Hoofdstuk 11
DE ONTVOERING
Wia had de dienst erop zitten en verheugde zich over het prettige gevoel van thuiskomen, wat ze heel anders gevoeld zou hebben als ze alleen in een hotel had gewoond. Het leek haar een onmogelijke opgave om twee maanden alle vrije tijd alleen door te brengen. Dat probleem was opgelost, want prettiger mensen dan de gastvrije Lidi en Ronald kon ze niet treffen, de band was door de omstandigheden snel gegroeid en hecht geworden.
Over een paar uur zou ze Vernon terugzien en daar verlangde ze verschrikkelijk naar, ze had hem gemist en ze verheugde zich op de gezamenlijke reizen die weer zouden komen.
In plezierige gedachten verdiept liep Wia naar een taxi, maar voor ze die bereikt had, stopte een lage blauwe wagen, een man sprong eruit en sloeg zijn arm om haar heen.
‘Wat moet dat!’ Wia wilde zich verschrikt verweren, maar de metalen stem aan haar oor fluisterde: ‘Niets doen, en heel rustig blijven. Kijk even naar binnen; iemand houdt jou onder schot. Je kunt zelf kiezen, maar je eerste schreeuw zal dan meteen je laatste schreeuw zijn. Stap in en snel!’
Wia draaide haar hoofd en zag de loop van een kleine revolver vanaf de hand die van buitenaf niet zichtbaar was, recht omhoog naar haar gericht. De eigenaar van de hand zat, van buitenaf bezien, heel gewoon op zijn plaats. De keiharde koude ogen keken het meisje zonder enige zweem van emotie aan, bruine ogen en donker haar, registreerde haar brein, terwijl ze noodgedwongen zo rustig mogelijk instapte.
‘Ik moet niet tonen dat ik doodsbang ben,’ dacht ze. ‘Ik moet rustig blijven, boven ze staan, het heft in handen houden. Doe alsof het een noodsituatie aan boord is, Wia. Hij zal beslist schieten als ik niet gehoorzaam en ik wil leven, ik wil Vernon terugzien… o, mijn God, help me… hélp me!’
Ze klemde haar tanden op elkaar en sloot haar ogen, niet van plan iets te zeggen voor ze minder beefde en haar hartslag rustiger was geworden.
‘Bruine ogen, bruin haar… toch ken ik hem!’ Ze ging met zo’n ruk rechtop zitten, dat de metalen stem meteen scherp gebood: ‘Zit doodstil, geen ongecontroleerde beweging. Dat kan heel gevaarlijk zijn. Mijn collega schiet prima.’
‘De Plessier… daar achter me zit de Plessier!’ De gedachte flitste door Wia’s hoofd. ‘Hij is het beslist… beheers je, Wia. Doe alsof je niets merkt, probeer rustig te zijn, vooral rustig. Vraag niets, laat ze praten!’
‘Heb je ooit zoiets meegemaakt?’ Wia herkende de stem achter haar, ze klonk wrokkend en cynisch. ‘Onze stewardess vraagt niet eens: Waarom heb je me meegenomen? Dat is haar eer te na! We krijgen je wel aan het praten, schat.’
‘Hou je bek!’ gebood de chauffeur kortaf. ‘Klets niet te veel. Je werkt met anderen samen, laat het initiatief aan anderen over. Je wraakgevoelens moet je maar opzouten tot wij klaar zijn. Is dat begrepen?’
De uitbarsting die Wia verwachtte, bleef uit. Het was voor Wia een bewijs dat De Plessier maar een van de pionnen was en niet de hoofdpersoon, zoals ze aanvankelijk in haar angst en verwarring had gedacht. De auto reed met roekeloze vaart langs smalle paden, die zich voor zover ze het in haar angst nog in zich kon opnemen omhoog slingerden. Deze mannen kenden alle kleine wegen, die aan anderen misschien niet bekend waren. De rit leek zo eindeloos, het was alsof ze zich steeds dieper in het oerwoud boorden en naar de top van de wereld reden. Wia had het besef van tijd verloren. In werkelijkheid hadden ze nog maar een halfuur gereden maar Wia had het gevoel, dat ze al uren op onverantwoorde wijze voortjakkerden, ofschoon ze niemand op de smalle weg tegenkwamen.
Na een halfuur veranderde de situatie. Daar, waar de weg iets breder werd, stond een lage zwarte sportwagen geparkeerd, de wagen die voor Wia een nachtmerrie betekende.
‘Overstappen!’ gebood De Plessier. ‘Geen onzin uithalen, instappen, zei ik.’
Hij had de snelle blik van Wia naar de steile afgrond gezien. Ze overwoog een ogenblik of ze maar niet meteen springen zou, want wat stond haar allemaal nog te wachten? Het ogenblik van wanhoop dreef voorbij als een nevelwolk. Zo snel moest ze het toch niet opgeven! Ze wilde Vernon terugzien en dat moest haar moed geven om door te zetten, te proberen kalm te blijven en zuinig te zijn met haar reserves aan moed en kracht. Tenslotte koos men een stewardess niet alleen omdat ze er leuk uitzag en goed voor gastvrouw kon spelen, maar toch zeker ook, omdat men van haar verwachtte dat ze de rust en de kracht zou hebben om noodsituaties de baas te blijven, voor zover in haar vermogen lag.
De man in de donkere sportwagen was niemand minder dan Pierre Borini. Hij wenkte De Plessier dat hij achterin moest stappen.
‘En jij voorin, naast mij.’ Wia gehoorzaamde, op de een of andere manier kon ze Borini beter verdragen dan De Plessier. Misschien kwam dat, omdat ze onmiddellijk zag dat ze op Borini als aantrekkelijke jonge vrouw geen indruk maakte, wat tot haar grote angst met De Plessier anders was. Als ze De Plessier de ontvoering alleen hadden laten uitvoeren, zou haar leed helemaal niet meer te overzien zijn geweest, terwijl het Borini beslist niet om haar te doen was. Dat ze dichter dan ooit bij de ontraadseling van het geheim stond, waarom zij en Juliet en haar familie vanaf het begin waren geterroriseerd, begreep ze op het ogenblik dat ze Borini had gezien. De vraag ‘waar gaan we heen?’ die haar al honderd maal op de lippen had gezweefd, uitte ze toch niet. Ze voelde als het ware aan, dat ze op die kreet wachtten en het vreemd vonden dat ze niets vroeg. Bovendien wist ze, dat ze er geen antwoord op zouden geven en er een stukje van haar reserves zou afbrokkelen, zodra ze toegaf aan de wurgende angst.
‘Ze wil helemaal niet weten waar we heen gaan!’ teemde De Plessier, die het nu opnieuw probeerde. Zijn eerste metgezel was immers meteen in zijn blauwe wagen verdwenen, nadat hij snel en handig de steven had gekeerd op de smalle weg.
Pierre Borini zei niets en daarom ging De Plessier door met treiteren: ‘Prettig zo’n ritje door de bergen, nietwaar? Ik begrijp wel, dat ons gezelschap je niet zo lief is. Kun je je mond niet opendoen, stommeling?’
‘Hou je kalm!’ gebood Borini autoritair. ‘Jij bent hier niet om de straffen uit te delen, evenmin om met de ontvoerde te spreken. Dat doe ik wel, als ik de tijd daarvoor gekomen acht. Denk daar heel goed aan! Je persoonlijke gevoelens interesseren me totaal niet.’
Weer zweeg De Plessier en Wia helde steeds meer tot het denkbeeld over, dat De Plessier in werkelijkheid heel weinig in de melk te brokken had. ‘Als ik vraag waarheen we gaan, krijg ik toch geen eerlijk antwoord.’ Wia wendde zich zo kalm als haar mogelijk was tot Borini. ‘Waarom zou ik dan iets vragen? Ergens diep in de bergen… maar dat zie ik zelf ook wel. De rest moet ik afwachten, nietwaar?’
‘Inderdaad,’ zei Borini kortaf.
Een korter gesprek in zulke benarde omstandigheden was nauwelijks mogelijk.
Een angstig gillende en trappende gevangene die met geweld in bedwang gehouden moest worden, was deze stewardess beslist niet, dacht Borini grimmig.
Ze had stijl en verstand, dat viel niet te ontkennen. Marion Dinne had ook diezelfde uitrusting meegekregen, maar ze was er niet ver mee gekomen. Zijn gezicht werd nog grimmiger en hij nam de bocht zo kort, dat Wia een gil smoorde en zich meteen afvroeg of het pistool daar achter haar niet per ongeluk af kon gaan bij dergelijke ongecontroleerde bewegingen. In het geheel hadden ze anderhalf uur gereden, in Wia’s gevoel kwam er geen einde aan de tocht en moesten ze intussen de buitenkant van de wereld bereikt hebben, tot de wagen onverwachts in het struikgewas stopte. De kleine houten bungalow zag er niet onaardig uit en was gelegen in een enorme tuin, waar de orchideeën in vele soorten in ongebonden vrijheid bloeiden en de kromme stam van de dikke boom boven een kleine vijver doorboog onder een vracht van de mooie maar parasietachtige bromelia’s. Het geheel deed wat haveloos en oneindig eenzaam aan, wat het dan ook was.
‘Naar binnen!’ gebood De Plessier, nog steeds opzichtig gewapend met het pistool.
‘Houd dat ding iets minder opzichtig vast, man. Ze kan hier nergens heen. Bovendien zouden we haar onmiddellijk terugvinden.’ Borini trok spottend zijn mondhoeken naar beneden. ‘Je bent de Grote Held niet.’
‘Barst… laat niet zo voelen dat jij de leider bent. Ik haat dat commanderen van jou!’ snauwde De Plessier rood van woede terug.
‘Ja, maar in de rangorde tussen jou en mij is nogal verschil,’ zei Borini verveeld. ‘Geen grapjes alsjeblieft. Met pistooltjes spelen kan ik ook en nog beter dan jij.’
‘Ik ben er alleen om jullie vuile karweitjes op te knappen!’ snauwde De Plessier.
‘Wees daar dan gelukkig mee,’ besloot Borini. ‘En houd je mond dicht.’ Wia kon het Portugees niet verstaan, ze maakte alleen uit de toon op dat ze ruzie hadden en ze overwoog, dat het misschien niet zo slecht was als ze samen onenigheid kregen. Voorlopig werd ze opgesloten in een kleine slaapkamer. Het enige raam bood geen mogelijkheid tot vluchten, aangezien er gesloten houten luiken voor zaten. Toen de deur achter haar in het slot werd gedraaid, liet Wia zich slap neervallen in de enige stoel die het kamertje rijk was, ze verborg haar gezicht in de handen. Het was een ogenblik van totale uitputting. Het liefst had ze geschreeuwd en gehuild, op de deur gebonsd of gesmeekt om haar vrij te laten uit haar gevangenis in het bos, maar haar laatste restje zelfbeheersing weerhield haar van die onnutte handelwijze.
‘Breek je reserves niet af, kind, hou je goed! Als de stop van de fles schiet ben je nergens meer!’ Het was alsof er een vreemde tegen haar praatte, iemand die zijzelf was en die toch tegenover haar stond en haar moed insprak. ‘Je wilt Vernon terugzien en zeggen hoeveel je van hem houdt, je wilt iedereen terugzien, je wilt leven… hou jezelf onder controle! Later mag je huilen als er dan nog tijd is, nu niet! Bewaar je verstand. Huilen helpt niets, schreeuwen nog minder, denk ik.’
Ze liet haar handen zakken en keek het kleine vertrek door. Boven het raam werkte een ventilator en dat was ook wel nodig. De paniekstemming wilde terugkomen, toen ze inzag hoe volslagen hopeloos de situatie was, maar ze beheerste zich met moeite en klemde haar handen tot vuisten.
‘Eén traan en je bent verloren… doe het niet… doe het niet, Wia!’ Ze leunde achterover in haar stoel, zonder zich te kunnen ontspannen.
Van alles wat zich had afgespeeld wist natuurlijk niemand iets en Juliet en Lidi hadden de tijd vergeten, evenals Jacques, die een boeiend boek had. Ze keken dan ook vreemd op toen Ronald binnenkwam.
‘Hé, zo laat is het toch nog niet of ben jij zo vroeg?’ Lidi raadpleegde haar horloge, dat stilstond.
‘Nou, ik ben gewoon op tijd. Hebben jullie zo zitten babbelen?’
‘Ja, maar…’ Lidi keek onaangenaam verrast de kleine kring rond. ‘Maar als het vijf uur is, dan had Wia er toch allang moeten zijn? Ze heeft duidelijk gezegd: ‘Om halfvier ben ik thuis.’ Vernon zou tegen vijf uur komen.’
Het bleef even heel stil, toen zei Jacques kalmerend: ‘Nu, misschien heeft Vernon haar opgewacht en zijn ze samen uit.’
‘Onzin!’ viel Juliet heftig uit. ‘Zoiets zou Wia niet doen. Ze zou dan minstens even gebeld hebben en er is geen telefoon gegaan, buiten enkele kennissen die belden voor een afspraak. Ik vind het maar vreemd!’
‘Er zal toch niets… ach nee!’ Ronald greep vastbesloten het telefoonboek. ‘Even bellen of het vliegtuig binnen is, dan kunnen we verder zien.’
Hij belde, stelde zijn vraag en luisterde even. Ze zagen zijn gezicht betrekken. ‘Ja, dank u… dank u. Goedemiddag!’ Hij verbrak het gesprek en keek in vier verontruste gezichten, want Maria, die de tafel dekte, stond ook naar hem te kijken.
‘Ja, of jullie nou allemaal kijken… daar schieten we niets mee op!’ Het was hoogst ongewoon dat de kalme Ronald zo onredelijk uitviel. ‘De vraag is, waar hangt Wia uit? Ik zou me niet ongerust maken over iemand die volwassen is en wel op zichzelf kan passen, wanneer de omstandigheden niet zo abnormaal waren als ze de laatste week zijn geweest.’
‘Nou, misschien is ze dan toch met Vernon mee en belt ze dadelijk.’ Juliets stem klonk aarzelend.
Op dat ogenblik werd er gebeld. Maria opende de deur en Vernon kwam binnen. Ze staarden hem allemaal aan, voorlopig zonder een woord te zeggen. ‘Wat is er?’ vroeg hij onmiddellijk ongerust omdat hij Wia niet zag. ‘Waarom kijken jullie me allemaal zo verschrikt aan? Waar is Wia? Er is toch niets met Wia?’
‘Ik wou dat ik het wist,’ zei Ronald somber. ‘Ze had allang thuis moeten zijn, dus dachten we dat ze misschien later was aangekomen. Dat bleek niet het geval te zijn. We stonden er net over te praten dat jij haar misschien had opgehaald en nu sta jij voor onze neus… zonder Wia.’
Ze hadden nog maar zelden iemand zo wit zien worden als Vernon, bij zijn gebruinde huid gaf het de indruk van een ziekelijk geel.
‘Waar kan ze dan zijn! Ik heb haar niet gezien, ik…’ Hij wreef met zijn hand over zijn ogen en dan door zijn haar, een vreemd, wanhopig gebaar. ‘Heeft ze werkelijk niet gebeld? Heeft Maria de boodschap misschien verkeerd begrepen?’
‘Nee, ze heeft niet gebeld.’ Lidi vond het vreselijk dat ze hem het sprankje hoop moest ontnemen. ‘We moeten de zaak onder de ogen zien, Vernon. We vinden het allemaal ongewoon. Bel jij om te beginnen je hotel en vraag of er soms een boodschap voor je is binnengekomen.’
Nadat Vernon tot twee keer toe het nummer verkeerd had gedraaid, kreeg hij de receptie aan de telefoon en ontving hij het ontmoedigende bericht dat er werkelijk geen boodschap voor hem was binnengekomen, er had niemand naar hem gevraagd, en dat was het dan!
Juliet koesterde nog steeds de hoop dat de nachtmerrie voorbij zou gaan, dat er gebeld zou worden en Wia, verbaasd en glimlachend zou roepen: ‘Maar lieve mensen, er is immers niets aan de hand! Ik wist niet dat jullie zo ongerust zouden zijn.’
Een redenering die geen stand hield, want Wia wist heel goed, dat ze in de gegeven omstandigheden wel ongerust zouden zijn en ze was veel te attent om zonder meer weg te blijven, vooral omdat ze wist dat Vernon zou komen. Juliet was nog maar jong, te jong om al vaak diepe wanhoop op het gezicht van een mens te hebben gezien. O ja, de wanhoop van hongerende mensen of de wanhoop van vervolgden, ze kende het, zoals ieder mens van de tv en dat bewoog een mens met gevoel voor medemensen om te helpen waar het mogelijk was en Juliet had zich, zoals ontelbaar veel mensen afgevraagd: Ja, we helpen nou wel, maar verandert het werkelijk iets aan de ellendige situatie van die mensen of gaat al onze hulp de doofpot in? De wanhoop van mens tot mens had Juliet nog maar één keer zelf gevoeld. Het sterven van haar ouders was plotseling geweest en haar wanhoop onpeilbaar. Dezelfde wanhoop over het lot van mensen die je lief zijn, zag ze nu op het gezicht van Vernon. De zorgeloos lijkende Vernon bestond eenvoudigweg niet meer. Dat hij tot diep in zijn hart geraakt was nu het om Wia ging en hij meteen het ergste dacht, bleek duidelijk.
‘Vernon!’ Ze deed een stap vooruit en greep hem bij zijn arm, haar stem klonk dringend. ‘Kijk niet zo verschrikkelijk ontredderd.’
‘Zo voel ik me.’ Hij keek Juliet aan zonder haar te zien. ‘Ik kan Wia niet missen. Zolang ik haar ken is ze altijd ergens op de achtergrond van mijn gedachten geweest en nu… juist nu het goed zou worden, gebeurt dit, want er is wat gebeurd, dat voel ik.’
‘Laten we niet domweg gaan zitten wachten,’ stelde Ronald voor. ‘Een van ons kan naar het vliegveld rijden, jij of ik, Jacques?’
‘Ja, laat mij meegaan,’ viel Vernon hem haastig in de rede. ‘Ik moet iets doen. Van alleen maar wachten word ik gek. Er is daar op het vliegveld een taxichauffeur, waarmee Wia en ik, toen we vorige keer samen terugkwamen, uitgebreid hebben gepraat omdat hij een familielid in Amsterdam heeft wonen. Emotioneel als de mensen hier zo gauw kunnen zijn, vond hij het feit dat ik de winkel van zijn Hollandse zwager kende, iets dat hem tot tranen toe roerde. Hij kon maar geen afscheid nemen. Als hij Wia vanmiddag heeft gezien, herinnert hij het zich beslist. Kom nou mee, Jacques!’
Zijn angst en ongeduld dreven hem telkens zo voor Jacques uit, dat deze hem ten slotte stevig bij zijn arm pakte en streng zei: ‘Als je helpen wilt, blijf dan kalm en doe of zeg niets onbekookts. Ik weet nu nog niet wat het beste is, wel of niet alarm slaan.’
‘Het kan me allemaal geen barst schelen!’ viel Vernon heftig uit. ‘Jij kunt het nuchter beoordelen misschien, ik niet. Het enige wat voor mij geldt is dit: Ik wil Wia terug en hoe groot denk je, dat die kans is als ze in handen van die misdadigers is gevallen? Maak me niets wijs!’
‘Nou moet je eens goed luisteren, Vernon.’ Jacques’ stem klonk tamelijk grimmig, hij bleef strak op de weg kijken terwijl hij de auto met vaste hand over de weg joeg. ‘Je zult je kracht en je zelfbeheersing misschien nog hard nodig hebben. Ik houd van Juliet en ik weet dus hoe jij je voelt nu Wia van je is weggerukt en denk je, dat wij allemaal, die je nog maar enkele dagen geleden voor een enorm onheil hebt behoed, niet alles zouden willen doen om te zorgen, dat je Wia terugkrijgt? Nou dan! Bewaar de moed en hol ook niet voor ons uit, blijf in vredesnaam reëel, Vernon.’
‘Je hebt gelijk, maar ik moest het verwerken op mijn manier. Opstandigheid en drift helpen natuurlijk ook geen barst.’ Hij wachtte even en vond verder geen woorden. Het bleven immers alleen maar woorden en Jacques begreep hem ook zo wel. Ze hadden in zoverre geluk, dat Vernon de bewuste taxichauffeur onmiddellijk zag. De man begroette hem als een weergevonden vriend.
‘Ik dacht eerst, dat u het was die de aardige stewardess vanmiddag kwam halen!’ Hij keek Vernon een beetje verdrietig aan. ‘Maar nee, hoor. Ik zag gauw genoeg dat u het niet was. Zij was op weg naar mijn wagen, dat weet ik zeker. Waar die blauwe wagen vandaan kwam, weet ik niet. Zij stapte, na een kort gesprek, wel kalm in maar ik geloof niet, dat ze graag ging. Achter in de wagen zat nog een vent, een donkere vent. Als u me nou vraagt, waarom ik u dat uitgebreid vertel, zeg ik alleen maar, dat ik er al de hele middag mee heb rondgelopen: Wat moet ik doen? Het leek me nou niet bepaald een prettige ontmoeting, weet u, maar ja… je kunt geen herrie gaan maken, omdat een meisje onverwachts in een auto stapt. Het zat me gewoonweg niet lekker en hier is het nummer van de wagen. Is er… eh… is er iets met het meisje gebeurd?’
Jacques was geweldig dankbaar voor deze tip en hij gaf dan ook na enige aarzeling toe: ‘We weten het niet maar ze is in ieder geval nog niet thuis en we maakten ons ongerust. Het hoeft natuurlijk niets te betekenen en ik geloof dat het beter is, als u er voorlopig over zwijgt. Ja, misschien is dat beter voor haar.’
‘Als het nodig is kan ik goed zwijgen, dat moet ik wel in mijn beroep,’ merkte de taxichauffeur op en hij keek medelijdend naar Vernon.
‘Als er wat mis is, kunt u er zeker van zijn, dat het een gestolen wagen is en dat hij ergens langs de straat staat!’ voegde hij toe aan zijn beschrijving van wagen en inzittenden. ‘Ik hoop dat ik gauw iets goeds van u hoor.’
‘Als er iets te melden is, hoort u het beslist,’ beloofde Jacques.’ Kom mee, Vernon.’
‘Zie je wel, dat ze haar te pakken hebben!’ zei Vernon schor, toen ze op weg naar huis waren. ‘Ik ben niet voor niets steeds ongerust geweest. Jacques, die kerel die haar aansprak, was dat die Borini? Kon je hem herkennen uit die beschrijving?’
‘Nee, beslist niet. Bornini is klein en tenger, maar hij kan wel achter de ontvoering zitten. Ik neem aan, dat er een sterke bedreiging is geuit om Wia te laten instappen en de man achterin kan misschien De Plessier zijn geweest. ‘Nee, hij was immers niet blond, eerder uitgesproken donker, zei onze vriend.’
Vernon keek Jacques verwonderd aan, er klonk een licht verwijt in zijn stem: ‘Je hebt toch wel goed geluisterd? Blond of zwart is nogal een groot verschil.’
Jacques liet het maar zo. Het leek hem voor Vernon niet zo rustgevend als hij hoorde, dat Juliet in De Plessier de achtervolger van het carnaval had menen te herkennen. Jammer genoeg kon Juliet dat niet weten. Ze hadden in de grootste spanning op hun terugkomst gewacht. Niemand had trek in eten en met een gebaar van afkeer vroeg Lidi aan Maria of ze de tafel af wilde ruimen, ze kon momenteel geen eten zien en Ronald aanvaardde ongeïnteresseerd een kop soep, omdat hij helemaal nog niets gegeten had, zelfs geen koffie had gedronken. De soep werd overigens ook vergeten, toen Jacques en Vernon binnenkwamen. Vernon bleek en terneergeslagen en Jacques, die leunend tegen de deur het verhaal deed, het vreemde was, dat ze allemaal stonden. Het illustreerde hun onrustige en onzekere stemming.
‘Misschien was die man achter in de wagen De Plessier!’ Jacques probeerde zijn vrouw nog een wenk te geven maar het vooruit denken, waarin Juliet uitblonk, ontbrak deze keer in de angst en opwinding, die het gevolg waren van Wia’s ontvoering.
‘Ja, dat zei Jacques ook al.’ Vernon keek op, hij taxeerde de twijfel en spijt op Juliets sprekende gezicht toen ze, te laat overigens, aan Jacques’ gezicht zag dat ze haar mond voorbij had gepraat. Ze begreep plotseling, waarom ze beter haar mond had kunnen houden. Nu was het te laat. Vernon verdroeg gewoonweg geen gedraai in deze omstandigheden.
‘Het kan De Plessier wel geweest zijn, Vernon,’ zei ze zo rustig mogelijk. ‘Ik dacht altijd al, dat ik De Plessier ergens van kende. Ik kwam hem tegen en ik meende dat het deze keer toeval was maar ik herkende hem als de achtervolger van het carnaval. Volgens ons is zijn haar geverfd geweest en droeg hij blauwe contactlenzen. Het duurde lang… te lang, voor ik daar doorheen kon kijken.’
‘Je was al die tijd doodsbang voor hem!’ Vernon overzag natuurlijk onmiddellijk de consequenties van die bekentenis. ‘Luister, Jacques, jij hebt in dit land geen bevoegdheid. Ga naar de politie, we kunnen dit niet…’
Op dat ogenblik rinkelde de telefoon en een ogenblik stonden ze allemaal bewegingloos, toen deed Ronald een sprong naar het toestel. Nadat hij zich gemeld had antwoordde een metalen stem: ‘Een van uw huisgenoten is bij ons. Doe niets, waarschuw geen politie voor u het bandje hebt beluisterd, dat u kunt afhalen bij de receptie van het hotel waar Vernon Demey logeert. Navragen heeft geen zin, de kleine jongen die het op ons verzoek heeft afgegeven is allang weer verdwenen tussen de duizenden kleine jongens in Rio die er precies zo uitzien.’
Daarna werd zonder meer het eenzijdige gesprek beëindigd.
‘Vernon, bij de receptie van je hotel ligt een bandje. Vraag verder niets, haal het op en kom er mee hier.’ Ronald keek naar Jacques en schudde zijn hoofd. ‘Uit de stem, die erg metaalachtig klonk, was niets op te maken. Een ingeblikte stem, met geluidseffecten veranderd tot een sinister hol geluid.’
‘Nou, laten we het gaan halen!’ Vernon was al bij de deur, gevolgd door Jacques.
Wia had, na de eerste uren van haar gevangenschap, iets te eten gekregen. De broodjes had ze bewaard omdat ze geen trek had maar de koffie had ze gretig opgedronken. Ze had verschrikkelijke hoofdpijn maar ze wilde niets innemen waardoor ze doezelig zou kunnen worden. Zolang ze haar volstrekt met rust lieten kon ze het nog wel uithouden, maar ze hadden haar natuurlijk met een zeer bepaald doel ontvoerd en Wia had alle mogelijkheden gerangschikt en weer door elkaar gegooid. Toen de deur onverwacht openging schrok ze heftig. ‘Ga maar mee. Je moet bij Borini komen.’ De Plessier legde zijn hand op haar schouder en glimlachte veelbelovend. ‘Vanavond heeft hij het voor het zeggen maar als ik morgenavond wacht heb, kunnen we het ons saampjes gezellig maken, niet waar, lief kind?’
‘Ik ben je lief kind niet en hou je handen thuis!’ Haar stem klonk nerveus en schoot hoog uit.
Onmiddellijk werd de deur van de zitkamer opengegooid, Borini stond op de drempel.
‘Laat ’m met zijn handen van me afblijven!’ Wia wendde zich tot Borini. ‘Laat me niet met hem alleen. Hij heeft beloofd, dat hij het morgenavond gezellig zou maken en ik ben niet zo onnozel, dat ik niet begrijp waar hij al een tijd op uit is, buiten dit ontvoeringplan. Laat ’m z’n handen thuishouden. Zo ben jij tenminste niet!’
‘Hou je kalm!’ gebood Borini scherp. ‘En stel je niet aan. Ik heb je niet laten ontvoeren voor de pretjes van mijn… eh… ondergeschikte.’
De blik in De Plessiers richting was zo koud en zo hypnotiserend als die van een slang.
‘Als je hier niet levend vandaan komt, Geerlings, is dat niet mijn schuld.’ Borini zorgde er altijd wel voor, dat hij ook zijn ondergeschikte in het vizier hield. De Plessier was de domme kracht en Borini het brein, dat stond vast, maar sinds Borini wist dat het De Plessier om Wia te doen was, bleef hij op zijn hoede.
‘Ik vind je nou niet bepaald sympathiek, Geerlings.’ De koele ogen gleden naar Wia. ‘Je kunt erbij gaan zitten. Nee, ik vind je niet zo sympathiek omdat je zo nodig naar de inblazingen van Juliet Jaspers… of hoe heet ze… Juliet de Bruine moest luisteren in het vliegtuig. Juliet de Bruine-Jaspers.’ Zijn stem droop nu van venijn en Wia constateerde, dat ze tenminste geluk had dat ze Juliet niet was want dan gaf ze geen cruzeiro voor haar leven.
‘Heb… heb je zo’n hekel aan Juliet?’ vroeg ze zo rustig, dat hij eerder verwonderd dan kwaad keek.
‘Ik heb weinig reden om haar niet te haten.’ Het klonk zo snijdend en zo fanatiek, dat Wia koude rillingen over haar rug voelde glijden.
Ja, daarom was Borini op het kerkplein op Juliet ingereden, met voorbijzien van het kind en Vernon, die mede de dupe zouden zijn geworden. Van de twee die haar opgesloten hielden had ze misschien momenteel minder van Borini te vrezen dan van De Plessier, maar ze had te doen met een paar keiharde misdadigers, die haar heus niet zouden sparen als ze haar kwijt wilden. Juliet had al verschillende malen getoond, dat ze Borini de baas was, ze had zijn plannen altijd gedwarsboomd en had meestal doorzien wat hij van plan was. Er werd van Wia geëist, dat ze een zeer korte boodschap in het Engels op een bandje sprak. Dat wilde ze ook wel graag, ze zouden dan tenminste weten, dat ze in handen van de ontvoerders was en nog leefde. Haar hersens functioneerden op topsnelheid. Voor alles leek het haar belangrijk om Juliet te waarschuwen en met blanke onschuld op haar gezichtje wendde ze zich tot Borini: ‘Ik praat gewoonlijk geen Engels met mijn vrienden. Stel, dat ze mijn stem niet herkennen. Zou het niet beter zijn als ik… eh… nou, bijvoorbeeld de naam van mijn vriendin noem, Juliet. Wat kan het u schelen, als het maar helpt. Kwaad kan het toch ook niet! Of wilt u dat ik een andere naam noem?’ Dat was een afleidingsmanoeuvre en ze bad dat Borini erin zou lopen. Pierre overwoog het voorstel en haalde de schouders op. ‘Misschien heb je gelijk. Je kunt die naam noemen, maar verder geen woord privé.’
Wia las de wel zeer korte tekst, met de simpele bijvoeging van Juliets naam en hoopte, dat iemand zo intelligent zou blijken te zijn de boodschap te begrijpen. Meer kon ze niet doen.
Het uren later door de familie haastig opgehaalde bandje bracht hun door zijn abrupte kortheid aanvankelijk niets dan teleurstelling.
‘Er staat geen aanwijzing op, alleen dat we rustig moeten zijn en wachten!’ barstte Vernon geëmotioneerd uit. ‘Nu hebben we dat bandje al tien keer gedraaid. Ik word er ziek van. Het is natuurlijk ook de bedoeling ons klein te krijgen.’
‘Toch klinkt Wia’s stem echt rustig.’ Jacques bekeek nadenkend de kring gespannen gezichten. ‘Niet alsof ze met een revolver in haar hals prikken. Wia’s stem klinkt zo rustig, alsof ze er meer mee bedoelde. Willen jullie alsjeblieft nu de eerste emotie voorbij is nog eens intens luisteren.’
Opnieuw werd het doodstil en klonk Wia’s stem, onwaarschijnlijk koel en beheerst. ‘Here is Wia. Please, be quiet till the next message that will arrive very soon. I’m in danger, take care Juliet.’
‘Maar waarom zegt ze in vredesnaam Juliet?’ vroeg Vernon. ‘Ze had net zo goed mijn naam of een van de anderen kunnen noemen. Je zou bijna denken, dat Juliet een speciale betekenis heeft.’
‘Ja, natuurlijk! Dat is de sleutel.’ Juliet greep haar man bij de arm. ‘Ik weet het en als je goed luistert, hoor je het misschien ook.’
Ze drukte de toets van de bandrecorder neer. ‘Na de gladde tekst, die er zo vlot uitkomt, stokt ze na I’m even voor ze in danger zegt, terwijl ze aan take care mijn naam als het ware vastplakt, zonder het monotone in haar stem ook maar één seconde te veranderen.’
‘Je bedoelt, dat ze achter I’m graag nog iets had willen zeggen, bijvoorbeeld and you are. Ze kon moeilijk zeggen WE ARE in danger, maar ‘take care Juliet’ betekent niet minder dan dat ze zegt: Wees voorzichtig Juliet. Hoe ze het klaargespeeld heeft om jouw naam te mogen noemen is momenteel haar geheim.’
Jacques zette de bandrecorder af. ‘Wia kan dus gelukkig nog rustig en scherp denken, ze is niet in paniek.’
‘Ik zou er nooit op gekomen zijn,’ bekende Lidi.
‘O jawel, nood leert bidden.’ Jacques nam het bandje uit de recorder en duwde de stripjes aan de onderkant door, zodat het korte document niet per ongeluk kon worden uitgewist. ‘Juliet heeft voorlopig streng huisarrest. Eén ontvoering is meer dan genoeg en als ze Juliet te pakken krijgen, blijft het daar niet bij. Heb je me goed begrepen, Juliet?’
Tegen deze autoritaire vreemde, helemaal de politiefunctionaris, kon Juliet eenvoudigweg niet op. Het was dan ronduit gehoorzamen geblazen of ernstig ongenoegen krijgen.
‘Ja, ik zou trouwens niet willen dat Wia’s moeizame boodschap voor niets geweest zou zijn.’ Zo hield Juliet de eer toch nog een beetje aan zichzelf en Jacques schudde met een prettwinkeling in zijn ogen het wijze hoofd.
‘Maar wat moeten we nou doen?’ stoof Vernon ongeduldig op. ‘Juliet is veilig en Wia niet. Waarschuw je de politie, ja of nee? Het kan mij allemaal niets schelen, als Wia maar ongedeerd terugkomt en liefst zo snel mogelijk.’
Lidi keek met medelijden in haar ogen naar Vernon. Hij zag er zo gekweld uit en hij wist werkelijk niet meer waar hij het zoeken moest, juist omdat hij helemaal niets kon doen dan domweg wachten, zenuwslopend wachten. ‘Vernon, we mogen jou en Wia verschrikkelijk graag en we hebben allemaal ook nog een heleboel aan jou te danken. Geloof maar, dat niemand onverschillig is en dat we allemaal doen wat we kunnen, maar… we kunnen helaas niets doen, alleen maar wachten.’ Ze hield hem een kop koffie voor. ‘Schiet op! Drink die koffie en eet deze sandwich, voor je volledig ineenstort.’
Juliet zat met gefronste wenkbrauwen en staarde naar de beige tegelvloer, waarvan ze onderhand ieder nerfje kon natekenen, ook als ze er niet meer naar keek. Wat moest ze zich herinneren? Door de spanning en de drukte van de stemmen, het draaien van het bandje en alle emoties kon ze zich niet concentreren. Dat ergerde haar verschrikkelijk omdat het wel eens belangrijk zou kunnen zijn. Ze schrok op toen Maria naast haar bleef staan en haar smekend aankeek.
‘Weet u echt niets?’ vroeg ze zachtjes.
‘Moet ik dan iets weten?’ vroeg Juliet half geërgerd, half geamuseerd.
‘Ja,’ bevestigde Maria ernstig.’ Ik weet dat u iets weet maar dat u niet weet wat u weet.’
De anderen hadden ook geluisterd en ondanks alle ellende glimlachte iedereen, alleen Vernon vond het niet leuk, maar hij had op dit ogenblik totaal geen gevoel voor humor en niemand nam het hem kwalijk.
‘Herinner je dan maar gauw wat je weten moet!’ verzuchtte hij. ‘O, ik wou dat ik een eind kon gaan wandelen! Van dat zitten en wachten en niets doen word ik…
‘Ik weet het weer!’ Iedereen keek naar Juliet, die zenuwachtig begon te lachen om die volstrekte aandacht. ‘Ik… eh… ik zat alsmaar naar de grond te staren en me ieder woord van Wia in het geheugen te halen. Nou, toen ik eindelijk opkeek, toevallig naar Lidi’s orchideeën, schoot me te binnen, dat… eh… toen ik Niteroi…’
‘Toen we De Plessier ontmoetten en jullie verzwegen, wat hij gezegd had!’ vulde Vernon aan. ‘Zeg het nou maar!’
‘Ja, dat ben ik toch van plan!’ Ze wierp Vernon een kregelige blik toe. ‘Val me niet in de rede. Hij had Wia gevraagd of ze wat voelde voor een afspraakje in zijn landhuisje in de bergen, het lag in een orchideeëntuin. Misschien is dat een aanwijzing?’
Vernon, te gespannen om achteraf nog boos te zijn om De Plessiers onbeschaamde opmerking, keek naar Jacques, die ingespannen nadacht.
‘Nou, ga daar maar aan staan!’ mompelde Ronald teleurgesteld. ‘Zulke huisjes zijn er bij honderdtallen, weekendhuisjes in de bergen, maar waar?’
‘We moeten allereerst tijd winnen, dus als ze bellen met een of ander ultimatum…’ Jacques bekeek de aansluiting van de bandrecorder, zodat ze het eventuele gesprek konden opnemen. ‘Als ze bellen, moeten we ergens uitstel mee zien te krijgen.’
‘Geef de telefoon dan even aan mij,’ verzocht Vernon dringend. ‘Ik zal niets stoms doen, dat beloof ik je. Misschien kan ik de tijd winnen die je nodig hebt.’
‘Laat hem maar,’ verzocht Lidi dringend. ‘Ik denk dat hij best weet wat hij doet, nu hij weer rustiger denken kan. Hij zal Wia heus niet onbekookt verder in gevaar brengen.’
‘Goed, dat is dan Vernons verantwoording.’ Uitgerekend op dat ogenblik rinkelde de telefoon weer en iedereen zat zo stil als een wassen beeld.
‘Hier is de gastheer van uw huisgenote!’ De stem was in venijn gedoopt. ‘Onze eisen zijn: Maak wereldkundig dat uw huisgenote ontvoerd is en ook, dat u onze eisen kent. Deze eisen zijn: Vrijlating van de man die in het vliegtuig is overweldigd en later gearresteerd en vrijlating van mejuffrouw Marion Dinne, die momenteel in een gevangenis in Nederland zit. Wij zijn niet op losgeld uit.’
‘Voor we op uw eisen ingaan hebben wij een tegeneis,’ zei Jacques koel. ‘Wij moeten weten, alvorens wij iets doen, dat Wia leeft en gezond is. Alles wat u zegt, is voor ons niet maatgevend. Hier komt nog iemand voor u.’ Hij drukte Vernon, die al naast hem stond, de telefoon in de hand en Vernon sprak onmiddellijk, bang dat de verbinding verbroken zou worden: ‘Als we aan uw eisen zouden voldoen, moeten we eerst weten dat Wia gezond is. Ik heb enkele vragen aan haar. Op die vragen moet ze antwoord geven: Vraag hoe haar collega heet, hoe hij haar noemde in plaats van Wia, dus een soort familienaampje, en zeg haar, dat ze ons haar liefste bezitting die ze bij zich heeft, doet toekomen. Zonder dat doen we niets en als u haar kwaad doet, heeft u ook niets en kunt u naar uw gevangenen fluiten.’
‘Wie denk jij, dat je bent zodat je eisen kunt stellen?’ bulderde de andere kant. ‘Wij stellen de eisen, maar je hoort nog van ons.’
‘De boodschappenjongen heeft het druk!’ zei Ronald droog, toen het gesprek beëindigd was. ‘Dat zal ’m wel op oneindig heen en weer rijden te staan komen. Wel, als hij bezig is met werken blijft hij uit de buurt van Wia. Ik heb zo het gevoel, dat dit helemaal de zaak van onze bendeleider Borini met zijn trawant De Plessier is.’
‘Zou die aanstaande vliegtuigkaper zo belangrijk zijn? Belangrijker dan Borini of zoiets?’ vroeg Lidi zich af.
‘Ik denk eerder zo super onhandig, dat ze hem graag in handen willen hebben omdat hij een wandelend gevaar voor ze is,’ meende Jacques en hij keek even op van zijn aantekeningen. ‘Wat Marion betreft: Zij schijnt inderdaad veel voor Borini te betekenen. Hij wil haar in ieder geval vrij hebben, dat zegt nogal wat. Vernon deed het overigens aan de telefoon erg goed.’
Juliet lag in haar stoel en keek naar Jacques, die zo druk bezig was, helemaal de man in functie, waarmee ze tijdens haar huwelijksreis beslist niet geconfronteerd had willen worden. Nu ja, dit was gewoonweg overmacht en het voornaamste was, dat ze Wia terugkregen. Het was me de huwelijksreis wel! Romantiek, nou, vergeet het maar! Ze geeuwde bescheiden en pruttelde inwendig nog even door: en dan nog huisarrest op de koop toe. Manlief gebiedt me binnen te blijven. Begrépen? Jawel, mijnheer… begrépen! Juliet stond op en drentelde naar het balkon waar ze in de duisternis stond te staren. Waar zou Wia nu zijn en hoe zou ze zich voelen?
‘Ben je boos op me?’ Juliet voelde Jacques’ armen om haar heen, ze had hem niet horen komen, zo was ze in gedachten verdiept geweest. ‘Ik heb zo weinig tijd voor je en het spijt me oprecht, maar het is overmacht.’
‘Hindert toch niet, ik was gewoonweg voor m’n eigen genoegen aan het pruttelen en het is onbelangrijk!’ Ze sloeg haar armen om zijn hals en kuste hem.
‘Ik begrijp heus wel, dat je bezorgd bent en dat ik daarom thuis moet blijven, aangezien er daarbuiten enige mannenbroeders rondlopen die me niet mogen, maar je zei het zo verschrikkelijk autoritair, dat ik ineenkromp als een slak waar je zout op strooit, mooie vergelijking. Ga nu maar naar binnen, want Vernon is zo prikkelbaar. Hij zou meteen denken, dat je niet genoeg aandacht aan de zaak besteedt.’
‘Ach, ik kan het me voorstellen en dank zij hem heb ik jou nog en hebben Lidi en Ronald Marie-Juliet nog, dus hoe kun je zo iemand gauw iets kwalijk nemen! Ik kwam je trouwens halen, zodat je die grijze celletjes van je ook in de strijd kunt werpen. We vragen ons af, hoe we dat landhuis ooit moeten vinden, het is een speld in een hooiberg.’
Deze keer was het Lidi, die tijdens de conferentie een glanzende inval kreeg. ‘Luister eens!’ Nu, iedereen luisterde onmiddellijk, daar had Lidi niet over te klagen. ‘Amazato kent toch de conciërge van de flat waar De Plessier woont? Wij kunnen daar niet heen gaan, de man zou trouwens niets tegen ons zeggen en we weten niet of we in de gaten worden gehouden. Misschien kan Amazato die conciërge vragen bij hem te komen en misschien weet die conciërge iets van dat landhuis van De Plessier?’
‘Fantastisch!’ Vernon glimlachte voor het eerst even. ‘We kunnen Amazato niet van hieruit bellen, omdat de telefoon vrij moet blijven en bovendien herinnerde ik me, dat Wia en ik op een avond een of andere figuur van de zolderetage zagen glippen. Wat deed hij daar, het kan best zijn dat er met de lijnen is geknoeid, maar als dat zo is, zou ik er even geen aandacht aan besteden. Dat zou het stel misschien kopschuw maken.’
‘Ja, en ik neem aan dat de telefoon van onze buurvrouw aan de overkant van de hal veilig is.’ Ronald keek op zijn horloge. ‘Ik ga daar bellen.’ Ronald liep door de brede hal en stond luisterend stil bij de trap naar boven maar daar heerste volmaakte rust. De buurdame, die een enkele keer ook tot de gasten van Lidi en Ronald behoorde, vond het uitstekend dat Ronald kwam opbellen, omdat de telefoon het zogenaamd niet deed. Amazato kwam zelf aan de lijn en luisterde aandachtig.
‘Wat verschrikkelijk is dit!’ zei hij. ‘Natuurlijk kan ik Da Costa bereiken. Zijn telefoon en de mijne zijn veilig, neem ik rustig aan. Niemand kan enig verband leggen. Op welk nummer kan ik je bereiken?’
Toen zat Ronald met het probleem: Hoe los ik een nachtelijk telefoontje via mijn buren op? Hij gaf bij voorbaat het nummer van mevrouw Campbell op en bekende haar toen maar, dat de zaak met de kapotte telefoon anders lag. ‘Dat dacht ik al,’ zei de oude dame opgewekt. ‘Je bent goede buren of je bent het niet. Ik weet dat het wel goed zit. Ik kom je wel waarschuwen als er telefoon voor je binnenkomt en het hindert niet als het midden in de nacht mocht zijn.’
Er gingen enkele uren voorbij en niemand dacht aan slapen, al hing het gezelschap wel min of meer gedeukt in hun stoelen. Maria deed niets dan koffie zetten en broodjes klaar maken. De baby bracht even een welkome afleiding. ‘Nog maar enkele dagen geleden stonden Wia en ik aan het doopvont, die tengere, bevende hand naast de mijne… o, Wia toch… als jou wat overkomt, heb ik mijn leven lang geen gelukkig ogenblik meer!’ dacht Vernon en het intense gevoel van weemoed was bijna lichamelijk.
Tegen één uur rinkelde de telefoon weer. Jacques stortte zich werkelijk op het apparaat en luisterde, het gesprek duurde nog geen halve minuut: ‘Wij bellen over een uur terug. Als jullie er dan niet in toestemmen de zaak, met onze eisen, ruchtbaar te maken, zie je Wia niet meer terug.’ Hij zweeg even en voegde er treiterend aan toe, omdat Borini toch niet wist wat er gezegd werd:
‘Voor mij mag ze blijven. Ze is mijn type wel en dat is jullie bekend. O ja, wat ik zeggen wil, er ligt een enveloppe in de hal beneden.’
‘Wat zei hij allemaal?’ informeerde Vernon dringend.
Alleen dat er beneden in de hal een enveloppe ligt. Haal jij ’m even?’ vroeg Jacques. ‘Ik dacht dat je het graag wilde. Kijk maar meteen.’
Het bleef stil toen Vernon weg was, daarna vertelde Jacques snel wat er werkelijk gezegd was.
‘Dat mag Vernon niet weten, onder geen beding,’ drukte hij de anderen op het hart. ‘Niet dat het iets helpt, maar hij is in een stemming om dwars door een muur heen te rammen, zowel geestelijk als lichamelijk, omdat hij niets doen kan. Hij is altijd zo kalm maar ik geloof dat hij berendriftig kan worden en berg je dan maar als hij je vijand is.’
De enveloppe lag domweg in de hal gegooid en Vernon pakte het papier bij de punt vast. Misschien wilde Jacques nog zoiets als vingerafdrukken, dacht hij vaag. Waarom eigenlijk? Zij wisten toch wie erachter zat en binnenkort wist de hele wereld het, dus pakte hij de enveloppe steviger vast en ritste ze slordig open. Er zat een kaartje in en een voorwerp. Op het kaartje stond: Vernon/Pop. Het antwoord op de vragen, wie haar collega was en hoe hij haar de laatste avond had genoemd. Door het verbindingsstreepje had Wia de namen bewust samengevoegd. Hoelang hij daar stond met het kaartje in de ene hand en Wia’s Jumbo aan het smalle gouden kettinkje in de andere hand, zou hij later niet hebben kunnen zeggen.
Jumbo, zorg goed voor haar, hoe oneindig lang geleden was het, dat die speelse opmerking was gemaakt? Stuur je liefste bezitting mee, had de opdracht geluid en ze stuurde haar Jumbo, zijn geschenk aan haar. Hij begreep de namen en hij begreep Jumbo, twee kleine maar onschatbare bewijzen van Wia’s liefde.
Zijn vingers sloten zich krampachtig om het stukje jade aan het smalle kettinkje. Heel kort geleden had het nog om Wia’s hals gehangen.
Hij kwam weer boven toen Jacques juist wilde gaan kijken waar hij toch bleef en hij leek evenwichtiger en kalmer dan in de voorafgaande uren.
‘Ze leeft in ieder geval,’ zei hij en hij legde het kaartje en de hanger op tafel. Ze stonden er stil omheen en niemand raakte de voorwerpjes aan.
‘Dat heeft ze beslist zelf geschreven,’ constateerde Juliet zacht. ‘Alleen een vrouw verzint zoiets, je liefde betuigen door een verbindingsteken. Ze had de namen op dat vrij grote kaartje ook zo neer kunnen strooien, en dan haar olifantje, waar ze zo dol op is! Laten we nu in vredesnaam moed houden. Als Jacques deze dingetjes niet nodig heeft, stel ik voor dat we Vernon het kaartje en Jumbo geven. Ja, en verder heb ik zo het vaste gevoel, dat we op een bericht van Amazato wachten dat belangrijk voor ons is.’
‘Jullie zijn uniek!’ Vernons ogen gleden langs de mensen die hij in korte tijd zo geweldig was gaan waarderen, de beste vrienden die een mens kon hebben. ‘Ik vind dat jullie het goed hebben gerooid met zo’n stuk ongenoegen als ik sinds vanmiddag ben. Ik zie het wel in maar ik kan er niets aan doen.’
‘Hindert toch niet, jongen!’ Lidi klopte hem moederlijk op zijn schouder. ‘Wat betekent vriendschap nou als je alleen maar aardig gevonden wordt als je mooi kijkt. Dat zou ik knap waardeloos vinden en ik weet, dat ze er allemaal zo over denken.’
‘Zo’n beproeving als deze hoeft niet, maar een vriendschap wordt er wel meteen wasecht door!’ verzuchtte Juliet. ‘Al word ik stokoud, mijn huwelijksreis vergeet ik nooit, niet omdat ie zo suiker-romantisch was, maar wel omdat het geheel op een wervelstorm leek.’
Jacques trok zijn wenkbrauwen vragend op en beloofde, dat de romantiek nog wel kwam als de stormen van de reis waren gaan liggen.
‘Toch prettig om dat te weten!’ Juliets stem klonk vrij sarcastisch maar ze had daar onmiddellijk spijt van. ‘Ach, onzin! Wie kan hier iets aan doen? Wij hebben niet om al deze narigheid gevraagd, we zijn erover gestruikeld.’
‘Nou, ik ben altijd nog verschrikkelijk blij dat het vorige avontuur me jou opgeleverd heeft,’ plaagde Jacques zachtaardig en hij streek Juliet liefkozend over haar haren.
Ronald opperde voorzichtig de mogelijkheid, dat het misschien beter was als de dames gingen slapen maar hij stuitte op zoveel weerstand, dat hij het opgaf. ‘Ik ben klaarwakker en ik kan toch niet slapen in deze omstandigheden,’ zei Lidi. ‘We zijn allemaal te onrustig, Maria slaapt ook niet. De goede ziel blijft alsmaar met allerlei eetbare waar en koffie om ons heen cirkelen. Ze kan ook geen rust vinden.’
Toen Ronald aan Maria vroeg of ze niet wilde gaan slapen, wees ze die mogelijkheid verontwaardigd van de hand.
‘Niemand slaapt, ik ook niet,’ wees ze af met een koninklijk handgebaar, waar over ze in betere omstandigheden pret zouden hebben gehad. Nu was het niet grappig, alleen maar roerend.
Om halftwee ’s nachts kwam de buurdame, gehuld in een filmsterachtig glinsterend gewaad, de super-uitgave van een normale ochtendjas, bellen. ‘Er is telefoon voor Ronald!’ zei ze en ze keek er nog vriendelijk bij ook, zodat Lidi haar, ondanks haar malle uitmonstering, het liefste mens vond dat ze zich als buurvrouw kon wensen. Het mocht toch minstens wel bijzonder genoemd worden, dat ze zich helemaal niet nieuwsgierig toonde, al was ze dat natuurlijk wel degelijk. Nee, mevrouw Campbell deed alsof het heel normaal was dat je om halftwee in de nacht je van telefoon voorziene buren gaat vertellen dat er telefoon voor ze is.
Lidi dankte haar dan ook oprecht. ‘Ik vind het zo lief van u, dat u ons helpt. Het is echt bijzonder belangrijk en als het allemaal voorbij is, dan vertellen we u het hele verhaal. Nu kan het nog niet.’
‘Kind, dat is best, hoor. Ik doe het graag om jullie te helpen.’ Mevrouw Campbell klopte Lidi op haar wang. ‘Jullie zien er zo vermoeid uit. Ik ga nu maar gauw terug, want een beetje griezelig is die grote hal wel in de nacht. Ik heb zowaar hard gelopen. Goedenacht, lieve mensen en hou je goed!’
Vernon liep met de oude dame mee, om haar de tweede reis door de hal in eenzaamheid te besparen. Hij was bang dat ze op haar sierlijke muiltjes zou uitglijden en steunde haar licht bij de arm. Bij haar voordeur stond ze stil en legde haar hand op Vernons schouder. Haar vriendelijke gezicht stond heel ernstig.
‘Mijn hoofd is niet zo leeg als ze denken,’ fluisterde ze. ‘Jullie zijn zo’n hechte groep vrienden en als er dan één ontbreekt, snap ik wel, dat er iets met haar is gebeurd, met die knappe stewardess.’
‘Ze is zoek,’ zei Vernon simpelweg. ‘We doen alle moeite om haar op te sporen. Waarom zou u het niet mogen weten?’
‘O, wat erg, jongen!’ Vernon zag dat er tranen in haar ogen kwamen. ‘Ik ben blij dat ik jullie tenminste ergens mee kon helpen. Ik zwijg er natuurlijk over. Vertel verder maar niets, want dat is maar uitputtend voor niets. Ik zie wel aan je gezicht dat je geen gemakkelijke uren achter de rug hebt.’
Ronald had het telefoongesprek intussen beëindigd. Hij zag natuurlijk onmiddellijk dat mevrouw Campbell iets wist en hij vond dat ook niet verkeerd. Ze was geen kletskous en geen leeghoofd, ondanks haar dwaze kledij, haar opzichtige zonnebrillen en verslindende make-up, die eerder bij een zeer jeugdig fotomodel pasten dan bij een oudere dame. Het uiterlijk was ook hier weer misleidend, want in feite was mevrouw Campbell een schat van een vrouw. Misschien was het daarom, dat haar vele vrienden en kennissen haar nooit echt belachelijk vonden. Zonder verder vragen gaf ze Ronald de sleutel van haar garage, toen hij daarom vroeg. Ze keek de twee mannen nog even na toen ze terugliepen naar de overkant en het speet haar oprecht, dat ze niet meer had kunnen doen.
‘Hoe was het gesprek?’ vroeg Vernon gespannen.
‘Amazato zei niet veel, maar zijn stem klonk niet moedeloos. Hij komt hierheen. Ik kon hem niet tegenhouden,’ zei Ronald en ze stonden stil om elkaar aan te kijken. ‘Ik wil geen hoop wekken, maar ik had het gevoel dat hij iets wist.’
‘Ik hoop het vurig, maar toch… Ronald, waarom doet hij dit? Hadden wij niet beter naar hem toe kunnen gaan? Het is toch een hele rit in het holst van de nacht voor zo’n oude man.’ Vernon keek op zijn horloge, het was intussen bijna kwart voor twee.
‘Ja, een oude man, maar goedgetraind en altijd keihard voor zichzelf. Wat dat betreft hoef je geen medelijden met hem te hebben. Het is iets anders, dat het wel een opgave is om je nachtrust op te offeren, hierheen te komen rijden en… nou ja, ik vind het geweldig van hem. Hij zei dat het niet per telefoon ging en dat hij ons spreken wilde in alle rust. Ik heb hem gezegd voor alle zekerheid de achterkant van het gebouw te nemen, aan de kant van de garages, dan kunnen we binnendoor naar boven komen. Je kunt ook aan de voorkant de garages in, maar dan kom je in mijn garage. Ik heb nu de sleutel van mevrouw Campbell te leen van haar garage, die aan de achterkant ligt.’
‘Ga jij dan nu naar boven en laat mij beneden op hem wachten, Ronald. Wijs me de weg maar,’ drong Vernon aan. ‘Ik vind het niet erg om te wachten. Misschien kom ik een beetje tot rust als ik een poosje alleen en in het donker een snufje buitenlucht kan pikken.’
Ronald bracht hem naar beneden en wees hem de weg naar de garage van mevrouw Campbell.
‘Het is nog wel vroeg. Hij kan er nog lang niet zijn. Ga je nog mee naar boven?’ vroeg Ronald, die vond dat Vernon er verschrikkelijk vermoeid en afgetobd uitzag, een heel andere persoonlijkheid dan de lachende cavalier, die hij altijd geweest was. Ronald kende hem nog niet zo lang, maar hij wist waardoor Wia Vernon voortdurend verkeerd begrepen had en ook in de dagen dat ze hem hadden meegemaakt had hij een lachende, nogal zorgeloze jongeman geleken. Schijn, allemaal schijn. Een masker van onverschilligheid, dat in één seconde afgerukt kon worden. Had hij dat niet zelf meegemaakt toen op de parkeerplaats, de zwierige, lachende Vernon in enkele seconden veranderde in een doelbewuste, uiterst snel reagerende harde man, die daardoor het leven van de twee Marie-Juliets had gered. Hij mocht dan misschien in Wia’s ogen een jongeman zijn geweest die het nooit ernstig met een meisje kon menen, maar de werkelijkheid zag er zo anders uit. Vernon was niet alleen verliefd op Wia, hij had de vrouw van zijn leven gevonden.
‘Ik ga toch maar naar beneden,’ zei Vernon nadat hij had nagedacht en dat bleek trager te gaan dan gewoonlijk bij hem het geval was. ‘Ik zou niet graag willen, dat Amazato er eerder is. Dat nooit! Ik wacht liever een halfuur op hem dan dat hij één minuut op mij moet wachten.’
Amazato bleef langer dan een halfuur weg maar de tijd viel Vernon niet lang, zo intens verdiept in zijn gedachten was hij. Zo maar dwalende gedachten over de tijd dat Wia in zijn leven was gekomen. Omdat ze vanaf het begin zo koel en zo vijandig tegen hem was geweest, had hij zich koppig afgezet tegen die houding en bewust voor de man gespeeld die ze beslist in hem wilde zien. Als ze zo dom was dat ze niet op eigen oordeel kon afgaan en zonder meer aannam wat haar voorgeschoteld werd, dan moest het maar hard tegen hard gaan. Eerst werd het plagen, later zelfs treiteren, allemaal uit onmacht en achteraf bezien mocht het geen wonder heten, dat het nu niet precies de houding was geweest om Wia’s verzet te breken. Ze werd er alleen maar door gesterkt in haar opvatting dat Vernon een ijdele, waardeloze versierder van mooie meisjes was.
‘De wereld gaat aan geklets ten onder!’ dacht Vernon grimmig. ‘En ieder vertelt het op zijn manier, de een uit kwaadaardigheid, de tweede uit domheid of sensatielust of omdat hij niet verdragen kan dat hij er in feite helemaal niets van weet. Wat doet het er allemaal nog toe? Wia en ik hebben ergens toch wel dezelfde fout gemaakt, Wia en ik… God, laat het weer Wia en ik worden want ik zie het leven niet zonder Wia.’
Om halfdrie hoorde Vernon eindelijk de auto zacht zoevend het parkeerterrein oprijden, nadat zowel Ronald als Jacques al enige malen beneden waren komen inspecteren hoe Vernon het maakte. In deze geschiedenis, die voor allemaal een nachtmerrie betekende, kon men niet voorzichtig genoeg zijn. Lidi en Juliet deden een hazenslaapje in hun stoel en Maria wandelde opmerkelijk wakker rond. Zij moest in de loop van de afgelopen dag en nachtelijke uren wel ponden koffie vermalen hebben!
De oude heer Amazato stapte opmerkelijk fit uit zijn wagen en begroette Vernon met een flinke handdruk: ‘Daar ben ik dan. Ik kon niet vlugger komen omdat het gesprek met Da Costa nogal uit liep. Ik vertel het je boven wel.’ Amazato behoorde kennelijk tot de mensen die op zijn best zijn als ze iets belangrijks te doen hebben en er was weinig over van de oude heer die het allemaal wel bekeken had en vanuit zijn rustige hoekje keek naar de woelige wereld, zonder nog een actief deel aan die wereld te hebben.
Het leek er wel op alsof er met zijn binnenkomst een frisse wind waaide over het vermoeide gezelschap, dat het ook niet meer zag zitten. Ze waren aan het eind van hun krachten, ze wisten niets meer, ze hadden ieder woord en iedere gebeurtenis ontelbare malen binnenste buiten gekeerd en ze hadden mogelijkheden geopperd en weer verworpen. Een ander woord of een andere gedachte dan het onderwerp Wia was er gewoonweg niet en half slapend of suf voor zich uitstarend zaten ze daar, terwijl Maria in het stadium gekomen was dat ze nogal eens nieuwe kopjes nam omdat ze geen zin meer had in afwassen en evenmin kon ze de overlopende asbakken nog bijhouden, of ze had er geen zin meer in. Gewoonlijk werd er zeer matig gerookt maar dat gold niet voor deze uren, waarin ze met koffie en sigaretten op de been bleven. De hele grote kamer, de mensen en zelfs de achteloos weggeschoven bloemen in de grote vazen maakten een afgeknapte indruk.
Met Amazato leek een verfrissende windstroom binnen te komen. Hij verontschuldigde zich over het feit dat hij zo laat was.
‘Ik kon niet anders. Het duurde ook nogal een tijd voor Da Costa bij me was.’ Hij ging in de haastig aangeschoven stoel zitten en zijn ernstige ogen gleden langs de gezichten waaraan de spanning van vele uren goed zichtbaar was. ‘Ik wil jullie geen minuut langer in het onzekere houden, kinderen. Ik heb Da Costa letterlijk uit zijn bed gebeld en hij was onmiddellijk bereid te komen. Ik heb hem, onder de belofte van strikte geheimhouding, verteld dat we De Plessier van ontvoering verdachten. Ik moest mijn verzoek om midden in de nacht te komen waar maken, je kunt iemand niet op zo’n onmogelijk uur oproepen om onmiddellijk naar je toe te komen zonder geldige reden. Ik heb hem toen gevraagd of De Plessier een huis in de bergen had, maar hij zei dat De Plessier geen huisje bezat. Ik voelde me bijzonder teleurgesteld, tot de laconieke Da Costa aarzelend zei: ‘Nee, hij heeft geen buitenhuis, maar Borini, die veel bij hem kwam, heeft dat wel.’
‘Grote genade, dan is het dat… dan is het dat!’ Iedereen kakelde opeens door elkaar, waarop Amazato, met een begrijpend, geduldig lachje zijn mond hield en wachtte tot de stilte weergekeerd was.
‘Weet u dan waar het huisje ligt?’ vroeg Vernon. Hij was de enige die niet zo druk had meegepraat, maar Amazato in het oog had gehouden. ‘Als we dat niet weten hebben we nog niets en het is een redelijke kans, nietwaar, mijnheer Amazato?’
Amazato keek naar Vernons gezicht en wist, dat hij een kleine bemoediging heel hard nodig had. Het was duidelijk dat hij verschrikkelijk leed onder deze ontvoering, niet alleen omdat hij Wia miste, maar natuurlijk veel meer door de voortdurende kwellende gedachten over alles wat er met haar kon gebeuren.
Het scala van dreigende verschrikkingen varieerde in zijn rusteloze geest tussen om het leven brengen, verwonden of aanranding.
‘Het is een heel redelijke kans,’ zei hij nadrukkelijk. ‘En ik weet, dat het verschrikkelijk hard voor je is, Vernon, vooral voor jou, maar we kunnen midden in de nacht niets doen. We zouden domweg verdwalen en daar schiet niemand iets mee op, ook Wia niet. Weet je waarom ik zo laat kwam? Da Costa heeft een situatiekaartje voor me getekend, zodat vergissen nauwelijks mogelijk is zodra we kunnen zien wat we doen.’
Hij vouwde een groot blad papier uit en ze bogen er zich gretig overheen. Niet alleen werd aangegeven welke hoofdwegen naar het huis in de bergen voerden maar ook de sluipwegen.
Da Costa kende de stad en de wijde omgeving op zijn duimpje, beweerde de heer Amazato en dat geloofden ze onmiddellijk, zo klaar en duidelijk was de tekening.
‘Ik vind het schitterend, dat we deze draad in handen hebben gekregen. Het is een gelukje waar je van droomt als politieman, maar één ding is me wel duidelijk. Hiervoor…’ Jacques tikte met zijn pen op de tekening. ‘Hiervoor hebben we toch de hulp van de politie nodig. Je kunt met drie mannen geen omgeving afgrendelen, dat zou amateuristisch knoeiwerk worden waar Wia gevaar door zou lopen. Ik begin er niet aan, ik…’
De telefoon rinkelde weer en aan de schrikreactie die het schrille geluid bij iedereen teweegbracht, kon Amazato zien, hoeveel er al van hun zenuwen gevergd was.
Ze zaten roerloos en Vernons ogen lieten geen seconde het gezicht van Ronald los.
‘Ja, dat ze leeft weten we, door het briefje en het sieraad,’ herhaalde Ronald opzettelijk op droge toon. ‘We zullen op uw eisen ingaan en de zaak wereldkundig maken. We moeten, als ik het goed begrepen heb, de politie waarschuwen.’
‘Niet alleen politie, zorg dat het in de pers komt!’ De verbinding werd verbroken.
‘Nou, dat is het dan,’ zei Ronald grimmig. ‘Ze sturen ons zelf naar de politie, dat hoeven we alvast niet stiekem te doen.’
Hij vertelde er niet bij, dat er aan de andere kant gezegd was: ‘Denk om het leven van Wia. Eén stomme fout van jullie en ze gaat eraan.’
Ronald bleef thuis, Vernon gaf er de voorkeur aan met Jacques mee te gaan. ‘Ik ga ook mee.’ Amazato zag er strijdlustig uit, niet meer de rustige oude heer die het allemaal wel gezien had en ze begrepen dat hij vroeger voor iedereen die verkeerd wilde een geducht tegenstander zou zijn geweest. Hij was dat, tot hun verwondering, zelfs nu nog.
‘Ik ben niet moe,’ wees hij af, toen Lidi voorzichtig informeerde of hij het wel vol kon houden.
‘Bovendien, al was ik wel vermoeid, dan ging ik nog mee. Ik ben hier heel bekend, dat mag ik wel zeggen, en ik denk dat mijn naam als visitekaartje bij de politie wel enige indruk zal maken.’
Eerst veel later werd hun duidelijk dat Amazato, onmetelijk rijk, de stuwende kracht was achter veel projecten die stad en land ten goede kwamen en dat hij heel wat macht en overredingskracht bezat.
Jacques had al enige malen met een politiefunctionaris gesproken toen ze zich bedreigd hadden gevoeld en toch geen enkel bewijs konden leveren, maar deze keer lag de zaak anders.
Het werd een lang en nogal uitputtend gesprek, waarbij niets wat op de hele geschiedenis betrekking had ongezegd bleef. De aanwezigheid van Amazato werkte trouwens bijzonder stimulerend.
Zo werd een sluitend krijgsplan uitgewerkt. Terwijl Borini en De Plessier dachten dat hun eisen om de openbaarmaking van Wia’s ontvoering ingewilligd waren, zouden alle wegen en sluipwegen door de politie afgegrendeld worden.
‘Aannemende dat het meisje daar is,’ mompelde de commissaris vermoeid. ‘En dat alles, omdat Borini zich in het hoofd heeft gezet zijn vriendin en zijn broeder in de misdaad vrij te krijgen. Gijzeling is het nieuwste vergif in de strijd tegen de misdaad. Als men iemand arresteert, kan men er meteen bij vragen: Waar valt de klap van de gijzeling om hem los te krijgen of waar wordt de volgende bom geplaatst?’
Het was de kille waarheid, maar niemand had op dit uur van de nacht, na zoveel emotie, nog behoefte aan filosofie: Hoe bestrijd ik de wereldmisdaad?
Ze hadden momenteel werkelijk genoeg aan hun eigen probleem en ze waren allemaal doodmoe.
Thuis hadden ze, op dringend verzoek van Ronald, getracht wat rust te nemen maar het mislukte deerlijk. Ze hielden zich met moeite wakker tot Jacques, Vernon en Amazato thuis zouden komen en toen het erg lang duurde, waren ze daar weer ongerust over en stond iedereen maar weer op, omdat de slaap op de vlucht was gegaan, de vermoeidheid niet. Om toch iets te doen te hebben gingen ze Maria assisteren om de rommelige kamer te luchten en weer in orde te brengen. Maria was de enige die meteen pertinent geweigerd had om naar bed te gaan.
Het was tegen halfvijf toen de heren thuiskwamen.
‘Waar bleven jullie toch?’ Juliet sloeg haar armen om Jacques’ hals. ‘We zijn zo schrikachtig, dat we alweer braaf ongerust begonnen te worden. We zijn zo blij, dat jullie thuis zijn, nee, we konden niet slapen.’
‘Het komt misschien goed, we zitten voor zover we het bekijken kunnen, dank zij mijnheer Amazato goed. De politie werkt volledig mee en over een paar uur luidt het: Ten aanval!’ Jacques legde zijn wang een ogenblik tegen die van Juliet. ‘Kind, wat zijn we afgeknapt! We moeten allemaal proberen een paar uur te rusten. Iedereen, niemand uitgezonderd.’
Maria en Vernon wilden helemaal niet gaan rusten maar met veel tactvolle overredingskracht van Jacques en Lidi gaven ze toe, dat rust hard nodig was. Aangezien Vernon niet kon slapen, zat hij om halfzes alweer op het balkon maar hij was niet de eerste. Maria stond in de keuken en stuk voor stuk kwamen de anderen binnen, niet bepaald uitgerust maar te rusteloos om te kunnen slapen.
‘Vernon!’ Lidi liep naar hem toe en legde haar hand op zijn schouder. ‘Vernon, wat kan ik zeggen? Ik hoop zo vurig, dat het allemaal goed zal gaan.’
‘Zonder jullie zou ik helemaal nergens zijn geweest,’ bekende Vernon sober. ‘Je hoeft niets te zeggen, jullie zijn er allemaal, en dat is voldoende. Ik kan gewoonweg niet zeggen hoe ik alles wat jullie doen waardeer.’
Hij wendde zijn gezicht af en keek naar buiten. Daar, ver beneden hen lag de zee, onwaarschijnlijk rustig en rimpelloos, overdekt door de zachte parelmoeren gloed van de ochtendzon.
‘Ik doe mijn best om het allemaal zo rustig mogelijk te aanvaarden,’ Vernons ogen dwaalden naar Lidi maar hij zag haar niet. ‘Natuurlijk is dit geen uitzonderingsgeval. Sommige gijzelingen duren dagen, of weken, maar een groep heeft steun aan elkaar, een man die gegijzeld wordt, is in zeker opzicht minder kwetsbaar dan een vrouw. Het zit me zo ontzettend dwars dat die smerige De Plessier Wia in handen heeft, terwijl hij vanaf het begin achter haar aan gezeten heeft, o nee, echt niet alleen omdat ze het aanstaande gijzelingsslachtoffer was. Ik weet wel beter.’
Juliet had zijn woorden gehoord en wat zij zei, meende ze ook: ‘Borini is er ook nog en volgens mij is hij de baas en het brein. Hij is ongetwijfeld een misdadiger, maar voor zover ik hem heb meegemaakt, geeft hij alleen om Marion en is hij niet het type dat een vrouw tegen haar wil overvalt. Het gekke is dat hij ergens altijd heer wil blijven tegenover de buitenwereld, een soort gentleman-boef. Wia is bijdehand genoeg om daar haar voordeel mee te doen, geloof dat maar.’
De dag ontwaakte in een sluier van roze licht waarin de zachte parelmoeren glans was opgelost. Een nieuwe dag en een sprankje hoop, hoe zou de avond zijn? Ze waren er allemaal zwijgend van overtuigd dat deze dag de beslissing zou brengen. Als ze verkeerd gegokt hadden en Wia zat niet in het huis in de bergen, dan had ze geen enkele kans meer, want alle kaarten werden straks op tafel gegooid.
Lidi keek naar haar schoonzusje, die met beide handen op de balustrade leunde, haar gezicht naar de zon gekeerd. Iets bewoog haar om te vragen: ‘Wat is er, Juliet. Wat denk je?’
‘Ik? O, ik denk soms in dichtvorm, heel vreemd!’ Juliet glimlachte verlegen. ‘Dat schijnt een soort uitlaatklep voor mijn vaak computerachtige brein te zijn. Het doet er niet toe.’
‘Het doet er wel toe!’ Vernon kwam naast haar staan. ‘Als we het mogen weten, maar ook alleen als je dat goed vindt, zeg het dan toch maar. Misschien is het iets waar we steun bij kunnen vinden en God weet, hoe nodig we dat hebben.’
‘Maar het is heus niets bijzonders.’ Juliet haalde de schouders op en citeerde zacht en zonder enig pathos:
De zon, het vuur van de dageraad.
Help mij, Heer, bij wat komen gaat.
Ik zie de dag, ik zie ook uw gezicht
in de nieuwe dag, in het nieuwe licht.
Help ons in onze strijd,
op deze dag… een zucht van
Uw eeuwigheid.
‘Van wie is dat?’ vroeg Lidi zacht. ‘Ik vind het mooi, Juliet.’
‘Ja? Ik weet het niet, het is van mij en het kan me eigenlijk ook niet schelen of het mooi of lelijk is, ik voelde het zo en dat is belangrijk.’
Vernon hield haar tegen toen ze langs hen heen naar binnen wilde gaan. ‘Dank je, Juliet,’ zei hij alleen..