Hoofdstuk 7

 

 

MARIE-JULIET WORDT GEDOOPT

 

Op de dag van Marie-Juliets doop had het ochtendlicht boven de zee een parelmoeren glans. Lidi stond er stil naar te kijken op het kleine balkon van de kinderkamer. Haar korte blonde haar waaide zachtjes in de lichte ochtendwind. ‘Het is allemaal zo stil, zo mooi en zacht!’ Lidi wendde haar hoofd naar Ronald die naast haar op de lage balustrade zat. ‘Bedrieglijk mooi en zacht. Ik ben in een bespiegelende stemming, waarin ik me vruchteloos afvraag… in wat voor wereld groeit ons kind op?’

‘Ik weet het evenmin als jij.’ Ronald streek zachtjes over het korte blonde haar van zijn vrouw. ‘Maar dat we haar laten dopen, betekent voor ons iets, het is geen lege ceremonie omdat het zo hoort. Daar zijn we het altijd over eens geweest. Geen mens kan in de toekomst kijken, al probeert hij het vaak. We hebben Marie-Juliet van harte gewenst en we nemen alle verantwoording, we geven haar alle zorg en we hebben haar lief. Meer kunnen we niet doen, wel?’

‘Nee, meer kunnen we niet doen!’ Ze trok de hand die haar hoofd streelde een ogenblik liefkozend tegen haar wang.

Maria tikte op de deur en ze liepen de kamer binnen, want Maria marcheerde op de minuut af naar binnen met de fles van de baby, daar was ze werkelijk benauwend precies mee. Soms mocht zij het kind helpen maar meestal deed Lidi dat zelf en dit was zo’n dag. Maria begreep het ook wel, de kostbare kanten doopjurk lag al uitgespreid op de stoel en ze verschikte een lint.

‘Net als met een trouwjurk, om even mooi mee te zijn!’ mompelde ze en aarzelend bleef ze bij de deur staan, die ze eerst open en dan weer dicht deed. ‘Is er iets, Maria?’ vroeg Ronald geduldig zoals steeds, want niemand kon de sprongen van Maria’s brein bijhouden, maar ze meende het altijd zo goed.

‘Draagt baby niets?’ vroeg Maria, haar handen met de lange gevoelige vingers maakten fladderende bewegingen. Het zag er komisch uit en het klonk ook grappig, maar noch Lidi noch Ronald lachte.

‘Haar mooie doopjurk toch, Maria!’ zei Lidi net zo geduldig als Ronald. ‘Wat moeten we haar nog meer aantrekken? Ik begrijp niet goed wat je bedoelt?’

‘Een of ander… iets dat geluk brengt!’ Maria’s grote bruine ogen zwommen in tranen.

Lidi dacht aan de zilveren, houten en stenen gelukshandjes die hier welig tierden als gelukssymbool en ze schudde verbijsterd haar hoofd. Diep in haar hart geloofde Maria natuurlijk toch aan de Macumba-tovenarij en alle krachten die het op kon roepen.

‘Nee, Maria, liever niet,’ weerde Lidi zacht maar beslist af en ze hield de woorden ‘ik wil niet dat ze die rommel draagt’ nog tijdig binnen.

Aan de ontbijttafel vertelde Lidi het kleine voorval aan de anderen.

‘Ze is nu eenmaal een kind van haar land en misschien bedoelt ze het anders,’ voegde Ronald eraan toe. ‘Het is me heel vaak opgevallen, dat Maria de dingen zo zuiver aanvoelt dat het een soort tweede gezicht is. Al kan niemand werkelijk in de toekomst kijken, het is misschien wel mogelijk dat er af en toe een tipje van de sluier wordt opgelicht.’

Maria kwam binnen en Lidi keek naar haar donkere, peinzende gezicht. ‘Maria,’ zei ze, terwijl de anderen alleen maar luisterden. ‘Wat bedoelde je? Misschien heb ik je niet goed begrepen. Bedoelde je, dat de baby een of ander gelukssymbool moet dragen, zoals ze hier verkocht of gegeven worden?’

‘Ja, maar niet die.’ Maria keek over Lidi’s hoofd en haar handen gaven iets aan dat langwerpig van vorm was. ‘Het ziet er zo uit, het is heel klein en het glanst, het is van goud, meer weet ik niet!’

Niemand begreep er iets van, behalve Juliet maar ze zei op dat ogenblik niets. Later, toen ze allemaal klaar stonden en het hoofdpersoontje in de wolk van kant was gehuld, liet Lidi vragen of ze allemaal even wilden komen kijken. Ze had nog iets te zeggen en ze glimlachte een beetje afwezig over de enthousiaste uitroepen van Juliet en Wia.

‘Hoe voel jij je?’ vroeg Jacques aan zijn schoonzusje. ‘Ronald is zichtbaar trots en jij… je kijkt zo nadenkend!’

‘Zo voel ik me ook!’ Lidi’s zachte gezicht werd nog liever door haar warme glimlach. ‘De eerste plechtige dag in het leven van onze dochter, ook al beseft ze het niet. Ik hoop dat ze zich netjes blijft gedragen.’

Vernon stond tegen de deur geleund en keek naar Wia, die haar vinger door een stevig babyknuistje liet omknellen en helemaal niets anders meer zag dan dat wolkje kant, waaruit alleen een klein kopje en twee miniatuurhandjes staken. Juliet verkeerde blijkbaar in dezelfde toestand van aanbidding. Jacques keek naar Vernon en merkte wijsgerig op: ‘Wij kunnen allemaal wel inpakken. Zo reageren de meeste vrouwen op zo’n wurm.’

‘Ik wil nog wat zeggen zonder nu bepaald te gaan preken.’ Lidi keek over het kindje heen Juliet en Jacques en daarna Wia en Vernon aan. ‘Juliet zal haar peettante zijn en Jacques is daar vanzelfsprekend dicht bij betrokken, maar dat Wia en Vernon erbij zijn, is voor mij geen vriendelijk maar leeg gebaar. Geen mens kan in de toekomst kijken, maar als Marie-Juliet de derde jullie ooit nodig heeft, omdat wij haar niet kunnen helpen, om wat voor reden ook, help haar dan. Als Juliet en Jacques dat niet zouden kunnen doen, om wat voor reden dan ook, houdt ook een oogje op haar, Wia… Vernon… willen jullie dat of is het te veel gevraagd?’

Wia kuste Lidi alleen maar zwijgend en Vernon zei, zonder enig pathos: ‘Natuurlijk wil ik dat doen.’

Met een vriendelijke glimlach voegde hij eraan toe: ‘Ze is nu zo goed aan alle kanten beschut, jullie kleintje! Meer kun je niet doen.’

‘Nog één ding, Lidi! Ronald!’ Juliet opende haar hand en ze zagen allemaal het kleine gouden medaillon met briljantjes bezet. ‘Dit is moeders medaillon en ik geef het mijn petekind. Ik geloof… ik denk… dat Maria dit bedoelde?’ Ze schoof het kettinkje om het halsje van de baby.

‘Dat je dit weggeeft, Juliet!’ Lidi duwde het kind in de armen van haar man en vloog Juliet om de hals. ‘Mag je dit wel weggeven? Zul je er later geen spijt van krijgen als jullie zelf eens kinderen zullen hebben?’

‘Nee, ik heb nog andere sieraden van moeder. Ronald en jij hebben eigenlijk heel weinig en daarom komt mijn petekind dit erg geliefde stukje herinnering toe aan de oma die ze nooit zal kennen en waarnaar ze genoemd is.’ Juliet klopte Lidi bedarend op haar rug. ‘Toe nou, je verhuilt je hele mooie make-up! Het is immers goed zo, Liedje!’

Ronald kuste zijn zusje en voegde er toen met opzet vrolijk aan toe, omdat hij de emoties wilde beperken: ‘Maar ik ben bang dat mama Lidi het niet goed zal vinden, dat dochterlief dit kostbare sieraad dag in dag uit draagt. Het zal wel bij uitzonderlijke en bewaakte gelegenheden zijn.’

Maria, die ook mee zou gaan naar de kerk, kwam, na het korte klopje op de deur dat ze nooit vergat, binnen.

‘O, maar dat is het!’ zei ze stralend, wijzend op het sieraad om het babyhalsje. ‘Dat hoort bij de baby, ik wist het!’

‘En ik wist opeens wat jij bedoelde.’ Juliet haalde de schouders op met een licht verontschuldigend gebaar. ‘Ik weet niet waarom ik dat wist maar je ziet dat ze de ketting draagt. Het is van m’n moeder geweest en mijn cadeau voor Marie-Juliet.’

‘Gaan we nu?’ informeerde Ronald nerveus. ‘We zullen nog te laat komen!’ Jacques had, om welke reden dan ook, de lift niet genomen en stond het kleine gezelschap in de hal op te wachten, maar het ontging Juliet niet, dat hij de hal scherp in het oog hield. Het viel Juliet ook op, dat Vernon links van Lidi liep en Ronald rechts, terwijl Jacques met Juliet en Wia de stoet sloot. Lidi werd aan alle kanten afgeschermd, tot ze veilig met haar schat in de grote auto zat. Wia en Juliet zagen trouwens beiden, dat er tussen de mannen enige onderlinge blikken van verstandhouding werden gewisseld. Wia en Vernon namen Maria mee in de wagen en zo vertrokken ze naar de kerk Nossa Senhora da Paz, gelegen op het plein Praça Nossa Senhora da Paz.

Omdat er op dit plein meer dan genoeg parkeerruimte is, waarmee het voor de rest in Rio al net zo treurig gesteld is als overal elders, wordt juist deze kerk bijzonder veel gebruikt voor trouwpartijen en doopplechtigheden.

De kerk, die de naam heeft dat de society er veel gebruik van maakt, viel hen bar tegen. O ja, de kerk was wel mooi, maar vanbinnen en vanbuiten verwaarloosd, ook het vele koper in de kerk zag er triest uit. Het grote middenaltaar, met de beeltenis van de Moeder Gods Maria, maakte toch een warme, prettige indruk, omdat het hel verlicht werd en getooid was met een kapitaal aan witte bloemen, overgebleven van een juist afgelopen dure trouwerij. Er hing trouwens nog een bedwelmende bloemengeur in de kerk.

‘Hier hebben ze de beelden nog niet allemaal weggehaald, zoals bij ons!’ fluisterde Vernon Wia in het oor. ‘Dat beeld aan de rechterkant is het beeld van Nossa Senhora da Fatima en aan de linkerkant een beeld van iemand, die bij ons niet zo vaak voorkomt. Judas Thaddeus.’

‘Dat heb je ook vlug bekeken!’ fluisterde Wia terug. ‘Wat moeten al die marmeren plakjes op het altaar betekenen?’

‘Nou, dat weet ik ook niet. Ik vraag het straks wel.’ Vernon knikte in de richting van de prachtige marmeren doopvont, die er ook tamelijk verwaarloosd uitzag. Jammer van al dat moois, dat het zo slecht wordt onderhouden. Ik houd van heel erg oude kerken. Oostenrijk en Duitsland hebben zulke schitterende kerken en zo prachtig onderhouden.’

Juliet en Jacques stonden bij hen, terwijl een drukke kleine Braziliaanse pater de ouders met hun dopeling uitbundig en uitgebreid begroette.

‘Wij zijn hier al eens meer geweest,’ zei Jacques. ‘Die plakjes waar Wia het over heeft, vermelden naam en toenaam van mensen die door voorspraak van deze heiligen een gunst verkregen hebben. Allemaal nog heel conventioneel.’

‘Maar de goede paters houden ook van de gezelligheid!’ merkte Juliet laconiek op. ‘De grote bioscoop naast de kerk is van de paters en af en toe woont er eens een, in een aparte loge, de voorstelling bij.’

‘Ik kan het slecht samen rijmen,’ mompelde Wia en ze trok Vernon aan zijn mouw. ‘Lach niet! De pater komt ons nu begroeten. Ik versta alleen geen woord. Ik hoop, dat hij Engels spreekt?’

De vriendelijke geestelijke praatte gebroken Engels, maar zo kon iedereen zich verstaanbaar maken en Lidi en Ronald vertaalden vlug en gewiekst, wat de een niet in het Engels wist en de ander niet in het Portugees verstond. De gezellige Babylonische spraakverwarring gleed van hen af als bij toverslag toen het kleine gezelschap zich om de marmeren doopvont schaarde.

Lidi droeg zelf het kind en al had ze het Juliet spontaan aangeboden, ze was toch wel erg gelukkig geweest met Juliets besliste antwoord: ‘Natuurlijk draag jij zelf je dochter ten doop. Het zou anders zijn geweest, als ze onmiddellijk na haar geboorte was gedoopt en ik zou al hier zijn geweest. Dan zou geen mens mijn kleine petekind uit m’n handen hebben gekregen, maar nu komt het jou toe.’

Juliet hield de prachtige doopkaars vast en toen Ronald en Lidi gezegd hadden dat de kaars voor haar was, had ze ook dit geweigerd.

‘Die herinnering is voor jullie en later voor Marie-Juliet, als ze er belang in mocht stellen. Doe het nu niet anders, omdat we toevallig van zo ver weg komen. Ik ben zo blij dat ze mijn petekind is, zonder meer, en zo denkt Jacques er ook over.’

De oneindige rust die er van de oude, wat verwaarloosde kerk uitging maakte, dat alle onrust van de laatste dagen van hen afgleed. Ze stonden in een cirkel rond de marmeren doopvont, verlicht door een groot aantal kaarsen. De cirkel werd gesloten door de kleine priester, die niet langer grappig leek, maar heel rustig en indrukwekkend de korte plechtigheid leidde. Marie-Juliet gedroeg zich vertederend rustig, ze rimpelde slechts haar minimale neusje toen het water haar hoofdje raakte, het kleine gouden sieraadje om haar hals glansde zacht en de fijne diamantjes fonkelden in het kaarslicht.

Juliet keek ernaar met tranen in haar ogen. Hoe dikwijls had ze dat sieraad om de hals van haar moeder bewonderd en altijd weer had ze het medaillon even willen aanraken, kijken naar de piepkleine foto’s van vader en moeder, als mama het medaillon openknipte.

‘Ik doop u met de namen Marie Juliet Johanna…’ De vader van Juliet en Ronald heette Johannes en het was voor Juliet een verrassing, dat ook zijn naam aan zijn kleindochter werd gegeven. Langzaam gleden twee tranen langs haar wangen en voorzichtig legde Jacques zijn arm om haar heen.

Lidi keek op en zag, dat Ronald ook erg bleek werd en ontroerd was, dus vertaalde zij zelf met zachte stem de woorden van de priester: ‘Wilt u allen die hier aanwezig zijn de handen zegenend uitstrekken boven het hoofd van het kind. Omdat u allen er dicht bij betrokken bent, wensen de ouders dit.’ Zes handen werden uitgestrekt, terwijl Lidi het kind vasthield. Het was een magische cirkel, want Vernon was net zo diep onder de indruk als Wia, die hij dicht naast zich voelde beven. Wat hij ook zag was de kleine trilling van de slanke hand naast de zijne en op dat ogenblik wist hij dat Wia voor hem de vrouw van zijn leven was. Hij was er zo zeker van als hij nog ooit ergens van verzekerd was geweest.

‘We beseech your Blessing about this child Marie Juliet Johanna in the name of the Father, the Son and the Holy Ghost. Amen.’

En zachter en nadrukkelijk zei de priester, terwijl zijn hand heel licht het gouden medaillon beroerde: and I hope this child will enjoy the particular protection of these Guardian Angels.’

Ze waren allemaal zo onder de indruk van deze korte maar indrukwekkend mooie doopdienst, waarbij Juliet en Ronald hun ouders bijna lijfelijk aanwezig voelden, dat niemand er ook maar aan had gedacht foto’s van de doop te maken.

‘Het is wel goed zo,’ zei Lidi zacht. ‘Dit moet gewoonweg ons aller herinnering blijven. Laten we dan nu op de kerktrap een foto maken.’

De vriendelijke geestelijke, die hen uitgeleide had gedaan, knipte keurig de foto’s en Vernon nam er toen nog een, waarop de geestelijke er ook bij stond. Daarna liepen ze naar de auto’s. Wia was al ingestapt. Ronald zat achter het stuur van zijn wagen nadat hij Lidi achter in de wagen had helpen instappen. Juliet stond nog buiten met de baby, die ze aan de moeder wilde overgeven en Vernon stond naast haar. Hij had het fototoestel aan Ronald gegeven: ‘Voor ik het vergeet, want anders blijft het bij mij in de wagen liggen en Wia en ik moeten morgen weer werken, dus dan zou je er niet bij kunnen. Bovendien wil je het toestel misschien dadelijk hebben als Lidi thuis uitstapt of zo… ik…’

Hij deed een sprong vooruit en rukte Juliet met de baby op het laatste ogenblik voor de wagen van Ronald, zodat de zwarte sportauto als een bliksemflits rakelings langs hen schoot, op de plaats waar een paar seconden eerder Juliet met het kind had gestaan.

‘Grote Gód!’ Vernons stem was schor en beefde, hij zag lijkbleek. Juliet, die nauwelijks begreep wat er gebeurd was, omklemde instinctmatig het kind. Ronald, Lidi en Wia vlogen de wagens uit.

‘De baby… Juliet…’ hijgde Lidi..

‘Stil maar, ze hebben geen van beiden iets!’ suste Ronald zijn vrouw, ofschoon hij er zelf uitzag alsof hij nauwelijks op de been kon blijven.

‘Kalm maar, alles is heus goed!’ Wia, doodsbleek maar kalm, nam het kindje van Juliet over. ‘Ik zag het gebeuren. Laten we hier weggaan en later praten. Kom, stappen jullie zo gauw mogelijk weer in.’

Jacques had zijn armen om zijn vrouw heen geslagen, die hopeloos stond te snikken: ‘Ik had je kwijt kunnen zijn en Ronald en Lidi hun kind, als Vernon niet zo bliksemsnel had gereageerd. Ik stond aan de andere kant van de wagen toen het gebeurde.’

Lidi sloeg haar armen vast om Vernons hals en kuste hem zonder woorden voor ze gehoorzaam weer in de wagen stapte en het witte bundeltje van Wia aannam.

Iedereen was zo van streek, dat niemand in de eerste ogenblikken wist wat te zeggen, nu ze aangeraakt waren door de vleugelslag van dat, wat een afschuwelijk ongeluk op deze feestelijke dag had kunnen worden.

Wia, nog steeds doodsbleek, waarin ze overigens niet alleen stond, had de regie overgenomen.

‘Als je weer rijden kunt, Ronald, laten we dan gaan.’ Ze duwde de hysterisch huilende Maria voor zich uit naar de tweede wagen.

‘Stap in, Maria,’ zei ze kortaf maar vriendelijk. ‘Er is, God zij gedankt, niets gebeurd. We praten thuis, niet hier.’

Haar ogen leken twee maal zo groot in haar smalle, witte gezichtje, toen zij ze naar Vernon opsloeg.

‘Als je geraakt was, waren jij, Juliet en… en… de baby…’ Ze huiverde. ‘Het was geen ongeluk. O, Vernon, ik moet er niet te veel aan denken op dit ogenblik, anders word ik net als Maria… hysterisch!’

‘Denk dan niet. Er is niets gebeurd. Ik wist niet dat ik zo snel mijn belofte om Marie-Juliet te beschermen zou moeten nakomen. Nou, gelukkig waren het twee Marie-Juliets tegelijk!’ Vernon kuste haar snel en teder. ‘Kom, meisje, stap in. Ronald kijkt al waar we blijven.’

‘Zie je wel, dat ze het nodig had. Ik wist het wel… ik wist het wel…’ mompelde Maria tussen gierende snikken in. ‘Ik geloof wel in gelukstekens en al lacht iedereen erom, ik geloof erin!’

‘Niemand lacht om je, Maria!’ Wia keerde zich om en legde haar hand op de zenuwachtig gebalde handen van Maria. ‘Ik geloof best, dat je erg geschrokken bent, net als wij allemaal. Als we thuiskomen, wees dan flink en zet vlug een kop sterke koffie voor ons allemaal. Ja, doe je dat?’

Het was nu niet bepaald een opgewekt gezelschap dat het huis betrad. Niemand zei iets, behalve Jacques, die hen verzocht even te wachten tot hij boven was, zodat hij daar het gezelschap uit de lift kon opvangen, wat ze zonder verder vragen deden. Pas toen de zware huisdeur achter hen was dichtgegaan en Maria, opnieuw gierend van het huilen de grote keuken was ingedoken, brak de spanning. Wia nam de baby over van Lidi, die krachteloos en lijkbleek in een stoel neerviel. Juliet zat met haar gezicht in haar handen verborgen te snikken.

‘Ik weet eigenlijk niet, wat we tegen jou moeten zeggen!’ Jacques keek Vernon aan, alsof hij hem nooit eerder had gezien. ‘Daar zijn eigenlijk geen woorden voor. Ik moet er niet aan denken, wat er gebeurd zou zijn zonder jou.’

‘Zeggen jullie dan allemaal maar niets over mijn rol,’ weerde Vernon af. ‘Ik stond daar nu eenmaal en gelukkig met m’n gezicht in de goede richting. Iedereen zou het gedaan hebben, dat is toch niets bijzonders? Ik ben alleen zielsblij dat ik daar stond.’

Ze kwamen weer wat bij toen Maria, nog steeds met dik behuilde ogen maar kalmer, met de koffie binnenkwam.

‘Het was geen ongeluk!’ zei Maria toonloos. ‘Dat wilde ik alleen maar zeggen. Ik weet nu, waarom ik steeds maar opgebeld werd en waarom er naar de baby werd gevraagd toen u niet thuis was. Iemand weet precies wat wij doen. Ik ben erg bang.’

‘Dat zijn we allemaal, Maria,’ zei Juliet zacht. ‘De ramp is zo dicht langs ons gegaan, dat we nog niet eens in staat zijn iets zinnigs te beweren. We voelen ons allemaal lamgeslagen.’

Ronald zat op de zijleuning van Lidi’s stoel met een verwezen gezicht voor zich uit te staren en streek bijna automatisch kalmerend over Lidi’s hoofd. Juliet keek op, haar gezicht deerlijk verhuild. ‘Het zal wel om mij te doen zijn geweest. Wie en wat er verder zou zijn gedood, liet hen koud, natuurlijk liet hen dat koud. In ieder geval hadden de Marie-Juliets… Guardian Angels, zoals de pater zei.’

‘Ja, en dan nog een in gedaante van Vernon!’ zei Lidi en ze glimlachte, al was het dan een nogal waterig lachje. ‘Ondanks het feit dat vliegen zijn werk is en hij zich als een ware beschermengel heeft gedragen, geloof ik niet, dat de rol van engel hem erg ligt, maar dat wij reden hebben om hem tot in het diepst van ons hart dankbaar te zijn zal hij zich toch moeten laten aanleunen.’

‘Daar zijn gewoonweg geen woorden voor,’ meende Ronald.

‘Nee, dat ben ik met je eens.’ Jacques had zijn hand op Vernons schouder gelegd en schudde hem heen en weer. ‘Dat we jullie ontmoet hebben is ons geluk geweest. Trouwens, we stonden allemaal zo stomgeslagen bij elkaar, dat ik Wia bewonderde omdat ze meteen zo rustig het roer in handen nam, ofschoon ze net zo geschrokken was als wij.’

‘Wie zegt mijn naam?’ Ze keerden zich om naar Wia, die juist binnenkwam.

‘Allemaal, we praten goed over je,’ zei Juliet warm.

‘O, gelukkig dan maar,’ zei Wia rustig. ‘Nou, de baby slaapt, goedverzorgd en goed gezond en weet van niets. Laten wij proberen weer normaal te doen en alleen dankbaar te zijn. Mag ik koffie?’

Vernon gaf haar koffie en schudde vermaakt zijn hoofd: ‘Weer helemaal de stewardess die nooit haar kalmte verliest. Heerlijk is dat. Ik geloof, dat we zoiets hard nodig hebben.’

‘Ja, en laten we nu even zakelijk zijn.’ Jacques stak een sigaret op met vaste hand en een grimmige blik in zijn ogen. ‘Laten we er niet omheen praten. Het was Borini, die overigens vele malen getracht heeft om Juliet via ongelukjes uit de weg te ruimen. Hij werkt nu met grover geschut.’

‘Maar hij was het niet, die in het gewoel van het carnavalsfeest achter me aan zat, dat was…’ Juliet streek verward over haar ogen en schudde toen haar hoofd. ‘Ik weet het niet en dat kan ik niet uitstaan! Ik heb nooit moeite me iets te herinneren en toch is er iets, dat ik me moet herinneren. Het is als een naam die je goed kent en die je niet te binnen wil schieten. In ieder geval heb ik deze keer niets gezien. Ik schrok ontzettend, toen Vernon me wegsleurde en die zwarte flits voorbijscheurde. De baby huilde omdat ik haar natuurlijk afschuwelijk stijf omklemde, nou ja, dat was het dan. Het is zo’n ogenblik waarop alles tegelijk gebeurt.’

‘Ik vraag me alleen af, wat er gebeurt als ik nu de politie inschakel!’ Jacques liep door de kamer, nerveus ijsberend, maar niemand zei er iets van, tot Wia de hand op zijn arm legde en vriendelijk zei: ‘Probeer eens rustig te zijn, Jacques. Ik weet, dat het van jou in je beroep ook geëist wordt maar het gebeurt niet iedere dag, gelukkig maar, dat je vrouw bijna het slachtoffer wordt, hoewel… dit is de tweede keer al.’

‘Ja, het liep weer goed af, deze maal dank zij Vernon, maar Wia heeft gelijk. Mijn zenuwen zijn geen kabels, waar het Juliet betreft. Ik ben zo geladen omdat ik weet, dat ik met m’n hoofd tegen de muur loop als ik naar de politie ga.’ Ze staarden hem allemaal aan en hij haalde ongeduldig de schouders op.

‘Ja, wat is er gebeurd? In feite niets. Wie bewijst, dat het opzet was? Iemand reed roekeloos van het parkeerterrein. Nou, en? De macht van de schatrijke Borini reikt ver. Als het raak was geweest, zou het een ongeluk zijn geweest. Nu is het… niets! Wij weten anders, maar voor de politie hebben we geen been om op te staan… zo is dat!’

‘Dus we moeten gaan zitten wachten tot het een keer wel raak is?’ wierp Ronald ongewoon heftig tegen. ‘Wij allen worden geterroriseerd en we kunnen niets doen dan afwachten! Dat is toch te gek!’

‘Ongrijpbaar als een spook. Spraken ze maar… deden ze maar verwijten… iets!’ Wia’s vurige betoog stierf een snelle dood en na korte tijd voegde ze eraan toe: ‘Ik zou wel eens met die Borini of… of… De Plessier willen praten.’

‘Ben je gek geworden?’ informeerde Vernon heftig. ‘Blijf uit de buurt van die genadeloze monsters, zo veel als mogelijk is. Of denk je, dat ik het zo aangenaam vind als we vliegen en ik me afvraag of er intussen in de passagiersruimte niets bijzonders aan de hand is en niemand probeert jou onder schot te krijgen?’

‘Zo bedoelde ik het toch niet, Vernon,’ zei Wia kalmerend. ‘Rustig toch! We zijn geschrokken, en heel erg, maar in feite hebben we twee feestelijke redenen om te toosten. Marie-Juliets doop en de gelukkige ontsnapping aan het gevaar.’

Maria had de tafel keurig in orde gebracht. Lidi plaatste er twee kleine bloemstukjes op en stak de kaarsen aan. Wia had gelijk, ze hadden geluk gehad en er was reden te over om dankbaar te zijn.

Tijdens het eten kwam de goede stemming langzamerhand terug en Lidi pakte de cadeautjes uit. Ze was verrukt van de zilveren beker van Juliet en Jacques en de zilveren belletjesrammelaar van Vernon en Wia. Het wollen pakje van tante Ida waardeerde ze erg omdat het zo mooi was en met liefde gemaakt, maar ze vroeg zich wel af, of er, voor Marie-Juliet er te groot voor was, een zo koude dag zou komen, dat ze haar zonder gewetensbezwaar dit warme, op de Hollandse winter berekende pak, kon aantrekken.

Maria deed, in tegenstelling tot haar hysterische huilbuien van die morgen, zwijgend haar werk.

‘Ze is helemaal uitgeblust,’ zei Lidi medelijdend toen Maria weer naar haar domein was gegaan. ‘Ze is nooit zo overdreven druk en beweeglijk in haar bewegingen en emoties, zelfs vrij laconiek voor een Braziliaanse.’

Toen ze geroepen werd om mee te toosten op de dopeling, gaf Maria haar cadeau. Ze had het door alle emoties en de drukte vergeten en het troostte haar, dat iedereen het kanten jurkje oprecht bewonderde.

‘Er bestaat geen tweede exemplaar van,’ zei ze trots. ‘Het is handwerk, een stukje huisvlijt uit Fortaleza. Een vriendin van mij werkt bij mensen die een reis door het Amazonegebied hebben gemaakt. Zij hebben het jurkje voor me meegebracht.’

Het zou de baby ook wel prettiger zitten dan het dikke wollen Hollandse pak. Ronald hief zijn glas en keek eerst Lidi en daarna iedereen zeer bewust apart aan: ‘Op onze dochter Marie-Juliet. Ik hoop, dat ze ook op haar verdere levensweg zoveel Guardian Angels zal mogen ontmoeten als vandaag is gebeurd. Ik dank jullie ook allemaal voor je hulp en zelfbeheersing, maar voor alle anderen dank ik, uit de grond van mijn hart, en Jacques zal het daar zéker heel erg mee eens zijn, Vernon die, door wat voor ingeving van hogerhand dan ook, een ramp voorkomen heeft!’

De glazen tinkelden tegen elkaar. Vernon toostte met Wia en ze glimlachte tegen hem, maar de lach bereikte haar ogen niet. Ze zag er ondanks haar voortdurende kordate optreden nog zo witjes uit, dat haar ogen te groot bleven voor haar gezicht. Zodra ze de kans zag, glipte ze naar het grote donkere balkon om tenminste even zichzelf te kunnen zijn. Er waren nog enkele vrienden en kennissen gekomen, die geen van allen te horen kregen wat er was gebeurd, maar de stemming was nu zorgeloos vrolijk, iedereen lachte en babbelde. Maria was weer helemaal in haar element en Lidi speelde haar gastvrouwrol weer uitstekend, dat moest ze ook wel omdat er diverse belangrijke zakenrelaties van Ronald waren gekomen. Ze hadden zich, gewend als ze waren om van iedere reden tot een bijeenkomst een feest te maken, toch al afgevraagd waarom Ronald en Lidi de doopplechtigheid zo volkomen hadden afgescheiden van de gelegenheid om te komen gelukwensen. Er was trouwens ook geen bijzondere ruchtbaarheid aan gegeven, alleen enige kennissen, vrienden en zakenrelaties wisten het, maar dat aantal was dan ook meteen ruim voldoende.

Er waren wel spanningen, maar niemand merkte er iets van. Jacques liet Juliet geen minuut uit het bereik van zijn ogen gaan, Ronald keek vaak bezorgd naar zijn vrouw en Vernon liep zich voortdurend af te vragen waar Wia nu weer was, terwijl Maria als een cerberus de babykamer bewaakte, wat nog tot een incidentje leidde. Toen Lidi op een gegeven ogenblik de heer en mevrouw Amazato, kennissen van Jacques die hen vorige keer zo geweldig geholpen hadden, als enigen stilletjes de baby wilde laten zien, bleek de deur van de kamer op slot te zijn. Vóór Lidi in paniek raakte, kwam Maria al aanhollen. Ze vond dat het met al die mensen in huis beter was, om de deur gesloten te houden maar ze wist niet, of men dat wel had goedgekeurd.

‘Bovendien had u het zo druk dat ik u niet wilde lastigvallen.’ Maria opende met bevende vingers de deur. ‘Het spijt me zo, dat u weer schrok!’

‘Het hindert niet, Maria. We hadden er zelf aan moeten denken,’ troostte Lidi haar.

‘Een welbewaakte baby!’ merkte mevrouw Amazato glimlachend op.

Zo ver mogelijk van de drukte binnen, stond Wia in de uiterste hoek van het grote balkon, ze genoot van de rust en de verkoelende wind speelde met haar haren. Vernon, die naar haar had gezocht, zag het wit van haar jurk vaag toen zijn ogen aan het donker waren gewend.

‘Je staat zo in het donker weggekropen. Wil je werkelijk alleen blijven of mag ik je gezelschap houden?’ Hij leunde dicht naast haar op de balustrade. ‘Blijf maar hier. Ik had alleen geen zin meer in dat doelloze gekwek daarbinnen.’ Ze zweeg even en voegde er toen vrij heftig aan toe: ‘Ik zag beter dan iemand anders, wat er gebeurde, omdat jouw wagen een eind achter die van Ronald stond. Ik heb gegild, maar dat hoorde natuurlijk niemand. Het ging trouwens zo snel, dat ik me nauwelijks kon realiseren dat je kans had gezien jullie drieën te redden. Ik zag dat je Juliet en de baby opzij trok en voor ze bleef staan. Het had je dood kunnen zijn!’

‘Natuurlijk, dat wisten we al, malle meid!’ Hij sloeg zijn arm kameraadschappelijk om haar schouders en lachte hardop. ‘Wat had ik anders moeten doen? Als ik pech had gehad, zou ik tenminste voor een goede zaak gestorven zijn.’

‘Zeg dat niet!’ Hij voelde dat ze huilde. ‘Ik heb me de hele dag goed lopen houden omdat iedereen van streek was, en nou kan ik niet meer!’

‘Nou, huil dan maar bij mij uit, in plaats van tegen die harde stenen paal,’ overreedde Vernon haar. ‘Het is tenslotte niet meer dan eerlijk, dat jij, net als Lidi en Juliet, een schouder hebt om tegen uit te huilen. Ga je gang maar!’ Wia schaamde zich later wel, omdat ze zo grif op de uitnodiging was ingegaan maar ze huilde inderdaad hartverscheurend. Vernon hield een arm om haar heengeslagen, met zijn andere hand streek hij het haar uit haar verhuilde gezicht, veegde met zijn zakdoek over haar ogen en wiegde haar in zijn armen tot ze kalmer werd.

‘Over?’ vroeg hij ten slotte zachtjes.’ Dat lucht op, hè?’

‘Ik moet je wel doorweekt hebben!’ Ze snufte in de ook al natte zakdoek. ‘En ik schaam me suf! Ik durf zo niet meer naar binnen en… en… als je niet meteen keihard tegen me zegt, dat ik nou maar eens uit moet scheiden met m’n aanstellerij, ga ik opnieuw brullen!’

‘Je doet maar, hoor.’ Vernon trok haar dichter tegen zich aan.’ Weet je, Wia, zo lang je nog steeds wilt huilen ben je nog niet rustig en voor mij mag je nog een tijdje doorhuilen, hoor. Ik kan me best voorstellen hoe jij je voelt.’ Dat kon hij beslist niet, want hij kon moeilijk veronderstellen, dat Wia op het ogenblik dat de zwarte wagen op hen ingestormd was, alleen maar aan hem had gedacht en niet aan Juliet en de baby, waar ze naderhand in haar met moeite onderdrukte overspannen toestand nog gewetensbezwaren door had gekregen. Ze vond het verschrikkelijk egoïstisch van zichzelf maar het was nu eenmaal niet anders. Die wilde, radeloze angst had Wia’s ogen geopend. Het was niet alleen de angst geweest van een mens die een ander mens bedreigd ziet en niet helpen kan, maar de zuivere doodsangst om de ene die je het liefst is.

‘Pop, ik wilde dat ik ergens met je op een eiland zat, zodat we rustig konden praten, ik…’ Hij zuchtte ongeduldig toen hij iemand het balkon op hoorde komen.

‘Wie is daar?’ Ze zagen Lidi in het schijnsel van het kamerlicht terugwijken. ‘Schrik niet, wij zijn het, Vernon en Wia,’ stelde Vernon haar haastig gerust.

‘Wia kan zo niet naar binnen. Ze heeft even uitgehuild. Zij heeft het vanmorgen niet gedaan, weet je, maar het moest er toch uit.’

‘Ach, arm kind!’ Lidi kwam dichterbij, ze strekte haar hand naar Wia uit. ‘Het is hier zo donker, maar voor zover ik kan constateren bibber je en je gezicht is nat van het huilen. Weet je, de baby is gevoed en drooggelegd en nu hult Maria haar in de nieuwe kanten jurk. Dan wordt ze heel eventjes den volke getoond en ik hoop, dat het geen algehele knuffelpartij wordt want daar houd ik niet van. Intussen kan Wia dan achterlangs naar haar kamer gaan om zich wat op te knappen en als je je niet goed voelt, Wia, dan zeg ik wel dat je hoofdpijn hebt als er naar je gevraagd wordt.’

Ze kuste Wia op haar natte wang en trok Vernon met zich mee naar binnen. ‘Kwam ik erg ongelegen?’ fluisterde ze Vernon ondeugend in. ‘Ik moest wel want er wilden er meer naar buiten.’

‘Begrepen! Tot straks dan, Wia.’ Hij keek nog even om. ‘Tot straks,’ antwoordde ze zacht. ‘En dank je, Vernon.’

Hij was de enige die Wia een minuut of tien later voorbij zag glippen en zijn hart ging naar haar uit, waarbij hij tevens hartgrondig het drukke gezelschap verwenste, waardoor het niet mogelijk was op een veelbewogen dag als deze rustig samen en met je naaste vrienden uit te praten en ook eens alleen te zijn. Alle gasten bleven lang plakken maar Vernon, die het niet te laat wilde maken met het oog op het werk, ging vroeg weg. Wia liep met hem mee tot de voordeur maar verder mocht ze niet meegaan.

‘Maak jij het ook niet te laat met het oog op de dienst,’ raadde hij haar aan. ‘Tot morgenochtend, Wia. Ik kom je halen. Slaap rustig… Pop!’

Hij boog zijn hoofd en gaf haar een vlugge, hartelijke kus. Het was meer een lief, vriendschappelijk gebaar na alles wat ze vandaag samen hadden meegemaakt en zo vatte Wia het ook op.

‘Tot morgen, kijk uit.’ Ze deed de deur achter hem dicht en haastte zich naar het balkon, niet eerder gerustgesteld dan toen ze hem weg zag rijden. Ze vroeg zich af, hoelang iedereen nog onder deze spanning moest leven voor de uitbarsting kwam.

Jacques besloot op deze avond, dat hij toch in ieder geval over het voorval de politie moest inlichten.

‘Je kunt het doen, maar wat wij aanvoelen is voor de politie geen bewijs,’ hield Ronald hem nogmaals voor. ‘Dat heb je zelf ook voortdurend gezegd. Het is allemaal vaag, ja, zelfs dat geval op de parkeerplaats. Ga je iets zeggen over het mogelijke verband tussen dat, wat er vroeger is gebeurd, dan hebben we wel onmiddellijk een mooie rel waar we geen van allen beter van worden. Laten we liever met z’n allen pal staan en laat hen niet denken, dat ze de vloer met ons kunnen aan dweilen door als spoken om ons heen te dwalen en ons zo angst aan te jagen.’

‘Was die pater eigenlijk al naar binnen toen die auto op ons inreed?’

Wia fronste nadenkend haar wenkbrauwen. ‘Ik vind dat Ronald gelijk heeft, maar als je een getuige hebt, ligt de zaak anders.’

‘Beste Wia, ik zou zeggen, laten we de pater erbuiten laten,’ merkte Ronald droog op. ‘Dat lijkt me beter voor zijn gezondheid. Hij weet niets, is dus niet op zijn hoede zoals wij. Nee, laten we hem dat besparen. Ik dacht trouwens dat hij direct naar binnen is gegaan toen wij de parkeerplaats over liepen. Daar hebben we ook niets aan. Vergeet het.’

Ze besloten met algemene stemmen niets bijzonders te doen en zich zo weinig mogelijk te laten beïnvloeden in hun gewone leven.

‘Goed. Dan kan ik alleen maar zeggen: Let op jezelf en let op elkaar,’ besloot Jacques het gesprek en hij was van plan om toch zijn eigen weg te gaan. De volgende dag sprak hij vertrouwelijk met een politiefunctionaris die hij bij de vorige gelegenheid goed had leren kennen. Het gesprek was prettig en de man vol goede wil, hij beloofde een oogje in het zeil te houden en verder kon hij er inderdaad momenteel weinig aan doen.

‘Nee, dat zal wel zo zijn maar ik wil verantwoord zijn, zodat me niet kan worden verweten dat ik gezwegen heb,’ besloot Jacques het lange gesprek en hij voelde zich hoogst onvoldaan.

Maar dagenlang gebeurde er niets en ze maakten plannen voor nieuwe uitstapjes zodra Wia en Vernon terug waren.

Tussen Wia en Vernon veranderde weinig, omdat ze het te druk hadden om zich veel met elkaar te bemoeien en Wia voelde zich trouwens beledigd, toen Vernon volgens haar te enthousiast een vlotte stewardess begroette die ze op het vliegveld van Santiago ontmoetten. Weliswaar nodigde Vernon beide meisjes uit om de avond gezamenlijk door te brengen maar Wia weigerde en bracht toen de rest van de avond door met zich triest af te vragen, hoe gezellig het samenzijn van Vernon en de knappe Michèle Verduyn wel was geweest.

Vernon deed alsof hij niets merkte van haar toch wel demonstratieve, beleefd teruggetrokken houding.