Hoofdstuk 3
WEERZIEN IN RIO
Door het uitgelopen oponthoud in Monrovia kwam het toestel uit Nederland iets te laat in Rio de Janeiro aan. Roland had het niet zo op vliegtuigen die te laat binnenkwamen, helemaal niet als zijn zusje en zijn zwager aan boord waren. Rusteloos drentelde hij heen en weer. Als het langer ging duren zou hij Lidi moeten bellen en dat deed hij liever niet. Het zou wel zo zijn, dat de gemeenplaats ‘Er gebeuren meer ongelukken met auto’s dan met vliegmachines’ waarheid bevatte, maar Juliet en hij waren hun ouders verloren door een vliegtuigongeluk en Ronald kon er niets aan doen, dat hij sindsdien snel ongerust werd. Ronald, die gewoonlijk niet met besluiten nemen aarzelde, stond nog te overwegen wat hij nu doen zou, want als hij een uur langer wegbleef zonder iets te laten horen, zou zijn vrouw dodelijk ongerust zijn, toen de aankondiging dat het vliegtuig binnen korte tijd zou landen hem van veel zorgen en twijfels bevrijdde. Zijn ogen zochten het luchtruim af en voor korte tijd leek het een droom, dat hij zijn zusje na betrekkelijk korte tijd weer van het vliegveld kwam halen. De eerste keer was Lidi erbij geweest en Juliet had Jacques, waarmee ze nu getrouwd was, aan boord leren kennen. Hem en nog iemand, Marion Dinne. Het was het voorspel geweest van een allesbehalve rustige vakantietijd in Rio. Hij hoopte dat de vakantie deze keer rustiger mocht zijn. Dat het een volstrekt ijdele hoop was, kon hij toen nog niet weten. De DC 8 was intussen geland op het vliegveld Galeao, dat twintig kilometer van het stadscentrum op het Ilha (Eiland) do Governador is gelegen, en na de douaneformaliteiten vlogen broer en zuster elkaar in de armen, stralend van blijdschap. De band tussen die twee was altijd sterk gebleven, ondanks de afstand, vooral na de plotselinge dood van hun ouders, die voor Juliet zo verschrikkelijk moeilijk te verwerken was geweest. Lidi wist hoe veel en hoe vaak Ronald over het jongere zusje in Holland had getobd, ze had er alle begrip voor gehad, want Juliet was zolang ze zich kon heugen haar vriendin geweest.
‘Geweldig dat jullie er zijn! Ik werd al ongerust.’ Ronald schudde zijn zwager uitgebreid de hand. ‘Waardoor had het vliegtuig vertraging?’
‘Door haar!’ merkte Jacques droog op en hij knikte in de richting van zijn vrouw. ‘Ze trekt de avonturen aan alsof ze een magneet is. Het verhaal is te uitgebreid om hier even te vertellen, maar als de ogen van Juliet weer niet wagenwijd open hadden gestaan, zaten we weet-ik-waar-of-eh… we lagen weet-ik-waar, in het allerongunstigste geval.’
‘Juliet, in vredesnaam!’ Ronald zag er zo geschokt uit, dat zijn zuster medelijden met hem kreeg.
‘Juliets radar werkt uitstekend, dat weet je!’ Jacques schoof zijn vrouw en zwager voor zich uit, met de armen om hun schouders. ‘We versperren hier de weg. Kom mee alsjeblieft!’
Juliet had intussen van medereizigers nogal wat groeten en knikjes geïncasseerd. Haar ogen gleden ongeïnteresseerd langs de lange blonde man met de blauwe ogen en het donker gebruinde gezicht, die voortdurend tevergeefs contact met Wia had gezocht. Hij keek kort en intens in hun richting en Jacques voelde het gebaar van weerzin, een lichte huivering, omdat hij zijn hand op Juliets schouder hield.
‘Wat heb je?’ vroeg hij bezorgd. ‘Het lijkt wel alsof je het koud hebt, je huiverde! Toch nog een beetje nerveus door alle spanningen?’
‘Nee, maar die blonde ging voorbij, dezelfde die achter Wia aan zat.’ Juliet haalde de schouders op. ‘Ik vind het om de een of andere reden een vervelende vent… onecht!’
Ze schoten alledrie in de lach om de korte en vrij dwaas klinkende beoordeling van een medepassagier, waar ze overigens geen last van hadden ondervonden. De lange blonde man verdween uit het gezicht. Dat was trouwens de beste manier om het op zichzelf onbelangrijke incident af te doen, hoewel Jacques nog even dacht: ‘Hoe is het nou mogelijk, dat Juliet net doet alsof ze bang is voor een wildvreemde vent, waar ze geen woord mee heeft gewisseld. De hele gebeurtenis in het vliegtuig moet haar dan toch wel meer hebben aangepakt, dan ze bekennen wil.’
Toen ze naar Ronalds wagen liepen, zag Juliet de lange blonde in een van de taxi’s met het rode nummerbord met witte cijfers stappen. Hij wierp zowaar nog een blik in hun richting en deze maal keken Juliet en hij elkaar recht aan. Ze voelde een koude rilling over haar rug lopen en ze wist toch werkelijk niet waarom. Ze kende de man niet en had toch het gevoel, dat ze hem wel eens ergens had gezien maar ze begreep niet waarom ze bang zou moeten zijn voor een vreemde, die ze nooit meer zou ontmoeten en met een gevoel van ontevredenheid over haar reactie keerde ze zich af.
‘Laten we het verhaal van onze avontuurlijke reis maar thuis vertellen,’ zei Juliet timide. ‘Ik wil nu eerst in alle rust Lidi begroeten en de baby bekijken. Daar komen we tenslotte voor.’
Op de een of andere manier zou Lidi wel veranderd zijn, had Juliet gedacht, maar ze vergiste zich.
‘Je bent niets veranderd!’ zei ze spontaan, toen Lidi, slank en een beetje jongensachtig met haar korte haren, haar om de hals vloog.
‘Waarom zou ik veranderd zijn?’ Lidi schudde haar schoonzusje bij de schouders. ‘We hebben elkaar vorig jaar nog gezien. Het is heerlijk om de baby te hebben, maar daardoor ben ik niet opeens veranderd in een plechtige Moeder Kloek! Jullie zijn tamelijk laat, of verbeeld ik me dat?’
Ze waren al pratend in de hal beland, waar Juliet en Jacques uitbundig begroet werden door de trouwe gedienstige, Maria.
‘Het is alsof ik niet weg ben geweest en toch… er liggen werelden tussen toen en nu!’ Juliet keek rond in de enorm grote met smaak gemeubelde kamer met het brede balkon, vanwaar men uitkeek op strand en water. ‘We zijn inderdaad heel laat,’ bevestigde Jacques opnieuw. ‘Mijn vrouw hield het vliegtuig even op. Daar moet je niet te min over denken!’
‘Je meent het?’ Lidi dacht natuurlijk dat het een grapje was en ze lachte hartelijk. ‘Het klinkt goed, Jacques zo trots als jij zegt mijn vrouw. Zonder gekheid, waardoor kwamen jullie zo laat?’
‘Het is geen gekheid,’ zei Juliet bijna ongeduldig. ‘Wanneer is je dochter te bezichtigen?’
‘Over een halfuur. Als we haar nu gaan bekijken wordt ze wakker en is ze niet op haar voordeligst en dat wil ik toch graag. Je krijgt haar straks echt wel in volle glorie te zien. Intussen drinken we eerst een kopje koffie en vertel je me, wat er gebeurd is. Ik brand van nieuwsgierigheid.’ Lidi trok zich niets aan van Juliets verontwaardigde gezicht en glimlachte stralend. ‘Ik ben heus niet zo’n overdreven moeder die een halve zenuwtoeval krijgt als een ander naar haar kind wijst, maar als jij dat kind van ons eenmaal in je handen hebt, krijg ik er waarschijnlijk de eerste tijd geen verstandig woord meer uit, vandaar, zie je!’
Juliet was het er nog niet mee eens, maar ze kon niet tegen de drie anderen op.
‘Nou ja…’ Ze haalde nukkig de schouders op. ‘Vraag het Jacques. Waarom moet ik steeds vertellen, alsof ik de heldin van weet-ik-veel ben! Het lijkt me trouwens, ook al houdt hij zich prima, voor Jacques helemaal niet zo geslaagd, dat hij als politiefunctionaris een vrouw heeft die af en toe op zijn eigen terrein een stap voor hem uitdraaft. Zo voel ik het tenminste en het is de bedoeling helemaal niet.’
‘Ik kan het haar niet uit het hoofd praten,’ zei Jacques met een diepe zucht. ‘Misschien lukt het jullie!’
Juliet…’ Lidi stond op en ging op de leuning van Juliets stoel zitten, met haar arm om de schouder van haar vriendin. ‘Misschien doe ik het wel helemaal verkeerd. Ik wilde het niet voor je bederven. Als je de baby nu wilt zien, ga dan mee. Je bent tenslotte voor haar gekomen en ze is jouw petekind. Dat verhaal kan ook best wachten. Het spijt me, Juliet.’
‘Nee, je had gelijk, Lidi. Laat haar maar rustig haar slaapje doen.’ Juliet meende het oprecht en wees het voorstel niet af omdat ze zich beledigd voelde. ‘Het is eigenlijk ook wel fijn om haar straks op m’n gemak te kunnen bewonderen. Ik zal dus eerst die reisgeschiedenis maar vertellen.’
In uiterst eenvoudige, beknopte woorden, zodat Jacques ieder ogenblik voor de noodzakelijke aanvulling moest zorgen, vertelde ze wat er gebeurd was. ‘De prettige kant van de zaak is, dat we Wia en Vernon als vrienden hebben leren kennen,’ zei Juliet. ‘Ze zijn erg aardig, maar kunnen elkaar niet verdragen.’
‘Nou, die twee nemen we dan wel liefderijk in ons midden op als ze hier gestationeerd worden,’ zei Lidi bijna automatisch. Ze staarde naar het kalme gezichtje van Juliet. ‘Ik vraag me af wat er gebeurd zou zijn als jij niet zo geweldig bijdehand was geweest en als het Wia niet gelukt was om hem op overtuigende manier uit te schakelen.’
‘In ieder geval zou het nogal onprettig zijn geweest,’ zei Jacques laconiek. ‘Wat hij van plan was, bleef onduidelijk en ik geloof niet, dat er een bende achter steekt, hoewel je dat nooit zeker kunt zeggen. Het was allemaal vrij onhandig in elkaar gezet, hij kan ook best geestelijk gestoord zijn geweest, maar zelfs met zo’n klein ding als een Liberty pistool, waarvan de lengte 11,5 centimeter, de breedte 8 en de dikte 3 centimeter is, kun je in een vliegtuig onaangename brokken maken. Het ding paste in de schoenzool en was gewikkeld in Filmshield, een driedubbele laag lood en polyester. Het houdt röntgenstralen tegen. In ieder geval lukte het om hem te elimineren, omdat het een eenmansactie was. De man die hem de schoenen kwam brengen, kan wel een of andere vriend in de misdaad zijn die hem gewoon geholpen heeft. Hoe het ook zij, als hij naar achteren was gelopen en daar de stewardess het pistool op het hoofd had gezet onder bedreiging haar dood te schieten als hij de captain niet voor zijn duistere plannen kon winnen, hadden we al goed fout gezeten.
Bovendien, stel dat hij met dat stuk speelgoed een gaatje in de wand schiet, dan ziet hij zelf de wereld niet levend terug, maar de mensen die in het vliegtuig meereizen evenmin. Zijn beweegredenen horen we dan later nog wel, het is gelukkig goed afgelopen.’
‘Juliet, ik wilde dat je niet altijd tegen alle mogelijke avonturen opliep!’ verzuchtte Ronald eerlijk verontrust. ‘Ik hoop dat het hiermee bekeken is en we een fijne, rustige tijd samen zullen hebben.’
‘Ja, we hebben er in ieder geval een aardige kennismaking aan overgehouden, al ging het nogal overdonderend. Die Wia met haar slaatjes…’ Juliet schoot hartelijk in de lach. ‘De captain had wel gezegd, dat ze hem iets over zijn kleren moest gooien, zodat ze hem naar de pantry konden lokken, maar de slaatjesgooierij was heel afdoende. Ik heb me alleen geërgerd aan een paar lui die zich daarna heel overdreven gedroegen als Wia iets serveerde. Die lui hebben dan mooi op hun neus gekeken toen de captain de zaak even heeft rechtgezet.
Het was een gedenkwaardige reis en Wia had het echt niet gemakkelijk, er was ook een vervelende, arrogante kerel die haar maar liet draven. Een erg opdringerig type, die me om de een of andere reden opviel en helemaal niet sympathiek leek. Je let niet op iedere passagier, dat kan ook niet, maar deze man viel me op en ik mocht hem niet. Ik kende hem niet en toch had ik het gevoel, dat ik hem wel kende. Dat klinkt verwarrend maar ik kan het niet anders uitleggen. Hij maakte een onechte indruk.’
‘Het is maar gelukkig, dat je hem zo duidelijk niet mocht,’ meesmuilde Jacques. ‘Als je hem zo had zitten opnemen omdat je hem sympathiek vond, zou ik waarschijnlijk jaloers worden.’ ‘Wia en ik vonden hem een griezel,’ zei Juliet kortaf.
‘Hoe is het eigenlijk met die Marion Dinne?’ vroeg Ronald. Het was eigenlijk vanzelfsprekend, dat ze allereerst hun gezamenlijke avonturen van de vorige vakantie ophaalden, hoewel Juliet dat niet zo prettig vond.
‘Het was heerlijk om bij jullie te zijn en ik heb Jacques leren kennen, dat vergoedt alles, maar voor de rest leek het op een nachtmerrie.’ Juliet huiverde ondanks de warmte. ‘Die achtervolging tijdens het carnaval vergeet ik natuurlijk niet, maar zodra ik erover praat voel ik telkens weer een vlaag van de waanzinnige angst die ik toen heb ondervonden.’
‘Geen wonder, het was een moordaanslag!’ Ronald boog zich naar Juliet toe en legde zijn hand op haar arm. ‘Daar praten we dan maar liever niet meer over als je erdoor van streek raakt.’
Jacques keek met oplettende ogen naar Juliet. Zo gemakkelijk raakte ze niet van streek, ook door te praten over een meer dan onaangenaam avontuur. ‘Je vroeg ook eigenlijk niet naar die gebeurtenis maar naar Marion,’ hij nam rustig het gesprek over. ‘Ze had zoveel bewijsbare wandaden op haar geweten, dat ze nog steeds vastzit. Juliet wil ook daar weinig over horen.’
Het leek Ronald beter, omwille van de rust van zijn zusje, dat ze niet wist dat Pierre Borini, Marions medeplichtige en volgens velen het brein achter vele misdaden, vrij was. Hoe dat mogelijk was, begreep Ronald niet, maar in dit land was nu eenmaal alles mogelijk en ook dit.
Lidi had intussen de kamer verlaten en nauwelijks tien minuten later ging de deur achter Juliet open en Lidi zei vrolijk: ‘Ik vind dat ze beleefdheidshalve maar eerst naar jou toe moet komen om kennis te maken. Hier is je nicht, peettante, je kunt haar rustig aanpakken want ze is droog!’
Een wit bundeltje, waarboven een lief rond kopje, werd op Juliets schoot gelegd.
‘Oooh…’ fluisterde Juliet en ze verschoot van kleur. Ze was geen kleine kinderen gewend maar met een aangeboren gebaar vouwde ze meteen handig haar arm om de baby heen.
‘Dag… Marie-Juliet!’ Ze knikte tegen het boze babysnoetje, met de rimpel boven het onmogelijk kleine neusje. ‘O, Lidi, ik geloof dat ze wil gaan huilen, ze kijkt me zo lelijk aan, maar het is een schatje! Ongelooflijk lief, zeg eens dag tegen je tante, prul!’
Dat was iets te veel verlangd, want prul zette het prompt op een brullen, ze was door haar moeder iets vroeger uit haar slaapje gehaald en haar maagje knorde, zoals van elke rechtgeaarde gezonde baby. Vijf kleine vingers knelden krachtig om Juliets wijsvinger. Maria kwam met het flesje binnen en Juliet wilde de baby aan Lidi teruggeven.
‘Niets hoor!’ Lidi grinnikte ondeugend. ‘Probeer jij het maar en giet de inhoud van de fles in haar mond en niet in haar hals. Goeie oefening voor later!’
‘Misschien vindt ze het niet prettig…’ aarzelde Juliet, nogal verlegen met vier paar ogen op haar gericht.
‘Het zal haar een zorg zijn, zolang je maar zorgt dat je de fles in de juiste stand houdt.’
Dat lukte aardig, want Marie-Juliet protesteerde niet meer, althans de eerste minuten niet.
‘Beetje lager,’ adviseerde Lidi in alle gemoedsrust. ‘Zo kan ze het niet bijwerken, nee, niet zo laag, want dan gaat ze weer brullen omdat ze niet genoeg binnenkrijgt. Goed zo, Juliet, je bent peettante of je bent het niet!’
‘Wat zou moeder van haar genoten hebben, hè?’ zei Juliet zachtjes. ‘Bij vlagen, als er een aanleiding toe is, zoals nu… komt dat gevoel van heimwee en gemis sterk terug, net zo sterk als in het begin!’
‘Je voelt het aan alsof het pas gisteren was!’ Ronald keek met genegenheid in zijn donkere ogen naar zijn zusje. ‘Maar nu gaan die vlagen van verdriet en verlangen voorbij en in het begin was dat niet zo. Daaraan voel je dan, dat er toch alweer een aantal jaren liggen tussen die onheilsdag en nu. Dat is maar gelukkig ook. Alleen de tijd werkt helend. Voor jou was het nog erger.’
‘Ik ben erg eenzaam geweest, hoe goed tante Ida het ook meende.’ Juliet streek afwezig over het pluizige bolletje van de baby, die ze nu voor de rest van de flessenceremonie toch maar aan haar moeder overreikte. Alsjeblieft, Lidi, ik schijn de juiste stand nog niet gevonden te hebben. Ze wordt er humeurig van, het liefje. Ik zou ook lelijk kijken als mijn eten voortdurend in mijn hals belandde of ik lag lucht te happen.’
‘Ach, ze is wat gewend!’ zei Lidi met een ondeugende blik in de richting van haar man. ‘Ik had laatst een enorme hoofdpijnaanval en Maria was boodschappen gaan doen. Ze zou op tijd terug zijn voor het flesje van onze aanwinst. Ronald was eerder thuis, ging even naar de dochter kijken en kwam helemaal in paniek aan mijn bed staan jammeren, dat dochterlief de wieg uit geurde en kennelijk niet meer prettig lag, wat te begrijpen was. Ze gilde huizenhoog. Ik zei loom en kribbig: Nou, doe haar dan even een schone luier aan, dat is geen kunst. Ik zag, tussen mijn oogharen door, dat mijn Heer Gemaal wit van afgrijzen werd. Als Marie-Juliet, schoon en naar zeep geurend, in zijn armen wordt gelegd, aanbidt hij haar, ja, dan wel…’
‘Heeft hij het toen toch maar gedaan?’ informeerde Jacques, onder algemeen gelach.
‘Nee, dat vond hij te vies!’ zei Lidi droog. ‘Ik geloof dat hij toen wel bewondering heeft gekregen voor Maria en mij, die zulke karweitjes zonder ooggeknipper oplossen. Gelukkig kwam Maria op dat precaire ogenblik binnen, gooide de boodschappen neer en stortte zich op onze spruit om haar te reinigen.’
Ronald was eerlijk genoeg om zich niet te verdedigen, hij vroeg alleen aan Jacques: ‘Jij lacht nou wel zo hard, maar wat zou jij hebben gedaan?’
‘Ach, een politieman schrikt niet zo gauw ergens voor terug,’ plaagde Jacques. ‘Nee, ik zou het karwei, al was het dan niet juichend, hebben geklaard.’
‘Gelukgewenst, Juliet,’ mompelde Lidi ondeugend. ‘Het hindert niet, hoor Ron, ik houd van je zoals je bent, een schat van een man, maar schrikbarend onhandig zodra het woord huishouden valt. Je kunt, bij wijze van spreken, nog geen blad kopjes naar de keuken brengen, zonder het uit je handen te laten vallen.’
‘Ja, zo is hij altijd geweest,’ bevestigde Juliet lachend. ‘Het is maar een geluk, dat je hem, omdat we altijd vriendinnen waren en naast elkaar woonden, deugdelijk hebt meegemaakt. Je wist dat hij beslist geen doe-het-zelver is. Zijn intelligentie is honderd maal groter dan zijn bedrevenheid om karweitjes met zijn handen te verrichten. Op dat gebied is Ron altijd een enorme sufferd geweest. Hij kon wel vertellen hoe iets gemaakt moest worden en wie daarvoor het eerst in aanmerking kwam, maar daar bleef het bij. We hebben destijds heel wat afgelachen en hem ook dikwijls uitgescholden.’
De drie plaagden elkaar genoeglijk en Jacques luisterde stil maar aandachtig. Dit was een deel van het leven van deze drie, dat hij niet had gekend en dat hem, beter dan de vorige keer, leerde hoe hecht de verhouding tussen de drie was. Voor Juliet was Lidi niet zo maar het schoonzusje dat ze tot elke prijs zo aardig moest vinden. Lidi was altijd haar vriendin geweest, ze had van dichtbij de hoogtijdagen en de diepste ellende van het gezin Jaspers meegemaakt. Ze waren met zijn drieën opgegroeid, hadden de oudere broer fiks geplaagd en toch bewonderd en Lidi vond de zorg, de tijd en de aandacht die Ronald aan zijn zusje besteedde vanzelfsprekend. Ze was ook nooit jaloers geweest, omdat de tijd die hij aan Juliet gaf, eigenlijk haar toekwam. Ze had het verschrikkelijk gevonden, dat ze Juliet achter moesten laten bij de oudere tante, die het niet goed vond dat Juliet bij Lidi’s ouders in huis kwam. Juliet keek af en toe eens vragend naar haar man, en dan knikte hij haar geruststellend toe, een warm, hartelijk gebaar. Geniet hier maar van! Ik begrijp het wel en ik ben blij voor jou. Hij legde zijn hand op de hare en ze glimlachte naar hem, een andere, zachtere Juliet, en Lidi, die het zag, wist dat het echt goed was tussen Juliet en haar man. Dit zei haar meer, dan wat voor demonstraties ook en spontaan als ze was zei ze ook meteen: ‘Jacques, ik geloof dat Juliet een beetje bang was dat jij je door onze opgewonden verhalen over een vroeger dat jij niet kent, buitengesloten zou voelen. Dat is toch niet zo, hè? We moesten gewoonweg even bijpraten en als je elkaar bijna nooit ziet, dan glijd je vanzelf naar die gemeenschappelijke jeugdherinneringen toe.’
‘O nee, ik voel me beslist niet buitengesloten. Integendeel, ik vind het prettig om zo, zonder franje, meer van Juliets jeugd te horen, te weten hoe ze was. Als je veel van iemand houdt, dan wil je die persoon steeds beter leren kennen en begrijpen. Ik heb genoten van jullie verhalen, dat verveelt me nooit. Het spijt me alleen, dat ik Juliet niet vroeger heb gekend. De laatste jaren hebben we toch mooi een paar huizen van elkaar gewoond zonder elkaar te kennen.’
‘Nou, ik ben maar blij, dat het zo is gegaan!’ Juliet wreef nadenkend langs haar neus. ‘Je had mij destijds niet aangekeken! Ik was een voor haar uiterlijk totaal onverschillige tiener, niets interesseerde me veel in die tijd. Ik had tante Ida beloofd dat ik opgepoetst op reis zou gaan, om haar zachter te stemmen. Toen vond ik het opeens wel leuk, om er verzorgd uit te zien en ik liep trouwens meteen al tegen Jacques op, in de letterlijke zin van het woord.’ Maria kwam vragen of men aan tafel wilde gaan. De eethoek, in de enorm grote, mooi ingedeelde ruimte, was dicht bij het grote venster. Omdat het vliegtuig laat was aangekomen, werd het nu een late maaltijd. Juliet genoot nog meer van de feestelijke tafel met de roze kaarsen in kristallen kandelaars, de orchideeën die hier geen uitzonderlijke bloemen waren, in de fijne vaasjes en de sfeer van het ongewone, het feestelijke, in tegenwoordigheid van de paar mensen die haar het liefst waren.
‘O, ik heb het zo volmaakt naar mijn zin!’ Ze zei het zo maar, spontaan en heel blij, zeldzame ogenblikken in een mensenleven.
Haar stem zong en haar ogen straalden. Jacques, Ronald en Lidi keken haar aan, met liefde en begrip in hun ogen.
‘Wij denken er ook zo over. Al zijn we dan familie… ik zou een dronk wil wijden aan onze vriendschap en we hopen, dat jullie een fijne tijd zullen hebben!’ Ronald hief zijn glas en ze stemden van harte met zijn toost in.
De kleine uurtjes waren al een behoorlijk eind gevorderd toen er gedacht werd aan slapen gaan, hoewel Juliet blufte dat ze helemaal geen slaap had. Zodra ze op de ruime logeerkamer kwamen, tolde Juliet zo van vermoeidheid en slaap, dat Jacques met zachte spot opmerkte: ‘En dat wilde beweren onvermoeibaar te zijn! Ik geloof dat je het liefst met kleren en al in bed zou duiken.’ Juliet geeuwde en woelde door haar haren. Het resultaat was, dat Juliet sliep toen haar neus het kussen raakte en Jacques huishoudelijk en netjes de op de grond neergesmeten kleren van Juliet opruimde. Volgens hem had Juliet met het laatste restje besef haar nachtkledij achterstevoren over haar hoofd laten glijden, het zag er tenminste nogal ongemakkelijk uit, met zo’n stuk kant tot onder haar kin.
‘Als een blok en helemaal afgedraaid!’ constateerde Jacques.’ Nu ja, het was me het reisje wel, met al die opwinding en het weerzien.’
Juliet had overigens niet zoveel slaap nodig, zodat ze geen gat in de dag sliep en vrij vroeg na een uitgebreid bad, zo fris als een hoentje op het kleine balkon van hun kamer van het uitzicht over strand en zee genoot.
Ze hoorde Jacques in de badkamer vrolijk en vals fluiten en ze grinnikte vermaakt.
Bij het wakker worden had hij haar droevig verweten, dat ze zo vroeg liep rond te spoken.
‘Hoe krijg je het klaar, na een paar uur slaap! Vannacht heb je nota bene alles achter je neergegooid en je nachtgoed achterstevoren aangetrokken en niet eens gevoeld, dat ik je goedenacht heb gekust. Laat mij dan minstens nog wat slapen en doe die gordijnen dicht!’
‘Je komt er maar uit, hoor!’ had Juliet wreed gezegd.’ Ik ben hier niet gekomen om mijn tijd te verslapen! Schiet je op? Het is hier verrukkelijk, zo’n knus balkonnetje met uitzicht op strand en water, vrolijke mensen, vreemd, alsof de hele wereld een en al rust is, terwijl onrecht en geweld zulke onrustbarende vormen aannemen als… als een atoomwolk! Ik bedoel, dat dit hier net een sprookje is!’
‘Ja? Nou, zo rustig was ons vorig verblijf anders niet!’ bromde Jacques op weg naar de badkamer. ‘Het is nog te vroeg in de morgen voor wijsgerige gesprekken. Ik vind dat noodzakelijk en interessant, maar niet om halfacht in de morgen, tot straks!’ Hij trok met een fikse ruk de badkamerdeur dicht en floot tien minuten later het hoogste lied. Juliet was overigens van de klap met de deur niet onder de indruk, ze wist al dat haar dierbare leed aan een ochtendhumeur, dat duurde vanaf het wakker worden tot de duik in bad of onder de douche. Ze reageerde dus, heel laconiek, nooit op prikkelige opmerkingen op deze tijd van de dag. Fris als een hoentje en in de beste stemming verscheen Jacques twintig minuten later op het balkonnetje. Juliet zat met de armen om de knieën gevouwen op de brede stenen rand.
‘Ik wil niet hebben dat je daar zit. Het lijkt me te gevaarlijk.’ Hij sloeg zijn arm om haar heen. ‘Het ziet er uit de verte uit alsof je zo naar beneden kunt vallen. Doe me een plezier en schei daarmee uit. Ik wil je niet kwijt.’
‘Ik zal braaf zijn. Mag ik dan nu wel even blijven zitten? Met jouw arm om me heen kan het geen kwaad.’ Ze maakte het zich gemakkelijk en wreef haar wang tegen de zijne. ‘Goeiemorgen, lieve brombeer en nou niet meer op me mopperen!’
‘Jij hebt me nog nooit werkelijk horen mopperen!’ mompelde Jacques. ‘Dan ben ik verschrikkelijk, weet je dat wel? Dan siddert het bureau. Mag ik dan nu nederig verzoeken om een zoen?’
Na de uitgebreide ochtendceremonie keek Juliet, met haar armen nog om zijn hals, Jacques nadenkend aan: ‘Ik val hier in Rio van de ene herinnering in de andere, weet je nog, hoe woedend je me eens van dat hekje boven de afgrond wegrukte, in de tuin van de Amazatos. Ik weet dus wel, hoe je kunt zijn als je verschrikkelijk kwaad bent. Weet je wat ook zo vreemd is? Toen we het gisteravond even hadden over dat mislukte carnaval had ik het gevoel, dat ik me iets herinneren moest maar het niet kon. Je kunt dat ook hebben met het nadenken over iemands naam die je ontschoten is.’
‘Ik weet het, ik zag je opeens zo diep nadenken maar ik begreep niet waarom. Gisteravond kon ik het je niet meer vragen, ofschoon het me toch bezighield. Ik ben wel tot de ontdekking gekomen dat je in zo’n geval verder komt, als je de zaak resoluut van je afzet. Moeizaam gepeins helpt niet, op een soms heel vreemd ogenblik, wanneer je het niet verwacht of bijna vergeten bent, weet je opeens, wat je je zo graag wilde herinneren.’
Juliet knikte aarzelend en Jacques wist dat haar brein nu eenmaal anders werkte, dat het computertje de feiten bleef schikken en opnieuw instellen. Jacques was er helemaal niet op gesteld dat Juliet zich opnieuw bezig ging houden met de avond die een nachtmerrie voor hen was geweest… de aanslag op Juliets leven in de carnavalsdrukte.
‘Doe me een plezier en probeer het van je af te zetten.’ Jacques’ stem klonk ongewoon kortaf. ‘Ik was er al bang voor, dat het je weer te pakken zou krijgen zodra je hier terugkwam. Ik weet dat het niet gemakkelijk is, Juliet. Ik droom er soms nog van en ik kan je verzekeren, dat het allesbehalve aangenaam is.’
‘Dat heb je me nooit verteld!’ Juliet sloeg haar armen vaster om hem heen en haar ogen kregen een peinzende en toch heel zachte uitdrukking.
‘En ik vroeg me alsmaar af wat voor nachtmerries jou kwelden. Ik schrik dan wakker, omdat jij zo benauwd doet. De eerste keer schrok ik ontzettend maar zodra ik mijn hand op je hoofd legde, sliep je weer rustig verder. Het komt niet zo vaak voor en ik vond het vervelend om je later te gaan vragen waar je het zo te kwaad mee hebt. Ik dacht dat je het dan waarschijnlijk toch niet meer zou weten. Zo zie je maar, hoeveel je nog van elkaar moet leren.’
‘Je hebt niets verkeerd gedaan, integendeel. Wat lief van je, dat je het zo hebt opgevangen, schat! Zie je, ik ben als politieman wel een en ander gewend, maar de machteloosheid van het geval, dat je, op één handgreep na, het meisje dat je dierbaar is, bijna voor je ogen ziet vermoorden zonder bij haar te kunnen komen, dat is een nachtmerrie en die blijft me achtervolgen. Het was erg sinister, zo ongewoon in dat decor van hossende mensen die zich in hun bijna hysterische feestwoede niet bewust waren, wat er tussen hen gebeurde. Zie je, nu praat ik er zelf te veel over. Laten we er mee ophouden.
Jacques zette zijn vrouw met een beslist gebaar op de grond, vergezeld van de waarschuwing, dat ze de eerste de beste keer dat hij haar weer zittend op de balustrade aantrof, ernstige ruzie met hem kon verwachten. Toen ze de zitkamer binnenkwamen, wachtte Lidi hen al op. Ze zat rustig aan de ontbijttafel post te sorteren.
‘Goedemorgen! Goed geslapen in Rio?’ Ze lachte. ‘Koffie? Waarom kijk je zo verbijsterd, Juliet? Ga toch zitten!’
‘Ik vind dit net een sprookje… onwerkelijk…’ Juliet lachte om Lidi’s gezicht.
‘Ja, ik bedoel… beeldschoon royaal appartement, ontbijttafel gedekt op het balkon, het ruisen van de zee, geen rommel in de kamer, geen kindergeschreeuw. Mevrouwtje zit daar in een beeldschone morningdress en sorteert post. Ik vind het net iets uit een dure film. Ik denk dat in ons land zelfs een bewoonster van een enorm riant huis dit niet klaarkrijgt, wegens gebrek aan personeel.’
‘Ja, ik heb mijn parel Maria. De huishoudmachine loopt geolied.’ Lidi fronste de wenkbrauwen. ‘Ik sta daar eigenlijk niet zo bij stil. Je leeft hier anders. Je bedoelt, dat ik misschien wel erg verwend ben?’
‘O, het is geen vorm van kritiek,’ haastte Juliet zich te zeggen. ‘Je bent te reëel om ooit een verwend mirakel te worden. Eerlijk gezegd, dat ben je wel, maar je gedraagt je gelukkig niet zo. Het is hier zo’n mooi, zorgenvrij wereldje rondom jou, maar ik gun het je van harte.’
‘Ik neem het allemaal zoals het komt.’ Lidi schonk koffie in, ze kon heel goed tegen kritiek en was van jongs af gewend om met Juliet over allerlei onderwerpen te bomen. ‘Waar is een mens zeker van? Misschien word ik op een morgen wakker in een land waar revolutie is uitgebroken. Tegenwoordig is alles mogelijk. Ik ben me er heel goed van bewust, dat het hier beslist geen rozengeur en maneschijn is, dat er hier voor mensen die een eigen politieke mening hebben werkelijk geen hemel op aarde bestaat, integendeel. Het lijkt wel, alsof ik niet verder kijk dan m’n neus lang is, maar dan vergis jij je toch. Met Maria, die heel verstandig is en meer weet dan je denken zou, kan ik goed praten. Wat kan ik verder doen? Mijn man werkt hier en ik kan moeilijk zeggen dat ik dan wel in Holland zal blijven. Als je eerlijk wilt zijn, is er in nagenoeg ieder land veel wat je niet zint en waar je het allesbehalve mee eens bent. Wil je consequent zijn, zet dan geen voet binnen een andermans grenzen of doe dat wel en tracht de stukken die je op je weg vindt zo goed mogelijk te lijmen. Ik woon hier en ik kan alleen proberen goed te zijn voor de mensen die ik ontmoet en hoop dan, dat ze ook goed voor mij zullen zijn, met andere woorden, dat ik met mijn vertrouwen niet zwaar de boot in ga. De hele wereld is één groot kruitvat, ik denk heus niet: het is allemaal wel best, zolang het mij niet treft.’
‘Dat weet ik ook wel en ik ben maar blij, dat je er zo over denkt,’ zei Juliet. ‘Er zijn genoeg buitenlanders die alleen de fijne kanten van het leven hier maar zien, het nemen als iets vanzelfsprekends.’
‘Intussen geniet ze geweldig van dit alles!’ besloot Jacques, die soms vergat dat ze niet alleen schoonzussen maar ook doorgewinterde vriendinnen waren, die elkaar alles konden zeggen.
‘O, maar ze mag gerust zeggen wat ze denkt. Juliet is nu eenmaal kritisch,’ troostte Lidi hem. ‘We kennen elkaar ons leven lang en we hebben heel wat afgevochten, gespeeld en later gekletst en gedweept. We zijn nooit zo voorzichtig met wat we elkaar te vertellen hebben, dus maak je niet benauwd over onze conversatie, die je nu natuurlijk meer meemaakt dan vorige keer. Wees maar blij dat je nu hier bent. Als je van hier naar Nederland was gevlogen zou je de pers op je hals hebben gehaald, met die kapinggeschiedenis. Er zal wel een en ander in de kranten thuis staan.’
‘Dan zal tante Ida wel schrikken,’ merkte Juliet op. ‘Ofschoon ze beter kan incasseren sinds ze met Jacques’ moeder bevriend is, zij is namelijk de rust in persoon.’
Op dat ogenblik gaf Marie-Juliet luidkeels te kennen dat zij er ook nog was. Lidi en Juliet draafden naar de kinderkamer en Jacques zakte gemakkelijk onderuit in zijn stoel, nog niet gewend aan het ongewone gevoel dat hij werkelijk niets te doen had.