Hoofdstuk 10

 

 

JULIET HERINNERT ZICH WIE 'BLAUWOOG’ IS

 

De volgende morgen gaf Lidi te kennen, dat ze er nu toch wel aan toe was om weer eens gezellig te gaan winkelen en ze wenste over de enorme, luisterrijke Avenido Rio Branco te lopen. De straat is achttienhonderd meter lang, begint bij de Guanabarabocht en wordt door verschillende straten gekruist, onder andere de Avenida Presidente Vargas, en is dan wel de grootste straat van Rio met haar drie kilometer lengte, en zo zijn er nog zoveel belangrijke straten die de Avenido Rio Branco kruisen.

‘Goed, maar gaan jullie dan naar de Rua do Ouvivor,’ stelde Ronald voor. ‘Daar heb je geen last van het verkeer. Het grootste deel van de dag is de voetganger daar de baas. Ik zou maar niet met de auto gaan, Lidi.’

‘Ja, maar ik heb er zo’n hekel aan om al die pakjes te sjouwen,’ klaagde Lidi. Het leek Ronald onnodig om te beklemtonen, dat ze haar wagen waarschijnlijk een paar kilometer verder zou moeten zien kwijt te raken, zodat ze beter een taxi kon nemen. Hij probeerde het wel voorzichtig in die richting te sturen en nu was Lidi zelden eigenwijs, maar als ze het eens één keer was, dan viel er ook niets mee te beginnen. Nee, Lidi had zich nu voorgenomen, na lange tijd weer eens echt te gaan winkelen.

‘Ja, maar…’ begon Ronald zachtmoedig en Jacques, die het winkelen helemaal niet zo zag zitten, hoopte dat zijn overredingskracht het zou winnen.

‘Niet ja, maar’!’ stoof Lidi op, met fonkelende ogen, en ze gaf zowaar een klap op tafel. ‘De laatste tijd voor Marie-Juliet geboren moest worden ben ik helemaal niet weg geweest, ik zag er onmogelijk uit, alsof ik een drieling verwachtte, dat weet je heel goed, en daarna heb ik nauwelijks tijd gehad en nu wil ik winkelen! En ik ga winkelen, en geld uitgeven!’

‘O, hemel!’ prevelde Ronald triest, hij knipoogde tegen Jacques. ‘Wat een geluk dat jij mee mag en ik niet. Ik moet me haasten, schatje, winkel prettig!’ Hij boog zich voorover om haar te kussen en Lidi stak een spits snuitje omhoog.

‘Gaat dat tegenwoordig zo?’ Ronald schudde haar bij haar kin. ‘Doe niet zo mal, Liedje. Ik gun je je ochtendje winkelen echt wel.’

‘Huichelaar!’ lispelde Lidi, opeens met een kwajongensgrijns en ze trok hem aan zijn onberispelijke das naar zich toe. ‘Dag schat-van-me, werk prettig. Ik ga een nieuwe jurk kopen en een bloesje en… nou ja, dat zie ik wel! Tot vanmiddag dan!’

Juliet vond het allemaal best, ze zat plezierig met de baby te spelen, die door Maria in haar armen was gelegd. Ze keek een beetje zuinig toen Juliet het wel weer eens wilde proberen met flesje geven.

Het ging overigens prima nu niet iedereen op haar lette.

‘Zo’n klein wurm kan er wat van, met kracht en snelheid, hè?’ Juliet keek op en lachte tegen Jacques. ‘Je zit daar nou wel op je gemak te kijken, maar volgende keer mag jij experimenteren. Een goede leerschool voor je.’

‘Komt tijd, komt raad. Een politieman zit niet zo gauw met de handen in het haar. Juliet, volgens mij moet je dat schaap omhooghouden. Ze kijkt niet voor niets zo bedenkelijk!’

‘Waarom dat?’ Juliet keek zo wezenloos, dat Lidi en Jacques het uitgierden.

‘Het boertje… weet je wel?’ Lidi bekeek het geval wijsgerig. ‘Klop maar op haar rugje, niet te hard… zo, daar komt ie!’

‘Jakkes!’ Juliet trok een vies gezicht. ‘Een hele golf en het stinkt!’

‘Ja… hèhè… jij bent me ook een beste, hoor!’ Lidi sprong op en nam de baby over. ‘Dat is jouw peettante, arm wicht! Ze heeft ook niet het minste verstand van zulke garnalen als jij nog maar bent, hè, dot van je moeder!’ De dot trok er zich overigens niets van aan, lodderoogde tevreden naar haar moeder en geeuwde.

Jacques, die uit een echte mannenwereld kwam en alleen zijn rustige, vrij zakelijke moeder voortdurend had meegemaakt, amuseerde zich voortdurend over de manier waarop Juliet en Lidi met elkaar omgingen. Het was wel duidelijk dat ze elkaar heel lang kenden, want schoonzussen die de vrede willen bewaren, zeggen elkaar niet zo joviaal en studentikoos de waarheid als deze twee. ‘Het gehannes van Juliet en Lidi,’ noemde Ronald het. ‘Dat hebben ze altijd gedaan en het bekomt hen goed.’

‘Ik ga toch niet met een kibbelend stel tieners uit, hè?’ informeerde Jacques voorzichtig, toen Juliet en haar schoonzuster een nogal heftig verschil van mening hadden over de prijs van een paar schoenen, die Lidi destijds in Holland had gekocht.

De baby sliep en Marie sloot opgelucht de deur achter haar mevrouw plus gasten. Af en toe was het hier een draaimolen. Altijd gasten of logés en als mevrouw een drukke bui had, stond het huis op z’n kop, maar Maria had het geweldig naar haar zin en was aan haar mensen gehecht, ze zou niet zonder hen kunnen.

Lidi had gezegd dat ze zelf wilde rijden en dat deed ze dan ook, behendig schoot ze door het razend drukke verkeer heen. Juliet vond de rijstijl van de Brazilianen in het algemeen vrij roekeloos maar Lidi bleek er geen last van te hebben.

‘Nou, bedankt voor de lift, maar voor mij hoeft het niet!’ zei Juliet toen ze uitstapten, nadat Lidi onverschillig als een oude chauffeur de wagen tussen twee andere wagens ingewrongen had. ‘Hoe komt die man voor je nou straks weg, zonder de lantaarnpaal aan de voorkant en jouw bumper aan de achterkant mee te nemen?’

‘Nou, ik ben er toch ook ingekomen? Gaan jullie mee?’ Aldus mevrouw Jaspers en ze hees haar schoudertas onverschillig omhoog.

Ze deed wat ze Ronald voorspeld had en kocht een mooie jurk, waar ze er elegant en heel slank in uitzag.

‘Nou, dat mag dan ook wel!’ Lidi bekeek zichzelf goedkeurend. ‘Het is erg prettig om weer eens een slanke jurk aan te kunnen na al de hobbezakgewaden van de laatste maanden.’

Juliet kon het zich voorstellen maar het eindeloze jurkjes passen, waar Lidi zo van hield, had voor haar altijd maar een matige bekoring gehad. Juliet kocht snel en doelmatig, Lidi fladderde zomaar gezellig eens rond, paste wat ze leuk vond en kon dan nog niet goed keus maken. Juliet wilde haar plezier niet bederven en nadat ze zeker een halfuur zo enthousiast mogelijk had meegewerkt, terwijl Jacques het natuurlijk al in het prille begin had laten afweten en met een krant in een hoek op een bank zat, zocht Juliet een uitvluchtje om even weg te lopen.

‘Lidi, als je het niet erg vindt, ga ik even bij de kinderkleertjes neuzen. Ik zag daar zo’n schattig jurkje voor Marie-Juliet. Ik ben zo terug!’

‘Ja, maar, zeg het dan even tegen Jacques, want…’ begon Lidi.

‘Welnee, laat ’m rustig zitten, zeg!’ Juliet wuifde en verdween haastig. Ze kocht inderdaad het jurkje voor de baby, daarna doorkruiste ze de afdeling herenartikelen en ze vroeg zich af wat Jacques zou zeggen als ze zo’n afschuwelijk rood gevlamd overhemd voor hem kocht.

‘Pardon!’ lispelde ze automatisch, toen ze tegen een boomlange man aan liep. Hij keerde zich haastig om en Juliet voelde haar adem stokken, toen keerde ze zich om en rende weg alsof ze door boze geesten achterna gezeten werd en dat was dan ook zo.

Gelukkig leidde haar richtingsgevoel haar zonder dwalen terug naar de afdeling waar ze winkelende Lidi en lezende Jacques had achtergelaten. Jacques was in een nogal opgewonden gesprek met Lidi en een verkoopster. Lidi vertelde in rad Portugees, dat ze bang was dat haar schoonzusje zou verdwalen in het enorme pand en ze sprak geen woord Portugees.

‘Haar man is ongerust, ze had hem moeten waarschuwen!’ zei Lidi tegen het meisje, dat niets begreep van deze opwinding.

‘Nu, het is geen kind, er is altijd wel iemand die Engels spreekt en als ze de afdeling aanduidt, wijst iedereen haar terecht. Wacht u hier, zou ik u aanraden, want anders gaat werkelijk iedereen naar iedereen lopen zoeken.’ Ze zweeg even en zei met een geamuseerde glimlach: ‘Als u beiden even omkijkt, daar komt een dame in galop aan. Is ze dat?’

Daar kwam Juliet inderdaad aandraven. Lidi vond dit zo’n ongewoon schouwspel dat ze onbeweeglijk bleef staan en vergat antwoord te geven. Jacques liep Juliet tegemoet, al deed hij het wat rustiger.

‘Waar was je gebleven, wegloopster? Ben je verdwaald of zo? Je doet zo paniekerig, dat is helemaal niets voor jou. Juliet, wat is er gebeurd?’

Hij legde zijn handen op haar schouders en Juliet keek naar hem op zonder een woord te kunnen uiten. Haar ogen waren groot en angstig in haar spierwitte gezichtje en ze kon geen woord uitbrengen.

‘Wat heb je toch? Juliet, voel je je niet goed? Zeg dan toch iets!’ Jacques’ stem werd scherp van onrust.

Lidi kwam dichterbij, ze begreep er evenmin iets van en voorzichtig probeerde ze Jacques’ aandacht te trekken.

‘Laat mij even met je praten, Jacques. Volgens mij is ze ergens van geschrokken en beslist niet van het feit, dat ze ons niet kon vinden. Juliet denkt veel te gericht om zomaar te verdwalen en… o toe, Jacques, laat haar nu eens even bijkomen. Als ze niet praten kan dan doet ze het gewoonweg niet. Dring niet zo aan!’

‘Ja, misschien heb je gelijk.’ Jacques liet zijn handen van Juliets schouders glijden. ‘Kom dan maar eens mee en vertel het ons straks maar.’

Hij nam haar hand in de zijne en hij voelde hoe die hand beefde en hoe ijskoud ze was ondanks het warme weer.

Lidi ging afrekenen en haar pakje halen, het duurde even en al die tijd stond Juliet zwijgend en van streek Jacques vingers in de hare te knijpen, wanhopig proberend om niet meer te beven.

‘Kom maar, ik weet een uitgang die dichterbij is.’ Lidi vroeg ook niets meer, ze leidde hen naar buiten. ‘Als we deze trap nemen hoeven we niet het hele gebouw door.’

Nagekeken door de verkoopster, die er niets van begreep, wat overigens geen wonder was, want niemand begreep er iets van, verlieten ze de modeafdeling. Het ontging Lidi noch Jacques, dat Juliet zo schichtig rondkeek en ook buiten steeds over haar schouder keek alsof ze bang was dat ze gevolgd zouden worden.

Ze kromp ineen toen een auto, zonder kwade bedoelingen, nogal dicht langs hen heen schoof, maar ze weigerde hardnekkig om iets te zeggen.

In deze omstandigheden duurde de wandeling naar de parkeerplaats dubbel lang en met een zucht van verlichting opende Lidi het portier, toen ze de wagen eindelijk bereikt hadden.

‘Stap maar gauw in,’ zei ze bezorgd. ‘Je kunt nauwelijks op je benen staan.’

‘Het gaat nu wel over.’ Juliet glimlachte witjes, ze strengelde haar vingers nog vaster in die van Jacques en kroop dicht tegen hem aan. ‘Ik heb jullie nogal laten schrikken maar ik kon er niets aan doen. Ik moest het gewoon even verwerken.’

‘Maar wat moet je dan toch verwerken?’ Lidi zat op haar plaats achter het stuur en draaide zich om. ‘We staan hier goed. Niemand hoort ons of ziet ons. Vertel het nu maar.’

‘Lijkt het je niet beter, om eerst naar huis te rijden en dan te praten?’ informeerde Juliet met een tikje van haar gewone humoristische manier van praten ‘Je moet nog door dat waanzinnig drukke verkeer heen en ik vind het wel zo geslaagd als je daar met honderd procent aandacht bij blijft.’

Lidi had kunnen zeggen dat ze zich toch nu evenmin rustig voelde maar dat deed ze niet.

‘Nu, goed dan, zoals jij wilt,’ gaf ze toe. ‘Ik ben blij dat je tenminste weer normaal doet. Ik ben me inderdaad suf geschrokken!’

‘Ik praat er toch liever thuis over en het is geen aanstellerij van me. Niemand heeft me met een vinger aangeraakt, dit voor jullie geruststelling. Ik ben geschrokken en ik had er een rede voor.’ Ze ging rechtop zitten en werd weer haar gewone besliste eigen Ik. ‘Gaan we nu naar huis?’

Lidi draaide behendig de wagen uit de kleine ruimte, zonder de wagen achter haar of de paal voor haar te raken, en wierp zich met zorgeloosheid weer in de steeds aangroeiende verkeersstroom.

Het was de bedoeling geweest om in de stad te blijven lunchen en Maria keek dan ook niet blij, toen ze onverwachts thuiskwamen.

‘Ik heb geen lunch klaar!’ verdedigde ze zich al bij voorbaat. ‘U zou toch in de stad eten!’

‘Ja, dat is zo, maar mevrouw De Bruine voelde zich niet goed en daarom kwamen we toch naar huis,’ legde Lidi zachtaardig uit. De ondervinding had haar geleerd dat de gewillige Maria in een geval als dit ging steigeren als ze een bevel of een kort antwoord kreeg. ‘Zou je een paar sandwiches voor ons willen klaarmaken? Je hoeft niet te dekken. We gaan op het balkon zitten.’

Maria constateerde met een snelle oogopslag, dat Juliet er inderdaad betrokken uitzag.

‘Goed, dat doe ik!’ zei ze hartelijk en het wolkje verdween van haar vriendelijke donkere gezicht.

‘Dank je hartelijk, parel!’ Juliet glimlachte tegen haar en liep naar het balkon, waar ze min of meer uitgeput in een diepe stoel zakte. ‘Kijk me alsjeblieft niet zo angstig aan, alsof je bang bent dat ik in de lucht zal oplossen! Ik voel me weer prima. Ik denk dat het een heel kort verhaal zal worden. Nadat ik Lidi alleen had gelaten bij de japonnen, ben ik naar de kinderafdeling gegaan en daarna wilde ik via de herenafdeling terug naar jullie. Ik keek naar een heel gek overhemd en liep daardoor in gedachten tegen een lange man op. Hij keerde zich om, staarde naar me en… wel, het was De Plessier.’

Haar bekentenis kwam als een anticlimax. Lidi viel terug in haar stoel, nadat ze eerst gespannen rechtop had gezeten.

‘Is dat werkelijk alles, Juliet?’ vroeg Jacques rustig en hij keek haar aandachtig aan. ‘Ik geloof het niet. Het is ons namelijk bekend dat je altijd bang bent geweest voor De Plessier. Waarom dan nu die explosie van doodsangst, anders kan ik het niet noemen.’

Het bleef even stil. Juliet speelde nerveus met haar armband, die ze om en om draaide in steeds sneller tempo.

‘Dat heb je dan goed gezien!’ Ze keek naar Jacques en liet met een zucht de armband los. ‘Mijn hemel, wat doe ik toch nerveus. Kort en goed, ik heb me vanaf het ogenblik dat ik De Plessier in het vliegtuig zag, niet bepaald tot hem aangetrokken gevoeld, in feite griezelde ik van hem. Wat erger was en voor mij volslagen onbegrijpelijk, dat ik ook bang voor hem was. Wia heeft ook een afkeer van hem, maar of ze bang is, weet ik niet.’

‘Je hebt in het begin gezegd, dat je hem zo onecht vond,’ herinnerde Jacques zich. ‘Het viel dus wel op, dat je een geweldige aversie tegen hem had. Ik heb je gevraagd of je hem van vroeger kende en je zei dat het niet zo was.’

‘Dat dacht ik ook en toch probeerde ik me steeds weer te herinneren, wat me bekend voor kwam. Ik kwam nooit verder dan een steeds sterker wordend gevoel van afkeer. Vandaag liep ik in gedachten verdiept tegen hem op. Ik deinsde terug en hij deed een stap in mijn richting en toen… toen wist ik opeens, wat ik me eerder niet kon herinneren. Die man, De Plessier, of hij nu wel of niet in werkelijkheid zo heet, is dezelfde die tijdens het carnaval een halfuur achter me aan heeft gezeten in de verschrikkelijke drukte, met de bedoeling me te vermoorden. Begrijp je waarom ik vanmorgen schrok? Het is… iets verschrikkelijks… als je tegen de man opbotst die een aantal maanden eerder je nachtmerrie is geweest en nog is, die je heeft achtervolgd om… en je herkent hem dan opeens. Ik weet niet, of hij het vandaag begreep, dat ik hem ondanks alles herkende, maar ik ben bang dat het wel zo is.’

‘Maar Juliet, hoe kan dat!’ Lidi keek met afschuw in haar ogen naar Juliet. ‘Je hebt hem altijd beschreven als een groot, donker type, met donkere ogen en deze… noemen jullie blauwoog… hij is een blonde man, hij…’ Jacques had Juliet uit de grote stoel geplukt en trok haar op zijn knieën. ‘Luister eens, schat, ik weet hoe je brein werkt. Als jij zoiets zegt, geloof ik dat.’ Hij nam haar kin in zijn hand en kuste haar innig. ‘Gelukkig, je bent er nog! Je bent ze steeds te glad afgeweest en daarom haten ze je, je denkt zo exact, dat ze jou een doorlopend gevaar achten en ze willen je alsnog graag kwijt, vandaar die aanval op de parkeerplaats bij de kerk.’

‘Ja,’ bevestigde Juliet nu weer heel rustig. ‘Die van haat vervulde blik, de manier waarop hij zich vanmorgen voorover boog en zijn lip optrok… ja, toen zag ik het opeens, ondanks blond geverfd haar en blauwe contactlenzen, hij was het, zonder meer.’

‘Grote genade!’ mompelde Lidi. Ze zakte krachteloos terug in haar stoel. ‘Als het hier zoveel gevaar oplevert voor Juliet, ga dan met haar terug naar Nederland, hoe ellendig ik dat ook vind. Ik heb haar liever levend in Nederland dan dood in Rio, hoe rauw het ook mag klinken.’

‘Ik ben een vrij mens en ik ga voor niemand op de vlucht! Je bent het toch met me eens, Jacques?’ Ze maakte zich uit zijn omarming los en stond op. Met haar rug tegen de balkonrand en haar handen uitgespreid naast zich op de balustrade, keek ze eerst over haar schouder naar het strand en het water en daarna naar het genoeglijke balkon met de diepe stoelen, een plaatje uit een vakantiecatalogus en toch… het was allemaal bedrieglijk. De rust en de geborgenheid die dit alles uitstraalde, bestonden in werkelijkheid niet. Iedere keer dat zij en Jacques een stap buiten de deur deden, waren zij, en daardoor ook de anderen, een doelwit, een stelletje vogelvrijen. Vandaag of morgen kon het lukken, waar en hoe de klap zou vallen wist niemand maar Juliet had toch het gevoel dat de strik vaster aangetrokken zou worden.

‘Ik weet niet of ik het wel met je eens ben.’

Jacques stak een sigaret op, wat hij alleen deed als hij nerveus werd en dat gebeurde zelden. ‘Ik zou wel achter ze aan willen maar dan niet met jou als inzet, voor niets ter wereld.’

‘En verbeeld jij je maar niet, dat ik me naar huis laat sturen en dat ik jou hier rustig achterlaat met die bende op je hielen, ik peins er zelfs niet over.’ Het klonk bijzonder vinnig. ‘Ik weet best, dat ik je heus niet overal op je wegen kan volgen, maar hier zijn we vanaf het begin samen in verzeild geraakt en we zullen er samen uitkomen, of niet.’

Hoeveel Maria had begrepen wist Lidi niet, want Maria was leergierig en had in de drie jaren dat ze nu bij hen was, wel wat Nederlands geleerd. Ze verstond het tamelijk goed en radbraakte ieder woord Nederlands verschrikkelijk, waardoor iedereen dacht dat ze het net zo wankel verstond als ze het sprak en dat bleek dan een levensgrote vergissing.

‘Er kwam vanmorgen iemand bellen, in het uniform van het schoonmaakbedrijf, hij wilde op het balkon,’ deelde Maria in het Portugees langs haar neus weg aan Lidi mee. ‘Ik heb de deur niet van de ketting gedaan en gezegd, dat ik niemand binnenliet als mevrouw of meneer er niet zijn.’

‘Maria, je bent een parel, je bent een heel snoer parelen in je eentje!’ Lidi stond op en viel Maria spontaan om de hals.

‘Ik kende hem niet, dan doe ik niet open. Veel te gevaarlijk.’ Maria liet haar onberispelijke tanden zien in een stralende lach. ‘En hier zijn de broodjes. De koffie komt zo!’

De keurig in servetjes gerolde broodjes, die daardoor een beetje op ingepakte baby’s leken, zagen er aanlokkelijk uit, zodat ze een poos de zorgen opzij konden zetten. Er gaat nu eenmaal troost uit van zoiets gewoons als eten en drinken, misschien omdat het tot het vertrouwde dagelijks programma behoort. Lidi vond het niet nodig om de toestand toe te spitsen door Jacques en Juliet meteen te vertellen wat Maria had gezegd. Dat bellen aan de deur behoefde niets te betekenen. Het kon best een nieuwe schoonmaker geweest zijn. Maria had het om dezelfde reden niet nodig geoordeeld Lidi erbij te vertellen, dat de nieuwe schoonmaker geprobeerd had na haar weigering om de deur te openen, de koperen ketting open te duwen en dat zij dit had verhinderd door de brutale hand een enorme dreun te verkopen met het voorwerp dat ze toevallig in haar hand had. De actie voordeur openen was glorieus mislukt, aangezien de stang van een stofzuiger hard genoeg is om iemand een paar gekneusde vingers te bezorgen, mits stevig gehanteerd en daaraan ontbrak het bij Maria zeker niet.

Ronald, die tamelijk vroeg thuis kwam en het gezelschap rustig babbelend op het balkon aantrof, vroeg in alle onschuld vriendelijk: ‘En hebben jullie prettig gewinkeld? Hebben jullie mooie dingen gekocht?’

‘Ja… eh… ja, wel aardig!’ mompelde Lidi verstrooid en ze vergat, dat Ronald een hartelijker begroeting gewend was.

‘Hoe heb ik het met jou, warrelpruikje!’ Ronald greep het korte haar, dat nooit goed bleef zitten, en draaide haar gezicht naar zich toe. ‘Ik ben het, hoor. Ik woon hier toevallig en ben de man en de vader van dit gezin.’

‘Ach ja, natuurlijk. Dag schat, prettig gewerkt?’ Ze grinnikte en kuste hem hartelijk. ‘Ik heb niet zoveel gekocht als ik van plan was. De zaak liep een beetje uit de hand. Dat hoor je straks wel, tot zo!’

Ronald stond namelijk nergens zo streng op als op een douche zodra hij thuiskwam. Tevoren moest niemand, zelfs Lidi niet, met uitgebreide verhalen komen en daar hield ze zich dan nu ook aan, al maakte Ronald zowaar aanstalten om in een stoel neer te zakken. Hij hoorde het verhaal eerst later, het werd hem tamelijk kort en droog opgediend door Juliet zelf, ze vond dat er nu wel genoeg tamtam over gemaakt was. Bovendien vond ze het voor Lidi en hem zo ellendig, dat ze er tot twee keer toe bij betrokken waren geraakt, louter door het feit dat ze de achtergrond van Juliet en Jacques waren. Nu was Ronald ook beslist niet de man om opgewonden te reageren.

‘Dat is niet zo best, hè?’ merkte hij op en bekeek nadenkend, alsof het een glazen bol der wijsheid was, de bodem van zijn sherryglas, een van zijn gewoonten die Lidi amuseerden. Ze vroeg zich vaak af, welke ongekende gewoonten ze zelf had, waar Ronald van hield of die hem irriteerden?

‘Ik weet niet of Jacques gelijk heeft of jij.’

‘Ik zou jou ook niet alleen laten zitten als er gevaar dreigde,’ deelde Lidi, ook al opstandig zoals Juliet, mee. ‘Het gaat er trouwens niet om, of we gelijk hebben. Misschien hebben we dat inderdaad niet maar het is een gevoelskwestie.’

‘Ach ja, dat is zo en je kunt gemakkelijk kalm reageren als het allemaal bij de dreiging blijft.’ Ronald greep Lidi’s hand en zijn gezicht kreeg een droefgeestige uitdrukking toen hij er zacht aan toe voegde: ‘Ik klets vanaf de Grote Wijze Hoogte, niet? Ik zou me geen raad weten als er iets met jou of het kind gebeurde. Ik weet hoe jij je voelt en ik weet hoe Jacques en Juliet zich voelen. We kunnen toch beter niet bij de pakken gaan neerzitten. De ellendige kant van de zaak is, dat je zo weinig kunt bewijzen. Met weten zonder bewijs, voelen zonder bewijs, daar doet de politie niets mee, dat kan ze ook nauwelijks. Ga jij, Juliet, maar eens vertellen: Het was die vent, die me vorig jaar achterna zat! Koersend op jouw scherpzinnigheid en je weinig sensationele inslag geloven wij, die je kennen jou onmiddellijk, máár… het bewijs? Die lui zijn zo glad als stroop en daarom niet te vangen, zo is het!’

‘Ik ben toch al diverse malen gaan praten,’ bekende Jacques. ‘Ik word keurig ontvangen, dat ik onzin klets gelooft men evenmin, omdat ik politiefunctionaris ben, maar ja, buiten ‘in het oog houden’ valt er weinig te doen. Het is triest maar waar en hoever dat in de gaten houden zich uitstrekt, weet ik niet. Ik zal ze die lui nog op een presenteerblad, compleet met bewijzen, moeten opdienen en eerlijk gezegd verlang ik niet naar dat soort bewijzen.’ Dat waren ze volstrekt met Jacques eens en meer viel er ook eigenlijk niet over te zeggen en de avond was een van de rustigste en prettigste avonden, die ze samen hadden doorgebracht.

‘Toch wel gezellig om eens een avond onder elkaar te zijn. Ik bedoel Wia en Vernon niet want die zie ik gewoon als huisgenoten die erbij horen, maar al die ‘even binnenvallers’, die dan tot na middernacht blijven plakken, kan ik best een paar avondjes missen,’ deelde Lidi zeer beslist mee. ‘Nou ja, het is onze eigen schuld, dat de mensen bij grote hoeveelheden komen. Ze weten, dat het altijd goed is en je hebt dat hier nu eenmaal meer dan in Nederland. Ik beklaag me er heus niet over, maar zo’n rustige avond tussendoor is niet te versmaden.’

Ze draaiden ook platen en luisterden stil. Voor Lidi was favoriet de door Juliet voor haar meegebrachte plaat van Bernard Mey: Net als toen… en nog vele andere boeiende liederen. Juliet had de plaat trouwens meegebracht omdat ze deze zelf ook mooi vond.

‘Echt móói!’ Haar ogen gleden naar Jacques’ aardige betrouwbare gezicht. ‘Ik vind dat mooier dan hou en trouw en de obligate traan. De achtergrondmuziek vind ik perfect en de woorden… nou ja, die zijn het voor mij helemaal. Het is niet smartlapperig en het is niet cynisch. Als een man na een aantal jaren tegen een vrouw praat zoals Mey het in dit liedje doet, dan heb je samen heel wat bereikt, denk ik. Ik vind de tekst, de muziek en de voordracht zo bijzonder goed. Hij heeft niet zo’n groot volume maar de stem is wel boeiend en ieder lied van die man is een kort verhaal!’ Juliets gezicht leek nogal smal en triest in het licht van de kleine schemerlamp. ‘Het is een luisterplaat en niet eentje die als achtergrondmuziek kan dienen en waar je rustig doorheen kunt praten. Ik ben er vanavond blijkbaar voor in de stemming.’

‘Een beetje stil, een beetje triest!’ Jacques strekte zijn arm uit en nam Juliets hand in de zijne. ‘Ik heb er nog eens over gedacht en ik vind dat ik het je niet kan aandoen om hier nog langer te blijven. Het is gevaarlijk voor jou in de allereerste plaats en bovendien trekken we het gevaar ook voor de anderen aan.’

‘Ik zou geen rust hebben als we weggingen nu de zaak zich steeds verder toespitst,’ zei Juliet zonder opwinding maar met een onverbiddelijke klank in haar stem. ‘Met z’n allen zijn we misschien sterk genoeg om het te redden. We mogen elkaar gewoonweg niet in de steek laten, ondanks het grote risico.’

Ze hadden er weinig commentaar op. Buiten ruiste de branding en de bedrieglijke rust deed onwerkelijk aan, stilte voor de storm.