35

 

Toen Laurent wakker werd na zijn eerste nacht op het droge in zes weken, merkte hij dat hijzelf en zijn lakens dreven van het zweet. Zelfs de warmste dagen in Montparnasse stelden niets voor in vergelijking met hoe heet het hier in Rio was.

Hij waggelde naar de tafel waarop het dienstmeisje een kan water voor hem had neergezet, pakte hem op, dronk gulzig en leste zijn dorst. Hij liep het badkamertje bij zijn kamer in, liet de kraan boven de wastafel lopen en hield zijn hoofd eronder. Nu voelde hij zich in ieder geval een beetje verkwikt. Hij sloeg een handdoek om zijn naakte middel, liep de slaapkamer weer in en opende de luiken.

Hij was na middernacht aangekomen bij het hotel dat Heitor hem had aangeraden tot hij permanentere woonruimte had gevonden, en het was te donker geweest om te kunnen zien waar hij was. Maar toen hij op zijn bed lag, had hij het geraas van golven die zich op de kust stortten gehoord en geweten dat hij dicht bij de zee moest zijn.

En wat een uitzicht begroette hem vanochtend. Zover hij kon kijken, beneden hem, aan de overkant van de weg, lag het prachtigste strand dat hij ooit had gezien. Kilometers puur wit zand, verlaten op dit vroege uur, en golven van wel twee meter hoog die aanhoudend en in een dramatische climax van stuivend wit schuim aan kwamen rollen.

Alleen al het zien ervan had een verkoelende uitwerking. Wanneer hij vroeger met zijn familie in hun zomerhuis bij Saint-Raphaël was, had Laurent altijd graag in de Middellandse Zee gezwommen, en nu wilde hij het hotel uit rennen, de weg oversteken en het water in duiken. Maar eerst moest hij vragen of de zee hier veilig was; misschien zaten er haaien of andere mensenetende vissen in. Voordat hij uit Parijs was vertrokken, was hij gewaarschuwd dat je in de tropen altijd voorzichtig moest zijn.

Zelfs de lucht rook nieuw en exotisch. Net als velen van zijn landgenoten was Laurent nooit in de verleiding gekomen om buitenlandse reizen te maken, omdat Frankrijk alle mogelijke seizoenen bood, van de adembenemende, besneeuwde flanken van de Alpen tot het prachtige zuiden van het land met zijn schitterende landschap en aangename klimaat.

Maar nu hij hier stond, schaamde hij zich dat hij ooit had gedacht dat geen ander land hem meer kon bieden.

Hij wilde Rio gaan verkennen, maar eerst had hij een afspraak met Heitor Levy, de bouwmanager van Monsieur da Silva Costa, die een briefje voor hem in het hotel had achtergelaten, waarin hij meedeelde dat hij Laurent om elf uur die ochtend zou komen afhalen. Het hoofd en de handen van de Christus waren de dag tevoren van het schip getakeld, voordat het in de hoofdhaven had aangelegd, en nu lagen ze op een onbebouwd terrein dicht bij de haven, waar Monsieur Levy een kleine plantage had. Laurent hoopte maar dat de kwetsbare stukken van de modellen heel waren gebleven tijdens de zeereis. Toen ze in het ruim lagen had hij ze vier keer per dag gecontroleerd, en nu kon hij alleen bidden dat ze het uitladen hadden doorstaan.

Hij kleedde zich aan en zag dat zijn benen bedekt waren met kleine, ronde bultjes. Laurent krabde eraan en trok zijn broek aan. Een hongerige Braziliaanse mug moest zich de afgelopen nacht aan zijn bloed tegoed hebben gedaan.

Hij liep naar beneden om te ontbijten, en op een lange tafel in de eetzaal zag hij een feestelijke uitstalling van tropisch fruit voor de gasten klaarstaan. Hij had geen idee wat voor vruchten het waren, maar proefde ze allemaal, vastbesloten om deze nieuwe cultuur in zich op te nemen. Hij nam ook een plak heerlijk ruikende, nog warme cake, vers uit de oven. Een serveerster schonk een kop hete, sterke koffie voor hem in, die hij opgelucht leegdronk, vertroost dat sommige dingen hier toch hetzelfde waren als thuis.

Om elf uur ging hij naar de receptieruimte, waar hij een man bij de balie zag staan die op zijn horloge keek. Hij liep naar hem toe, stelde zich voor en zijn vermoeden dat het Monsieur Levy moest zijn bleek te kloppen.

‘Welkom in Rio, Senhor Brouilly. Hoe was de overtocht?’ vroeg de man hem in redelijk Frans.

‘Heel plezierig, dank u. Ik heb allerlei nieuwe kaartspelen geleerd en schuine moppen getapt met mijn collega-zeelui,’ zei Laurent met een glimlach.

‘Mooi. Mijn auto staat voor en we gaan zo dadelijk naar mijn fazenda.’

Terwijl ze door de straten reden, verbaasde het Laurent te zien hoe modern deze stad was. Landowski had hem kennelijk op stang willen jagen toen hij had gezegd dat de bewoners allemaal inboorlingen waren die naakt op straat rondrenden, speren wierpen en baby’s opaten, want het leek er hier even beschaafd en westers aan toe te gaan als in veel Franse steden.

Hij vond het wel vreemd dat de bewoners met hun diep gebruinde huid gekleed waren in precies dezelfde mode als de mensen in zijn eigen land. Toen ze door de buitenwijken reden, zag Laurent een grote sloppenwijk rechts van hem.

‘Dat noemen we hier een favela,’ zei Levy toen hij Laurent zag kijken. ‘Er wonen helaas te veel mensen.’

Laurent dacht aan Parijs, waar de armen haast onzichtbaar waren. Hier leken armoede en rijkdom totaal van elkaar gescheiden te zijn.

Levy leek zijn gedachten te lezen. ‘Ja, Senhor Brouilly, hier in Brazilië zijn de rijken heel rijk, en de armen sterven van de honger,’ zei hij met een schouderophalen.

‘Bent u Portugees, monsieur?’

‘Nee. Mijn moeder is van Italiaanse en mijn vader van Duitse komaf. En ik ben jood. Brazilië is één grote smeltkroes van verschillende nationaliteiten, hoewel de Portugezen zich als de ware Brazilianen beschouwen. Er zijn immigranten uit Italië en Spanje, en dan hebben we natuurlijk de Afrikanen, die zijn overgebracht door de Portugezen om als slaaf op de koffieplantages te werken. En op het ogenblik is er een enorme toestroom van Japanners naar Rio. Iedereen die hierheen komt, is op zoek naar fortuin. Sommigen vinden het, maar anderen helaas niet, en die mensen eindigen in de favela’s.’

‘In Frankrijk is dat heel anders. Bij ons zijn de meeste mensen geboren en getogen Fransen,’ merkte Laurent op.

‘Maar dít is de Nieuwe Wereld, Senhor Brouilly,’ zei Levy, ‘en die maken we met zijn allen tot wat het is, waar we ook geboren zijn.’

Laurent zou zijn hele leven blijven terugdenken aan het bizarre tafereel van het hoofd van Christus op een terrein waar kippen in de aarde pikten en de grote haan op de neus zat.

‘Senhor da Silva Costa belde me vanochtend om vijf uur op. Hij maakte zich zorgen en wilde weten of zijn kostbare Cristo onbeschadigd was aangekomen. En dus nam ik me voor de delen hier weer aan elkaar te passen en ervoor te zorgen dat er niets kapot zou gaan. Tot dusver gaat dat goed,’ vertelde Levy.

Toen Laurent het hoofd zag, dat hij voor het laatst in Landowski’s atelier had gezien en nu hier in Rio, duizenden kilometers verderop, kreeg hij bijna een brok in zijn keel.

‘Het lijkt me dat Hij een behouden vaart heeft gehad. Misschien heeft de hemel over Hem gewaakt,’ zei Levy, die ook door het schouwspel was geraakt. ‘Ik ga niet proberen om de handen nu al in elkaar te zetten, maar ik heb er even naar gekeken en ik denk dat ze er ook onbeschadigd vanaf gekomen zijn. Een van mijn arbeiders zal er een foto van nemen om de gelegenheid voor ons allemaal vast te leggen. Dan stuur ik die naar Senhor da Silva Costa, en ook naar Landowski, natuurlijk.’

De foto werd prompt genomen en Laurent onderzocht het hoofd en de handen, zodat ook hij Landowski erover kon schrijven en hem geruststellen. Hij hoopte dat zijn beeld van Bel, dat nu ergens in de grote haven in een kist moest zitten, er ook zo goed vanaf gekomen was.

Na te hebben geworsteld met de vraag of hij het beeld wel zou verkopen, had Laurent Landowski’s raad opgevolgd en besloten Senhor Aires Cabrals bod van tweeënhalfduizend francs te accepteren. Landowski had gelijk, hij kon altijd nog een ander beeld houwen, en dit was een buitenkansje dat hij onmogelijk kon weigeren, wat de toekomst ook mocht brengen.

‘Dus uw eerste missie is geslaagd, maar u zult vast ook de bouwplaats op de Corcovado willen zien,’ ging Levy verder. ‘Dat is echt een bezienswaardigheid. Ik woon daarboven, bij de arbeiders, omdat we maar een betrekkelijk korte tijd hebben om het project af te maken.’

‘Ik zou er heel graag rondkijken,’ zei Laurent vol verlangen. ‘Ik kan me haast niet voorstellen hoe het mogelijk is om zo’n groot monument op de top van een berg te bouwen.’

‘Dat konden we geen van allen,’ zei Levy flegmatiek en instemmend. ‘Maar wees gerust, het gebeurt. Goed, Senhor da Silva Costa heeft me gezegd dat u onderdak nodig hebt terwijl u hier bent. Hij heeft me gevraagd of ik u wilde helpen met zoeken, want ik neem aan dat u geen woord Portugees spreekt.’

‘Nee, monsieur, dat klopt.’

‘Nou, ik heb toevallig een appartement dat ik zelf niet gebruik. In een wijk die Ipanema heet, niet ver van het strand van Copacabana, waar u op het ogenblik logeert. Ik heb het gekocht toen ik nog vrijgezel was, voor mijn huwelijk, en heb het nooit van de hand willen doen. Ik wil het met alle genoegen door u laten bewonen zolang u hier bent. Senhor da Silva Costa zal natuurlijk alle rekeningen betalen, zoals jullie in Frankrijk hebben afgesproken. Ik denk dat het u goed zal bevallen, want het heeft een schitterend uitzicht en de ramen laten veel licht binnen. Perfect voor een beeldhouwer zoals u,’ voegde hij eraan toe.

‘Dank u, Monsieur Levy. Ik sta perplex van uw vrijgevigheid.’

‘Nou, dan gaan we het bekijken. Als het u bevalt, kunt er later vandaag uw intrek nemen.’

Aan het eind van de middag was Laurent de trotse bewoner van een ruim, fris appartement op de derde verdieping in een prachtig gebouw bij het strand van Ipanema. De prachtige kamers met hoge plafonds waren elegant gemeubileerd en als hij de deur naar het schaduwrijke balkon opende, kon hij verderop het strand zien. De warme wind droeg de onmiskenbare geur van de oceaan aan.

Levy had hem achtergelaten om zich te installeren en gezegd dat hij later terug zou komen om hem voor te stellen aan de dienstbode die voor hem zou koken en schoonmaken.

Laurent liep met grote ogen kamer in en kamer uit. Het luxueuze idee dat deze ruimte voor hem alleen was na zijn smerige zolderkamer in Montparnasse, laat staan het idee dat hij bediend zou worden door een dienstbode, ging zijn begrip bijna te boven. Hij ging op het enorme bed van mahoniehout zitten, leunde achterover en genoot van het windje van de plafondventilator dat als met kleine veertjes over zijn gezicht streek. Hij slaakte een zucht van genoegen en viel prompt in slaap.

Die avond kwam Levy zoals hij had beloofd bij hem langs met Monica, een Afrikaanse vrouw van middelbare leeftijd.

‘Ik heb tegen haar gezegd dat u geen Portugees spreekt, maar als u het ermee eens bent, Monsieur Brouilly, zal zij het appartement schoonmaken, boodschappen voor u doen op de buurtmarkt en uw avondmaaltijden bereiden. Als u verder nog wat nodig hebt, in de salon staat een telefoon. U kunt me altijd bellen.’

‘Nogmaals hartelijk dank voor al uw vriendelijkheid, Monsieur Levy,’ antwoordde Laurent dankbaar.

‘U bent onze geëerde gast hier in Brazilië en we kunnen het ons niet permitteren dat u Senhor Landowski en de rest van Parijs zou melden dat we hier als heidenen leven,’ zei Levy glimlachend en zijn wenkbrauwen optrekkend.

‘Inderdaad, monsieur. Maar uit wat ik tot nu toe heb gezien, heb ik geconcludeerd dat jullie beschaafder zijn dan wij in Parijs.’

‘Trouwens, is uw eigen beeld ook onbeschadigd aangekomen?’ informeerde Levy.

‘Jazeker. Het is in de haven, en de autoriteiten hebben gezegd dat ze de koper op de hoogte zullen stellen en het bij hem zullen afleveren.’

‘De Aires Cabrals zullen wel op huwelijksreis zijn. Ze zijn gisteren getrouwd.’

Laurent keek Levy ontdaan aan. ‘Is Mademoiselle Izabela gisteren getrouwd?’

‘Ja. De foto stond op de voorpagina van alle kranten. Ze zag er beeldschoon uit. Het was een echte societybruiloft. Het lijkt me dat de dame die voor uw beeld heeft geposeerd het goed voor elkaar heeft.’

Laurents maag draaide zich om toen hij het nieuws hoorde. De ironie van het feit dat Izabela was getrouwd op dezelfde dag dat hij in Rio was aangekomen was bijna ondraaglijk.

‘Goed, ik moet gaan nu. Een goede avond nog, Senhor Brouilly.’

Levy liet hem alleen achter, na hem eraan te hebben herinnerd dat hij hem maandagmiddag om twee uur zou ophalen om hem mee te nemen naar de bouwplaats op de Corcovado. Monica rammelde met pannen in de keuken, waar een heerlijke geur vandaan kwam.

Laurent had behoefte aan iets te drinken en hij pakte een fles Franse wijn uit zijn koffer, ontkurkte hem en ging ermee op het terras zitten. Hij legde zijn voeten op de salontafel, schonk een glas vol en nipte. De smaak van de wijn deed hem onmiddellijk aan thuis denken. Treurend zag hij de zon achter de bergen zakken.

‘Izabela,’ fluisterde hij tegen de lucht, ‘ik ben hier, in je prachtige land. Ik ben hier helemaal naartoe gekomen om jou te vinden, maar nu lijkt het te laat te zijn.’