
Dat was nu drie jaar geleden en sindsdien had Bel nog geen enkele keer iets tegen haar moeder gezegd waaruit viel op te maken dat ze van mening was veranderd. Haar vader was nog altijd ambitieus, haar moeder nog altijd zachtmoedig, de society van Rio nog net zo onbuigzaam in z’n tradities als tweehonderd jaar geleden en de Portugese mannen waren nog altijd even onaantrekkelijk.
En toch woonden ze in Cosme Velho in een fantastisch huis. De okerkleurige muren en hoge openslaande ramen herbergden een aantal mooi geproportioneerde kamers, die geheel nieuw en volgens haar vaders eisen waren ingericht. Hij had ook per se de laatste snufjes op het gebied van wooncomfort willen laten aanbrengen, zoals een telefoonaansluiting en badkamers op de bovenverdieping. De perfect ontworpen tuinen konden met gemak concurreren met de luisterrijke botanische tuinen van Rio.
Het huis werd Mansão da Princesa gedoopt, naar prinses Isabel, die ooit water uit de Carioca was komen drinken, de rivier die door hun terrein liep en waaraan heilzame krachten werden toegeschreven.
Maar ondanks de onmiskenbare luxe waarin ze leefde vond Bel de dreigende aanwezigheid van de Corcovado, die vlak achter hun huis verrees en er hoog bovenuit torende, benauwend. Ze verlangde vaak terug naar de open vlaktes en de frisse, heldere berglucht.
Sinds Bel in de stad was komen wonen was Senhora Santos, haar huislerares in het vak etiquette, deel gaan uitmaken van haar dagelijks leven. Ze had geleerd hoe ze een ruimte binnen moest komen – schouders naar achteren, hoofd rechtop, en zweven – en de stamboom van elke belangrijke Portugese familie zat er bij haar ingestampt. En omdat ze pianoles en les in Frans, kunstgeschiedenis en Europese literatuur kreeg, begon ze te dromen van een reis naar de Oude Wereld.
Maar de grootste moeite had ze met Senhora Santos’ uitdrukkelijke instructie om haar moedertaal te vergeten, de taal die thuis werd gesproken en die haar moeder haar van jongs af aan had bijgebracht. Ze vond het nog steeds erg moeilijk om Portugees te spreken zonder Italiaans accent.
Ze keek vaak in de spiegel en stond zichzelf dan een wrang lachje toe. Want hoeveel moeite Nathalia Santos zich ook had getroost om Bels afkomst uit te wissen, haar trekken verraadden onmiddellijk haar afstamming. In de bergen hoefde ze maar een beetje zon te hebben om glanzend diepbruin te worden, reden voor Senhora Santos om steeds weer te waarschuwen dat ze uit de zon moest blijven. Haar gave huid vormde een volmaakt contrast met het weelderig golvende haar en de grote bruine ogen die spraken van hartstochtelijke Toscaanse nachten in haar echte vaderland.
Haar volle lippen verraadden haar sensuele karakter, haar borsten protesteerden iedere dag weer als ze in de strakke baleinen van een korset werden geperst. Wanneer Loen ’s ochtends aan de vetersluiting stond te trekken in een poging om de uiterlijke kenmerken van haar vrouw-zijn in te tomen, had Bel het gevoel dat dit beklemmende kledingstuk symbool stond voor haar eigen situatie. Alsof ze een wild dier was, vol vuur en passie, dat gevangen zat in een kooi.
Ze zag een kleine gekko bliksemsnel van de ene hoek van het plafond naar de andere schieten, en bedacht dat het hagedisje, net als de sagui, wanneer het maar wilde door het open raam naar buiten kon ontsnappen. Terwijl zij weer een dag voor de boeg had waarin ze als een kip werd opgebonden om in de gloeiend hete oven van Rio’s society te worden gezet en moest leren haar natuurlijke karakter te negeren en de societydame te worden die haar vader zich wenste.
En volgende week al zouden haar vaders plannen met haar toekomst hun hoogtepunt bereiken. Dan werd ze achttien en zou ze met een spectaculair feest in het prachtige Copacabana Palace Hotel in de hogere kringen van Rio worden geïntroduceerd.
En vervolgens zou ze worden gedwongen tot het beste huwelijk dat haar vader voor haar kon regelen. Dan waren de laatste restjes vrijheid die ze nog had voorgoed verdwenen.
Een uur later meldde Loen zich met het vertrouwde klop-klop-klop.
‘Goedemorgen, Senhorita Bel. Is het geen prachtige ochtend?’ vroeg haar dienstmeisje toen ze binnenkwam.
‘Nee,’ antwoordde Bel humeurig.
‘Kom, u moet opstaan en u aankleden. U heeft een drukke dag voor de boeg.’
‘O ja?’ veinsde Bel, die maar al te goed wist met wat voor verplichtingen de dag gevuld was.
‘Nu, minha pequena, niet met me spotten,’ waarschuwde Loen, die de koosnaam gebruikte die ze Bel als kind had gegeven. ‘U weet net zo goed als ik dat u om tien uur pianoles hebt, en daarna komt uw Franse leraar. En vanmiddag komt Madame Duchaine voor de laatste pasbeurt van uw baljurk.’
Bel sloot haar ogen en deed alsof ze het niet hoorde.
Onverstoord liep Loen naar het bed en schudde zachtjes aan Bels schouder. ‘Wat is er met u? U wordt al over een week achttien en uw vader heeft een prachtig feest voor u georganiseerd. Iedereen in Rio komt! Bent u niet opgewonden?’
Bel reageerde niet.
‘Wat wilt u vandaag aantrekken? De roomkleurige of de blauwe?’ bleef Loen aandringen.
‘Maakt me niks uit.’
Loen liep rustig naar de klerenkast en het ladekastje en legde haar eigen keuze aan kleren op het voeteneind van het bed.
Met tegenzin kwam Bel in beweging en ging rechtop zitten. ‘Vergeef me, Loen. Ik ben verdrietig omdat er vanochtend een sagui binnenkwam en mijn haarborstel heeft gestolen, dat cadeau van mijn grootmoeder. Mãe zal boos op me zijn omdat ik de luiken weer eens open heb gelaten.’
‘O nee!’ zei Loen geschrokken. ‘Uw mooie paarlemoeren haarborstel naar de apen in de jungle! Hoe vaak hebt u al niet te horen gekregen dat u ’s avonds de luiken moet sluiten?’
‘Heel vaak,’ gaf Bel, weer vriendelijk, toe.
‘Ik zal tegen de tuinlieden zeggen dat ze de tuin moeten doorzoeken. Misschien vinden ze hem nog.’
‘Dank je,’ zei Bel en hief haar armen, zodat Loen haar nachtpon kon uittrekken.
Bij het ontbijt zat Antonio Bonifacio de gastenlijst van zijn dochters feest in het Copacabana Palace te bestuderen. ‘Senhora Santos heeft werkelijk de fine fleur bijeengebracht, en de meesten hebben de uitnodiging geaccepteerd,’ was zijn tevreden commentaar. ‘Maar de families Carvalho Gomes en Ribeiros Barcello komen niet. Het spijt hun bijzonder, maar ze hebben verplichtingen elders.’ Hij trok een wenkbrauw op.
‘Nou, ze weten niet wat ze missen.’ Carla legde troostend een hand op de arm van haar man, wetend dat dit twee van de belangrijkste families in Rio waren. ‘De hele stad heeft het er straks over, dus ze zullen er ongetwijfeld over horen.’
‘Ik hoop het,’ gromde Antonio. ‘Het heeft me genoeg gekost. En jij, mijn princesa, zult in het middelpunt staan.’
‘Ja, papa, ik ben heel dankbaar.’
‘Bel, je weet dat je me geen “papa” moet noemen. Ik ben “pai”,’ berispte hij haar.
‘Het spijt me, pai, maar het is moeilijk om een levenslange gewoonte te veranderen.’
‘Zo.’ Antonio vouwde zijn krant netjes op en stond op. Hij knikte zijn vrouw en dochter gedag. ‘Ik ben naar kantoor om het werk te doen dat me in staat stelt dit alles te betalen.’
Bel keek haar vader na toen hij met grote stappen de kamer uit beende. Wat was hij nog knap, bedacht ze, met zijn lange, elegante gestalte en zijn volle bos donker haar, dat alleen aan de slapen een beetje begon te grijzen.
‘Pai is zo gespannen,’ zei ze zuchtend tegen haar moeder. ‘Zou hij zich zorgen maken over het feest?’
‘Bel, je vader is altíjd gespannen. Of het nou gaat over de koffieoogst op een van onze plantages of over jouw feest, hij vindt altijd wel iets om zich zorgen over te maken. Dat zit nu eenmaal in zijn aard,’ zei Carla met een schouderophalen. ‘Ik moet nu ook weg. Ik spreek Senhora Santos hier vanochtend over de laatste voorbereidingen voor de receptie in het Copacabana Palace. Ze wil graag dat je er na je pianoles en Franse les bij komt zitten om de gastenlijst door te nemen.’
‘Maar mãe, die kan ik van voor tot achter en van boven naar beneden opzeggen,’ kreunde Bel.
‘Dat weet ik, querida, maar er mag niets fout gaan.’
Carla stond op, aarzelde even en wendde zich weer tot Bel. ‘Er is nog iets wat ik je moet vertellen. Mijn lieve nicht Sofia is herstellende van een zeer ernstige ziekte, en ik heb haar en haar drie kinderen uitgenodigd om tijdens haar herstel op de fazenda te logeren. Omdat we daar alleen Fabiana en haar echtgenoot hebben, moet ik Loen daar wel heen sturen om op Sofia’s kinderen te passen, zodat zij kan rusten. Ik vrees dat Loen tegen het eind van de week naar de bergen zal moeten afreizen.’
‘Maar mãe!’ Bel snakte verbijsterd naar adem. ‘Mijn feest is al over een paar dagen. Wat moet ik zonder Loen?’
‘Het spijt me, Bel, maar ik heb geen andere keus. Gabriela is hier dan nog en die zal je alle hulp bieden die je nodig hebt. Maar nu moet ik weg, anders kom ik te laat.’ Carla gaf haar dochter een troostend schouderklopje en liep de kamer uit.
Bel leunde achterover in haar stoel. Ze moest het onaangename nieuws verwerken en was overstuur bij de gedachte dat ze in de aanloop naar een van de belangrijkste gebeurtenissen in haar leven haar trouwste bondgenoot moest missen.
Loen was geboren op hun fazenda, waar haar Afrikaanse voorouders als slaven op de koffieplantage hadden gewerkt. Toen de slavernij in Brazilië eindelijk werd afgeschaft, in 1888, hadden veel bevrijde slaven nog dezelfde dag hun gereedschap erbij neergegooid en hun meester verlaten, maar de ouders van Loen hadden ervoor gekozen om te blijven. Ze waren blijven werken voor de toenmalige eigenaren van de fazenda, een rijke Portugese familie, totdat die – zoals zoveel andere aristocraten uit Rio die geen slaven meer hadden om de koffieplanten te verzorgen – tot verkoop gedwongen was. Loens vader had dat moment gekozen om direct met de noorderzon te vertrekken en de negen jaar oude Loen en haar moeder, Gabriela, aan hun lot over te laten.
Toen Antonio een paar maanden later de fazenda kocht, had Carla medelijden met hen gekregen en erop gestaan dat ze als dienstbode werden aangehouden. Drie jaar geleden waren moeder en dochter met de familie meeverhuisd naar Rio.
Hoewel Loen officieel tot het personeel behoorde, waren zij en Bel samen op de afgelegen fazenda opgegroeid. Nu er in de buurt zo weinig kinderen van hun leeftijd waren, was er tussen de twee meisjes een bijzondere band ontstaan. Loen was nauwelijks ouder was Bel, maar heel wijs voor haar leeftijd en een onuitputtelijke bron van advies en troost voor haar jonge meesteres. Bel op haar beurt had Loens vriendelijkheid en trouw beloond door haar tijdens de lange, lome avonden op de fazenda te leren lezen en schrijven.
Ze konden elkaar in elk geval schrijven als ze van elkaar gescheiden waren, bedacht Bel zuchtend, terwijl ze aan haar koffie nipte.
‘Bent u klaar, senhorita?’ vroeg Gabriela, die haar gedachten onderbrak en Bel een meelevend glimlachje bood waaruit bleek dat ze Carla’s aankondiging had gehoord.
Bel wierp een schuine blik op de buffetkast, die overladen was met verse mango’s, vijgen, amandelen en een mand met versgebakken brood. Genoeg om een hele straat mee te voeden, dacht ze, en al helemaal een gezin van drie personen.
‘Ja, je kunt afruimen. En het spijt me van het extra werk dat je hebt als Loen weg is,’ voegde ze eraan toe.
Gabriela haalde stoïcijns haar schouders op. ‘Mijn dochter zal ook teleurgesteld zijn dat ze niet bij de voorbereidingen van uw verjaardag kan zijn. Maar het geeft niet, we redden het wel.’
Toen Gabriela was vertrokken, reikte Bel naar de Jornal do Brasil die op tafel lag en vouwde hem open. Op de voorpagina stond een foto van Bertha Lutz, de activiste voor vrouwenrechten, die met haar medestanders voor het stadhuis stond. Senhorita Lutz had zes jaar geleden de Braziliaanse Federatie voor de Verbetering van de Positie van Vrouwen opgericht en voerde actie voor algeheel vrouwenstemrecht in Brazilië. En hier zat zíj, met een vader die in het verleden was blijven hangen en nog geloofde dat vrouwen simpelweg aan de hoogste bieder moesten worden uitgehuwelijkt om vervolgens een gezond nest met kinderen te produceren.
Sinds ze naar de stad waren verhuisd hield Antonio zijn dierbare dochter feitelijk gevangen en mocht ze zelfs niet een eindje gaan wandelen zonder oudere chaperonne. Hij leek niet te beseffen dat de paar meisjes van haar leeftijd met wie ze op officiële theepartijtjes had kennisgemaakt en die door Senhora Santos geschikt werden geacht als vriendin, uit families kwamen die de moderne tijd niet bestreden maar juist omarmden.
Zo was haar vriendin Maria Elisa da Silva Costa weliswaar van aristocratische Portugese afkomst, maar anders dan pai meende, verblind als hij was, holde haar familie niet van het ene sociale evenement naar het andere. De Portugese hofhouding waar pai met hart en ziel bij wilde horen was grotendeels vervaagd tot geschiedenis, en van de families die er nog waren klampten maar enkele zich vast aan een verdwijnende wereld.
Maria Elisa was een van de jonge vrouwen met wie Bel voor haar gevoel iets gemeen had. Maria Elisa’s vader, Heitor, verdiende de kost als befaamd architect en had onlangs de eervolle opdracht gekregen om het geplande Christusbeeld op de top van de Corcovado te bouwen, de berg die zo imposant achter hun huis hemelwaarts rees. De Da Silva Costa’s woonden vlakbij, in Botafogo, en als Maria Elisa’s vader op de berg moest zijn om maten op te nemen voor de constructie van het beeld, ging Maria Elisa vaak tot aan Cosme Velho mee en kwam ze op bezoek bij Bel, terwijl Heitor de trein naar boven nam. Bel verwachtte haar later op de dag.
‘Heeft u nog iets nodig, senhorita?’ vroeg Gabriela, die met haar zware dienblad bij de deur bleef staan.
‘Nee, dank je, Gabriela, je kunt gaan.’
Een paar minuten later stond Bel op en verliet ze ook de kamer.
‘Je zult wel opgewonden zijn vanwege je feest,’ zei Maria Elisa, toen ze in de schaduw van het dichte tropische bos zaten dat tot over hun tuin heen reikte. Het gebladerte werd in toom gehouden door een legertje aan tuinlieden, om te voorkomen dat het de onberispelijke tuin binnendrong, maar voorbij de grens van hun terrein klom het ongebreideld de berg op.
‘Ik zal blij zijn als het achter de rug is,’ zei Bel openhartig.
‘Nou, ik verheug me er in elk geval wel op, absoluut,’ zei Maria Elisa glimlachend. ‘Alexandre Medeiros komt en ik ben echt smoorverliefd op hem. Als hij me ten dans vraagt, ben ik in de zevende hemel,’ zei ze terwijl ze een slokje van haar versgeperste jus d’orange nam. ‘En heb jij een oogje op iemand?’ vroeg ze, en keek Bel verwachtingsvol aan.
‘Nee, bovendien gaat mijn vader een echtgenoot voor me uitzoeken.’
‘O, je vader is zó ouderwets! Als ik jou hoor praten ben ik blij dat ik pai heb, ook al is hij met zijn hoofd voortdurend bij de Cristo. Weet je,’ vervolgde Maria Elisa fluisterend, ‘mijn vader is eigenlijk atheïst, maar moet je zien, nu bouwt hij het grootste monument voor Onze-Lieve-Heer dat er bestaat.’
‘Misschien verandert hij van geloof door dit project,’ suggereerde Bel.
‘Ik hoorde hem gisteravond met mãe bespreken dat ze naar Europa gaan om een beeldhouwer te zoeken voor het beeld zelf. Hij zei dat we allemaal meegaan omdat hij zo lang wegblijft. Kun je je voorstellen, Bel? Dan zien we de grote bezienswaardigheden van Florence, Rome en natuurlijk Parijs.’ Bij de gedachte alleen al trok Maria Elisa pretrimpels in haar grappige sproetenneusje.
‘Europa?’ riep Bel uit, en ze staarde haar vriendin aan. ‘Maria Elisa, echt, op dit moment haat ik je! Ik droom er al tijden van om de Oude Wereld te bezoeken. Vooral Florence, waar mijn familie vandaan komt.’
‘Nou, als het doorgaat kun je misschien wel met ons mee, of in elk geval voor een tijdje. Het zou voor mij ook prettiger zijn, anders zit ik met mijn twee broers opgescheept. Wat vind je ervan?’ vroeg Maria Elisa met van opwinding glanzende ogen.
‘Ik vind het een fantastisch idee, maar mijn vader zal wel nee zeggen,’ zei Bel moedeloos. ‘Als ik hier al niet eens in mijn eentje over straat mag lopen, kan ik me moeilijk voorstellen dat ik wel de oceaan mag oversteken naar Europa. Bovendien wil hij dat ik hier in Rio beschikbaar ben, zodat hij me zo snel mogelijk kan uithuwelijken.’ Met een troosteloos gebaar vermorzelde ze een miertje onder haar schoen.
Ze hoorden een auto de oprit oprijden, Maria Elisa’s vader kwam haar ophalen.
Ze stond op en gaf haar vriendin een hartelijke knuffel. ‘Dan zie ik je dus aanstaande donderdag op je feest?’
‘Ja.’
‘Adeus, Bel,’ zei ze en liep de tuin door naar het huis. ‘En maak je niet druk, ik beloof je dat we een plannetje bedenken.’
Bel bleef nog een tijdje zitten dromen van de Duomo en de Neptunusfontein in Florence. Van alle lessen die Senhora Santos voor haar had geregeld genoot ze nog het meest van kunstgeschiedenis. Er was een beeldend kunstenaar aangetrokken om haar de beginselen van schilderen en tekenen bij te brengen. De middagen die ze in zijn koele atelier in de Escola Nacional de Belas Artes doorbracht vormden de prettigste momenten sinds haar komst naar Rio.
De kunstenaar was ook beeldhouwer, en ze mocht van hem oefenen met een klomp vette rode klei. Ze herinnerde zich nog steeds hoe vochtig en zacht het materiaal tussen haar vingers aanvoelde, en hoe kneedbaar het was toen ze er een figuur van wilde vormen.
‘U hebt echt talent,’ had de kunstenaar met een goedkeurend knikje gezegd, toen ze een volgens haar armzalige kopie van de Venus van Milo had laten zien. Maar of ze nu aanleg had of niet, Bel had genoten van de atmosfeer in de studio, en nadat de lessen waren afgelopen had ze haar wekelijkse bezoekjes erg gemist.
Even later riep Loen haar naar binnen, omdat Madame Duchaine was gearriveerd voor de laatste pasbeurt voor het feest.
Bel stond op en liep de tuin door naar het huis. Ze liet haar gedachten over Europa en zijn luister achter in de jungle.