Hoofdstuk 8

 

 

SLECHTS ÉÉN VOLMAAKTE DAG

 

Nu het gezelschap weer voltallig was, voelde iedereen wel voor een tocht naar het eiland Ilha dos Amores, dat dan ook alleen per boot bereikbaar is. ‘Het is er zo mooi, wij hebben er fijne herinneringen aan,’ zei Juliet enthousiast. ‘Ik heb altijd verlangd daar nog eens heen te gaan.’

Ronald kon de motorboot van een vriend lenen en ook Lidi ging mee. Het kind was bij Maria in goede handen en ze was te voorzichtig om voor wie dan ook de deur gastvrij te openen. Helemaal rustig voelde Lidi zich niet, maar ze zag wel in, dat ze de proef op de som moest nemen. Ze kon het eenvoudigweg tegenover Ronald niet waar maken om zich voortaan als een angstig mens alsmaar met het kind in huis op te sluiten als hij er niet was. Ze moesten ook wel eens samen uit en Lidi was dan ook niet van plan om haar bewegingsvrijheid op te geven. Ronald had tenslotte ook nog rechten en ze zette alle bedenkingen van zich af toen de boot van wal voer.

De aankomst op het eiland was voor Juliet en Jacques een thuiskomst. Juliets gezicht straalde en ze opende haar armen wijd: ‘Jij verrukkelijk eiland! Met je heerlijke witte strand rondom en je orchideeënweelde. Ik zou hier wel willen wonen!’

‘Dat zou me te ver gaan, maar mooi is het hier. Puur natuur en je valt niet over duizenden mensen zoals bij ons op het strand. Het is alsof je alles voor jezelf hebt!’ Wia haalde diep adem en ze begreep hoe Juliet zich voelde. Hier vielen alle zorgen van een mens af. Ze kon alleen nog maar zorgeloos blij zijn, lachen en in het water duiken, en meedoen met het ophalen van wonderlijke zeesterren. Ze zagen er ook niemand die ze liever niet zouden willen ontmoeten. Juliet was te verstandig om ook maar met één woord te reppen over de vorige maal op dit eiland, toen Pierre Borini deel had uitgemaakt van hun gezelschap en geprobeerd had haar onder water te houden. Het werd een volmaakte, gouden dag zonder zorgen, ze genoten van een kampvuur, na de zoveelste duik in het heldere water, en ze roosterden vis. Problemen bestonden er die dag niet en Wia vergat zelfs haar houding van koele beleefdheid overtuigend, toen ze Vernon een speelse draai om zijn oren gaf, omdat hij haar voor de derde maal de strandbal in het gezicht had gegooid.

‘Niet meer boos op me? Ja, waarom was je dat eigenlijk?’ Hij greep haar haren vast en trok haar neer in het zand, een eind van de anderen vandaan.

‘Zeg niet, dat je dat niet bent geweest. Het bleek erg duidelijk, want Michèle vroeg wat je mankeerde. Je had toch gezellig mee kunnen gaan?’

‘Ja, gezellig als vijfde rad aan de wagen!’ Ze streek het witte zand van haar armen en benen en trok de badmuts van haar hoofd. ‘Ik heb koude rillinkjes. Toe, haal m’n badjas even, anders vertrek ik onmiddellijk naar het kampvuur.’

‘Koukleum!’ Hij gooide de wit wollen jas over haar heen. ‘Hoe zie je kans om het hier koud te krijgen, maar het zal dan ook wel een leugentje zijn om de aandacht af te leiden. Wia, nogmaals, hoe kom je ertoe om je als het vijfde rad aan de wagen te voelen? Michèle is een lief, hartelijk kind.’

‘Nou… een kind!’ Wia keek hem over haar schouder aan, het goudbruine haar zwierde om haar hoofd. ‘Ze mag er best zijn en dat weet je opperbest, gezien je enthousiaste begroeting.’

‘O, wat dat betreft, jij mag er ook best zijn!’ Vernon haalde plagend zijn vinger over haar ruggengraat, waarna hij braaf de afgezakte badjas weer over haar schouders drapeerde. ‘Al is je rug nou nog zo mooi, daarom hoef ik er nog niet voortdurend tegenaan te kijken. Ik praat niet graag tegen iemands rug, vooral niet als de eigenares af en toe hooghartig over haar schouder op me neerkijkt.’

‘Ga dan zitten, luiaard,’ stelde Wia voor en ze bedwong de neiging om haar hand door zijn blonde haar te halen. ‘Ziet hier, mensen, de blonde, blauwogige veroveraar in zijn mooie blauwe uniform, uitgevloerd in het zand, deze keer zonder uniform, maar nog steeds het aankijken waard, au, naarling, láát me!’

De hand in haar hals duwde haar gezicht dicht boven het zijne.

‘Beken maar, dat je doodgewoon jaloers was!’ fluisterde Vernon. ‘Overigens onnodig, want Michèle had haast, we hebben alleen een kop koffie samen gedronken. Nou jij weer: ik ben helemaal niet jaloers geweest!’

‘Dat was ik wel!’ Ze rukte zich los en ging rechtop zitten. ‘Ik denk, dat ik nogal verwend ben de laatste tijd door jouw aandacht.’

‘Tja, zo’n gewone, uitbundig hartelijke begroeting geeft mij m’n dubieuze roep!’ Vernon grinnikte vriendelijk maar toch een tikje sarcastisch. ‘Leer maar zo gauw mogelijk, dat zoiets niets te betekenen heeft. Ik heb een hartgrondige hekel aan jaloerse vrouwen, ze zijn zo vermoeiend.’

Boem! Daar kun je het voorlopig mee doen! dacht Wia spijtig. De recht voor zijn raap methode. Ik zou niet zo bitter jaloers zijn als ik wist, wat er aan werkelijk gevoel schuilging achter alles wat hij doet en zegt.

Meent hij er tegenover mij net zo weinig van als hij die uitbundige begroeting van Michèle meende? Het gaat hem allemaal zo gemakkelijk af!

Ze keek eens naar beneden en kwam tot de ontdekking dat Vernon met zijn hoofd op een slip van haar badjas in slaap was gevallen.

Juliet kwam haar op een kartonnen bordje geroosterde vis aanbieden en Wia nam de goede gave omzichtig met haar linkerhand aan.

‘Je eet nou wel zand, hoor,’ waarschuwde Juliet fluisterend.

‘Ach, ik wil zijn schoonheidsslaapje liever niet storen!’ Wia’s ogen lachten. ‘Wat lief van je!’ zei de slapende waarderend, hij schoot lachend overeind. ‘Geef mij ook een stukje vis, Julietje!’

‘De volgende portie is voor jou,’ beloofde Juliet. Ze liep naar het vuur terug. ‘Je sliep dus helemaal niet!’ constateerde Wia. ‘Lekker, die vis. Moet je ook een stukje?’

‘Ja, geef maar!’ Hij beet met opzet in haar vingers toen ze een stuk tussen zijn tanden liet glijden. ‘Ik sliep niet, ik lag alleen maar lekker en jij kon niet weglopen, omdat ik op je jas lag. Uitgekookt, hè?’

‘Nou, enorm! Au, zeg, dat zijn mijn vingers, niet de vis, en stik alsjeblieft niet in de eventuele graten.’ Wia lachte luid en hartelijk. ‘We doen vandaag zo uitgelaten als een troep schoolkinderen, héérlijk is dat. Dit hadden we geloof ik allemaal nodig na alle spanningen, gewoon jezelf zijn. Niet te hoeven opzitten en pootjes geven, niet achter allerlei lastige en minder lastige mensen aanhollen. Ik houd wel van m’n werk, maar een paar dagen zonder werk op een eilandje in de zon gaat opperbest.’

Vernon dacht daar een paar uur later weer aan toen hij Wia bezig zag met het zorgvuldig verpakken van haar schatten: zelf geplukte orchideeën, wat mooie schelpen en zeesterren, er was ook een gelukbrengend zeehoefijzer bij, dat Vernon haar had aangeboden.

‘Zo lijkt het nog niet veel, maar ze moeten geprepareerd worden, hoorde ik.’ Vernon bekeek zijn vondst kritisch.’ Ik vind het prachtig, dat je orchideeën meeneemt, maar laat de bromelia’s waar ze zijn. Het zijn boom parasieten met een fraai uiterlijk.’ Ronald bekeek Wia’s mandje met souvenirs.’ Jij bent zo dol op orchideeën, dat ik jullie kan aanraden morgen naar de grote orchideeënkwekerij in Niteroi te gaan. Je zult niet weten wat je ziet, Wia.’

‘Als het kan ga ik dolgraag,’ stemde Wia onmiddellijk in. ‘Ik ben er van overtuigd, dat Juliet en Jacques destijds meer van Brazilië hebben gezien dan wij, maar wij moeten het ook tussen ons werk door doen met korte uitstapjes en we willen toch ook graag zo veel mogelijk van hun gezelschap genieten nu ze zo kort blijven. Als Lidi en Ronald het anders willen en eens alleen met hun familie willen zijn, kunnen ze het ook rustig zeggen.’

‘O nee, we hebben het zo gezellig met elkaar. Jullie horen er helemaal bij.’ Lidi keek vragend naar de anderen en die waren het er van harte mee eens. Na alles wat ze samen hadden meegemaakt was de vriendschap sneller gegroeid dan normaal het geval zou zijn. Niemand wilde het bekennen, maar het was een feit dat ze zich allemaal veiliger voelden in gesloten gelederen dan alleen. Hier, op Ilha dos Amores, hadden ze zichzelf kunnen zijn en ze gingen na een dag boordevol zon en zorgeloosheid weer aan boord. Een beetje stil en met weemoed in hun ogen stonden ze aan de reling en keken naar het snel verdwijnende eiland, waar ze een hele dag lang blij en gelukkig waren geweest. Wia stond hand in hand met Vernon, ze vroeg zich voorlopig maar niet meer af wat Vernons bedoeling nu eigenlijk was. Het was op het ogenblik genoeg, dat hij haar gezelschap zocht, toonde dat hij haar graag mocht en haar overal waar ze ging begeleidde. Als dat niet zo was geweest, zou ze zich tussen Lidi en Ronald en Juliet en Jacques ten slotte toch wel een tikje het vijfde rad hebben gevoeld. Bovendien twijfelde ze sinds het voorval op de parkeerplaats voor de kerk niet meer aan haar gevoelens voor Vernon. Enkele weken terug zou ze de schouders hebben opgehaald, als men haar dit had voorspeld. Ze kende Vernon ten slotte al anderhalf jaar, al was dit nu niet bepaald een prettige belevenis geweest. Omdat ze hem wel degelijk aantrekkelijk vond, had ze zich voortdurend geërgerd aan de nonchalante manier waarop hij haar behandelde en ze was telkens weer kwaad geworden als hij haar plaagde, wat de laatste tijd steeds vaker was voorgekomen. Omdat ze Vernon, volgens de ongecontroleerde verhalen die ze maar als waarheid had aangenomen, een waardeloze figuur vond, had ze zich bijzonder fel tegen hem verzet en dat alles, omdat ze eigenlijk nooit tijd voor een normaal, rustig gesprek hadden kunnen vinden. Al het vreemde gehakketak tegen elkaar was dus in feite niets anders geweest dan machteloze ergernis omdat ze elkaar niet konden bereiken en teleurstelling over elkaars gedrag.

‘Dit is de gouden dag in mijn dagboek!’ Wia’s vingers klemden een ogenblik Vernons vingers vaster in de hare.’ Omdat het zo’n vlekkeloos gelukkige zonnige dag is geweest en die komen niet zo heel veel voor.’

‘Ja, zo voelen we het allemaal, dacht ik, maar… heb jij heus een dagboek?’ Hij wreef liefkozend met zijn duim over de rug van haar hand, die hij vast had.

‘Ja, maar niet in de uitgebreide zin van m’n tienerjaren.’ Wia lachte zachtjes. ‘Heel beknopt en eigenlijk meer een notitieboek, bijvoorbeeld: Naar Ilha dos Amores geweest… een gouden dag… punt.’

Juliet had het ook al te kwaad met het afscheid van het eiland. ‘Het is er zo heerlijk, maar het is voor ons zo verschrikkelijk ver weg, net een mooie droom. De rest is wel eens een nachtmerrie, maar dit… het maakt alles weer goed.’

‘Ik vond het nog een betere dag dan de vorige keer, omdat we nu geen storende elementen in ons kleine gezelschap hadden.’ Jacques, met zijn arm om Juliets schouders, voelde zich bedrukt en hij wist niet waarom.

‘Ik vond het een verrukkelijke dag,’ bekende Lidi zachtjes aan haar man, ze stak haar arm door de zijne. ‘Ik heb bewust thuis helemaal op de achtergrond geschoven, jij ook?’

‘Ja, ik wist dat het moeilijk voor je was.’ Ronald drukte haar arm vast tegen zich aan. ‘Je had het trouwens hard nodig om er eens een dag helemaal uit te zijn, wij allemaal natuurlijk, maar ik dacht dat jij er niet aan toe zou komen. Ik ben blij, dat je het een echt goede dag vond.’

Ze reden vlug naar huis en vonden daar alles in volmaakte rust en orde. Maria straalde, nu het kind de hele dag aan haar zorgen toevertrouwd was geweest en Lidi was haar het liefst juichend om de hals gevallen.

De tafel stond gedekt en Maria had een verrukkelijke koude schotel gemaakt. Dat deze dag van volmaakte rust een oase was in de komende gebeurtenissen wisten ze gelukkig nog niet.